Hoofdstuk-02
De Noodzaak tot verdragen
[003] De geschiedenis van het leven op aarde vertoont een steeds weder kerende wisselwerking tussen levende wezens en hun milieu. Voor een groot deel zijn het fysieke uiterlijk en de gewoonten van vegetatie en dierenleven op aarde gevormd door dit milieu. Wanneer men, voor zover men dit kan, het gehele bestaan der aarde be kijkt, dan komt het tegenovergestelde geval, waarin het leven zelf zijn milieu verandert, praktisch niet voor.
Gedurende deze eeuw heeft slechts één vorm van leven - de mens - kans gezien om zo veel macht te vergaren, dat hij de aard van zijn omgeving kon veranderen.
Gedurende de laatste kwart eeuw is deze macht niet alleen toe genomen, en wel tot een onrustbarende grootte, maar ook van karakter veranderd. De meest alarmerende aanval van de mens op zijn milieu is de verontreiniging van de lucht, de aarde, de rivieren en de zee met gevaarlijke en zelfs dodelijke stoffen. Deze ver vuiling is voor een groot deel onherroepelijk; de keten van kwaad die zij veroorzaakt, niet alleen in de materie die eigenlijk het leven in stand moest houden, maar ook in levende weefsels, is praktisch onbreekbaar. In deze thans algemene verontreiniging van onze omgeving vormen de chemicaliën de weinig als zodanig erkende partners van radioactieve straling bij de verandering van de natuur, ja, zelfs bij de verandering van het leven.
Strontium 90, dat door kernexplosies in de lucht vrijkomt, valt terug op de aarde als neerslag, nestelt zich in de grond, wordt opgenomen door het gras of koren dat daar groeit en het is een kwestie van tijd alvorens het zeker wordt opgenomen in het beenderstelsel van de mens, waar het blijft tot aan zijn dood.
Op dezelfde manier worden chemicaliën die over tuinen, bossen en akkers worden gespoten, opgenomen door levende organismen, die een keten van vergif en dood veroorzaken. Of zij worden op geheimzinnige wijze op genomen door ondergrondse wateren tot zij elders weer aan de oppervlakte komen en door de werking van lucht en zonlicht andere chemische reacties teweegbrengen die de vegetatie doden, het vee ziek maken en onbekend letsel toebrengen aan hen die drinken uit de eens zo zuivere bronnen en waterputten.
Zoals [004] Albert Schweitzer eens zei: “De mens beseft de duivelachtigheid van zijn eigen schepping niet.”
Honderden miljoenen jaren zijn nodig geweest om het leven dat thans op aarde is, te maken, eeuwigheden waarin de ontwikkeling, evolutie en verscheidenheid van leven eindelijk in een staat van evenwicht en aanpassing met het milieu waren geraakt. Deze om geving, die op onbuigzame en harde wijze het leven, dat zij in stand hield, vormde en leidde, bevatte zowel vijandige als krachtgevende elementen. Sommige rotsen gaven een gevaarlijke straling af; zelfs in het licht van de zon waaraan alle leven zijn kracht ontleent, bestonden gevaarlijke kortegolfstralingen, die letsel kon den toebrengen. In de loop der tijden - tijd, niet gemeten in jaren, doch in eeuwen - zal het leven zich aanpassen en een nieuw even wicht zal ontstaan. Want tijd is het essentiële bestanddeel en in de moderne tijd heerst tijdgebrek.
De opeenvolgende veranderingen en de snelheid waarmede nieuwe situaties worden geschapen, moeten worden aangepast aan het onstuimige en niets ontziende tempo van de mens in plaats van aan de weloverwogen pas der natuur. Uitstraling betekent niet alleen meer de straling van rotsen, het bombardement van kos mische stralen, het ultraviolet van de zon, die hebben bestaan van af de tijd dat er nog geen leven op aarde was; straling betekent thans de onnatuurlijke schepping ontstaan door het gesol van de mens met het atoom. De chemicaliën, waarvan wordt verwacht, dat het leven zich aan hen aanpast, zijn niet langer beperkt tot calcium, silicium, koper en andere mineralen, uitgewassen uit de rotsen en door de rivieren naar zee gebracht; zij zijn nu ook de synthetische scheppingen van de inventieve geest van de mens, uit gevonden in zijn laboratoria, en er bestaan geen tegenhangers in de natuur.
Aanpassing aan deze chemicaliën zou tijd vergen op een even grote schaal als de natuur heeft nodig gehad; een mensenleven is niet lang genoeg, generaties zouden nodig zijn. En zelfs dat - als het al mogelijk was - zou in het niet verzinken, want de nieuwe chemicaliën komen in eindeloze stromen uit onze laboratoria. Alleen al in de Verenigde Staten worden elk jaar zo'n vijfhonderd nieuwe op de markt geïntroduceerd. Dit cijfer is verbazingwekkend en de betekenis ervan wordt niet gemakkelijk begrepen - vijf honderd nieuwe chemicaliën waaraan de lichamen van mens en dier op de één of andere wijze binnen een jaar moeten wennen, chemicaliën die geheel buiten de grenzen van onze biologische ervaringen liggen.
Onder deze chemicaliën zijn er die gebruikt worden in de oorlog van de mens tegen de natuur. Sinds de veertiger jaren zijn er een [005] tweehonderd chemicaliën bijgekomen, die worden gebruikt om insecten, onkruid, knaagdieren en andere organismen, die in de moderne taal als 'plaag' worden aangemerkt, te doden, en zij worden onder vele duizenden merknamen verkocht.
Deze verstuivers en acrosols worden thans bijna overal toe gepast op boerderijen, in tuinen en bossen, zelfs in de huizen; het zijn onselectieve chemicaliën die ieder insect kunnen doden, de 'goede' zowel als het 'slechte', die het gezang van de vogels kunnen doen verstillen, de sprong van de vis in de beek kunnen ver lammen, de bladeren van een dun laagje stof voorzien en die kunnen blijven liggen in de grond. Dit alles kunnen zij veroor zaken, hoewel de bedoeling alleen was wat onkruid of enkele insecten te doden. Denkt men nu werkelijk dat het mogelijk is een zodanige laag vergif op de oppervlakte van de aarde te strooien zonder haar ongeschikt te maken voor enig leven? Deze chemi caliën zouden geen insecticiden genoemd moeten worden, maar biociden.
Het hele proces van bespuiting schijnt in een eindeloze spiraal te eindigen. Sinds DDT voor gebruik was vrijgegeven, is een traps gewijs proces in beweging gezet waarbij steeds giftiger middelen moesten worden gevonden. Want als triomfantelijke bevestiging van Darwins principe dat de sterkste overleeft, heeft de insecten wereld superrassen voortgebracht die speciaal voor de gebruikte insecticide immuun werden en daardoor moesten steeds dodelijker stoffen ontwikkeld worden en daarna nog dodelijker ...
Deze steeds dodelijker insecticiden moesten gevonden worden omdat verderfelijke insecten, om redenen die later behandeld zullen worden, dikwijls een soort opstanding of herrijzenis onder gaan na de bespuiting, zodat ze in grotere aantallen terugkomen dan voorheen. Derhalve zal de chemische oorlog nimmer worden gewonnen en is het gehele leven overgeleverd aan zijn vreselijke kruisvuur.
Afgezien van de mogelijkheid dat het mensdom zal ondergaan in een kernoorlog, is het allergrootste probleem van onze eeuw dat de gehele wereld door stoffen, die potentieel zulk een gevaar met zich meebrengen, wordt verontreinigd. Stoffen, die zich op hopen in de weefsels van plant en dier en zelfs binnendringen in de kiemcellen om de erfelijkheid, waarop de toekomst is ge baseerd, hetzij te doden, hetzij te veranderen.
Sommige zogenaamde bouwers aan onze toekomst werken toe naar een tijd waarin het mogelijk zal zijn om de menselijke kiem naar wens te veranderen. Maar misschien doen we dit nu al onopzettelijk, want vele chemicaliën, evenals kernstraling, brengen reeds geslachtscel-mutaties teweeg. Het is dwaas te denken dat [006] de mens zijn eigen toekomst kan bepalen door iets dat zo onbe langrijk lijkt als de keuze van een insectenverdelger.
Er is veel risico genomen - en waarvoor? De geschiedschrijvers van de toekomst zouden zich wel eens kunnen verwonderen over ons verwrongen gevoel voor proporties. Hoe konden intelligente wezens proberen slechts enkele niet gewenste specimina onder controle te houden door een methode, die de gehele omgeving verontreinigde en de dreiging van ziekte en dood zelfs tot hun eigen soort uitstrekte? En toch is dit nu juist precies wat we doen.
En bovendien doen we het om redenen, die ogenblikkelijk ver dwijnen als we een grondig onderzoek instellen. Er wordt ons verteld, dat het enorme en steeds toenemende gebruik van ongedierte-verdelgers nodig is om de landbouwproduktie in stand te houden. En is ons werkelijke probleem niet dat van overproduktie? Onze boerderijen brengen, ondanks de maatregelen om grote stukken land aan de produktie te onttrekken en de boeren te be talen om niet te produceren, zulke kwantiteiten op de markt, dat de Amerikaanse belastingbetaler in 1962 meer dan een miljard dollar moest bijdragen aan de opslag en verdeling van surplus voorraden. En zijn wij geholpen wanneer één afdeling van het Amerikaanse Ministerie van Landbouw probeert de produktie te beperken, terwijl een andere afdeling verklaart, zoals in 1958: 'Wij menen dat een inkrimping van de beschikbare bouwgrond onder de voorschriften van de "Soil Bank", de interesse voor het gebruik van chemicaliën teneinde maximum profijt te trekken uit de gronden die wel voor de landbouw beschikbaar blijven, zal doen toenemen.'
Het bovenstaande wil niet zeggen, dat er geen insectenprobleem bestaat en dat er geen behoefte aan controle zou zijn. Ik zou liever willen zeggen, dat de controle aangepast moet worden aan de werkelijkheid en niet aan verdichtsels en dat de bestrijdings methoden zodanig moeten worden toegepast, dat ze niet mèt de insecten onszelf vernietigen.
Het probleem waarvan de zogenaamde oplossing zulk een onheil met zich heeft medegebracht is één van de uitvloeisels van onze moderne manier van leven. Lang voordat de mens bestond hebben insecten de aarde bevolkt; dat was een groep bijzonder ge varieerde en plooibare wezens. Sedert het verblijf van de mens op aarde is steeds een gering percentage van de meer dan een half miljoen soorten in conflict gekomen met het welzijn van die mens, en wel op twee manieren: als concurrenten bij het bemachtigen van voedsel en als de dragers van ziekten.
Ziekteverspreidende insecten worden belangrijk waar mensen in [007] grote groepen samenwonen, speciaal wanneer sanitaire condities onvoldoende zijn, zoals in tijden van rampen, oorlog of in situaties van uiterste verarming en vervuiling. Dan wordt bestrijding een noodzaak. Het is echter een ontnuchterend feit, zoals we straks zullen zien, dat de methode van uitgebreide chemische bestrijding slechts een beperkt succes heeft en zelfs de situatie, die het tracht te verbeteren, verslechtert.
Onder primitieve landbouwcondities kende de boer weinig in sectenproblemen. Deze kwamen naar boven toen de landbouw geïntensiveerd werd en enorme stukken land werden gebruikt voor één enkel soort gewas. Dit systeem was uitstekend geschikt voor sprongsgewijze toename van specifieke insecten. Het verbouwen van één enkel gewas kan geen voordeel trekken van de manier waarop de natuur werkt; het is een soort landbouw dat een ingenieur zou kunnen uitdenken. De natuur kent zelf een grote verscheidenheid in haar landschappen, maar de mens heeft zich beijverd om deze te vereenvoudigen. Zodoende vernietigt hij de ingebouwde bestrijdings- en evenwichtstoestanden, waardoor de natuur de soorten in bedwang houdt.
Een belangrijke natuurlijke bestrijding is de grens die wordt gesteld aan een geschikte woon plaats voor elke soort. Vanzelfsprekend kan dus een insect dat van koren leeft, zijn soort tot een veel groter aantal opvoeren op een boerderij waar alleen koren wordt verbouwd dan op een waar het koren wordt afgewisseld met andere produkten, waaraan de soort zich niet heeft aangepast.
Hetzelfde gebeurt ook op ander gebied. Iets meer dan een gene ratie geleden waren er veel steden in de Verenigde Staten die hun straten en pleinen omzoomden met de mooie iepeboom. Nu wordt de schoonheid die deze generatie trachtte te creëren, bedreigd met algehele ondergang omdat een ziekte de iepen heeft aangetast, een ziekte die wordt verspreid door een kever, die slechts een zeer kleine kans zou hebben gehad zich zodanig te vermenigvuldigen en van boom tot boom te gaan, als de iepen waren afgewisseld met verschillende andere beplantingen.
Een andere factor van het moderne insectenprobleem is er een die gezien moet worden tegen een achtergrond van de geologische en menselijke geschiedenis: de verspreiding van duizenden soorten organismen van hun oorspronkelijke gebied over nieuwe streken. Deze migratie, die over de gehele wereld heeft plaats gevonden, is onderzocht en beschreven door de Britse ecoloog Charles Elton in zijn recente boek The Ecology of Invasions.
In de Krijtperiode, ongeveer honderdmiljoen jaren geleden, veroorzaakten vloedgol ven zeeën tussen de continenten en levende wezens zagen hun levensruimte plotseling beperkt tot wat Elton noemt 'enorme afgescheiden [008] natuurreservaten'. Daar, geïsoleerd van hun soort genoten, ontwikkelden zij vele nieuwe specimina. Toen sommige gebieden later, ongeveer 15 miljoen jaren geleden, weer bij elkaar kwamen, begonnen de nieuwe soorten naar nieuwe gebieden te trekken. Dit is een beweging, die niet alleen nog voortduurt, maar bovendien nog aanzienlijke hulp van de mens krijgt.
De invoer van planten is het belangrijkste hulpmiddel bij de verspreiding van de soort, want quarantaine is een betrekkelijk nieuw en niet afdoend middel. Het Amerikaanse 'Office of Plant Introduction' alleen al heeft bijna 200.000 soorten en variëteiten van planten, afkomstig uit de gehele wereld, ingevoerd. Bijna de helft van de ongeveer 180 soorten insectenvijanden van Ameri kaanse planten komen uit het buitenland en de meeste ervan waren 'lifters' op de planten.
In een nieuw gebied, buiten bereik van de natuurlijke vijanden, die het aantal in de oorspronkelijke woonplaats laag hielden, kan een geïmmigreerde plant of een geimmigreerd dier zich geweldig vermenigvuldigen. Derhalve is het geen toeval dat onze lastigste insecten tot de geïntroduceerde soorten behoren. Deze invasies, zowel die welke op natuurlijke wijze zijn ontstaan als die welke door de mens zijn geholpen, maken grote kans steeds maar door te gaan. Quarantaine en chemische campagnes op grote schaal zijn slechts enorm kostbare methoden om tijd te winnen. Wij worden geconfronteerd, aldus Dr. Elton, 'niet met een dwingende nood zaak om nieuwe technieken te vinden om deze plant of dat dier te onderdrukken', maar wat wij nodig hebben is een diepgaande kennis van alle dieren en hun betrekkingen tot hun milieu, die 'een evenwicht zal bevorderen en de explosieve macht van uitbreiding en nieuwe invasies intoomt'.
Veel van de benodigde kennis is aanwezig, maar we gebruiken haar niet. We leiden ecologen op aan onze universiteiten en stellen hen zelfs aan bij onze regeringsinstanties, maar we bedienen ons zelden van hun advies. Wij laten de chemische dodende regen maar vallen alsof er geen alternatief was, hoewel er al alter natieven zijn, en onze vindingrijkheid zou er nog meer produceren als zij er de kans toe kreeg.
Leven wij in een staat van hypnose, die maakt dat wij als on vermijdelijk aanvaarden wat inferieur of schadelijk is, in plaats van de wil en de visie op te brengen het goede te eisen? Zulk een denk wijze, in de woorden van de ecoloog Paul Shepard, “idealiseert het leven wanneer dat betekent dat men juist het hoofd boven water kan houden, enkele centimeters boven de grens van tole rantie van het bederf van zijn eigen omgeving ... Waarom zouden wij een dieet van licht vergif, een tehuis in een geesteloze omgeving, [009] een kring kennissen, die net niet onze vijanden zijn, het lawaai van motoren dat nog juist zó is gedempt dat wij er niet krankzinnig van worden, accepteren? Wie wil leven in een wereld, die maar nèt niet fataal voor hem is?'
En toch worden wij gedwongen in zulk een wereld te leven. De kruistocht om een chemisch-steriele, insectenvrije wereld te maken schijnt een fanatieke ijver opgeroepen te hebben bij vele specia listen en de meeste zogenaamde bestrijdingsinstanties. Overal ont waart men bij diegenen, die betrokken zijn bij diverse bespuitings acties, een meedogenloze macht. 'De insectenkenners die de voor schriften opstellen . . . treden op als officier van justitie, rechter en jury, belastinginspecteur, belastingontvanger en politie tegelijk om hun eigen opdrachten met kracht door te zetten', zegt de entomoloog Neely Turner uit Connecticut. De verschrikkelijkste misbruiken worden noch in de federale regeringsbureaus noch in de instituten van de diverse Amerikaanse staten ontdekt.
Ik wil niet beweren dat chemische insecticiden nooit moeten worden gebruikt. Maar ik wil wel beweren dat wij giftige en biologisch machtige chemicaliën zonder onderscheid des persoons in handen hebben gegeven van mensen die grotendeels of geheel onbekend zijn met hun onheilspotentieel. Wij hebben grote aan tallen mensen blootgesteld aan deze vergiften, zonder hun toe stemming en dikwijls zonder hun voorkennis. Als de 'Bill of Rights' geen garantie bevat dat burgers gevrijwaard zullen blijven voor dodelijke vergiften die worden rondgestrooid door personen of instellingen, dan is dat beslist alleen omdat onze voorvaderen, ondanks hun grote wijsheid en visie, zich zulk een probleem niet kondenindenken.
Ik beweer verder dat wij deze chemicaliën hebben gebruikt na weinig of geen onderzoek naar hun uitwerking op de grond, het water, de wildstand en op de mens zelf. De komende generaties zullen naar alle waarschijnlijkheid ons gebrek aan voorzichtigheid wat betreft het natuurlijke leven, dat ook ons in stand moet houden, niet gemakkelijk vergeven.
Men is zich nog steeds weinig bewust van de aard van de dreiging. Ons tijdperk is er een van specialisten; ieder van hen ziet slechts zijn eigen moeilijkheden en is onbekend met of staat onsympathiek tegenover het grotere geheel waarin het probleem thuis hoort. Het is ook een tijdperk van industrialisatie, waarin het recht om geld te maken ten koste van alles, zelden in twijfel wordt getrokken. Als het publiek protesteert, na geconfronteerd te zijn met een duidelijk voorbeeld van de schadelijke gevolgen van ongediertebestrijding, wordt het gevoed met kalmerende pilletjes van halve waarheden. Wat zij nodig hebben, is een einde te maken [010] aan deze valse verzekeringen en aan het vergulden van de onsmakelijke pil. Het publiek wordt gevraagd de risico's te dragen van wat de insectenbestrijders bekokstoven. Het publiek moet thans beslissen of het wil voortgaan op de thans bewandelde weg en dat kan alleen, wanneer het alle feiten kan overzien. Met de woorden van Jean Rostand: “De noodzaak tot verdragen geeft ons het recht te weten'.