Hoofdstuk-07


Nodeloze vernieling


[067] Op zijn weg naar de onderwerping der natuur heeft de mens 'n ver­nederend document van vernieling achtergelaten, dat niet alleen tegen de aarde die hij bewoont is gericht, maar ook tegen het leven dat deze aarde met hem deelt. De geschiedenis van de laatste paar eeuwen vertoont zwarte bladzijden, zoals de slachting van buffels op de vlakten van het westen, het bloedbad onder de vogels van de kuststreken door beroepsjagers en de bijna volkomen uitroeiing van de zilverreigers om hun veren. Op het ogenblik zijn we bezig om hieraan nog een ander hoofdstuk en een nieuw soort ver­nieling toe te voegen: het ombrengen van vogels, zoogdieren, vissen en praktisch iedere vorm van leven door chemische insec­ticiden, die in het wilde weg over het land worden uitgestrooid.


Volgens de gedachtengang, die op het ogenblik ons lot bestiert, mag niets de man met de spuit in de weg staan. De slachtoffers die per ongeluk bij zijn kruistocht tegen de insecten worden ge­maakt, tellen niet mee: als roodborstlijsters, fazanten, wasberen, katten of zelfs vee toevallig hetzelfde stukje aarde bewonen als de insecten, voor wie de insectendodende regen bedoeld is, dan mag niemand protesteren.


De burger die heden ten dage zich een eerlijk oordeel wil vormen over het verlies aan leven-in-het-wild, wordt geconfron­teerd met een dilemma. Aan de ene kant zeggen natuurbeschermers en biologen, dat de verliezen groot zijn en soms zelfs catastrofaal, aan de andere kant staan de bestrijdingsinstituten, die categorisch ontkennen dat er verliezen hebben plaats gevonden of dat deze verliezen, als ze er dan al zijn geweest, zeer belangrijk zijn. Wiens inzicht moeten wij geloven?


De betrouwbaarheid van een getuige is altijd een eerste vereiste. De beroepsbioloog, die zich bezig houdt met het leven in het wild, is waarschijnlijk het beste in staat om zulk een verlies te ont­dekken en te interpreteren. De entomoloog, wiens specialiteit in­secten zijn, is er al niet zo goed toe in staat, alleen al door zijn studierichting, en psychologisch is hij minder geschikt om on­gewenste nevenverschijnselen van zijn eigen bestrijdingscampagne op te merken. En toch zijn het de insectenbestrijders, en natuurlijk [068] de fabrikanten van chemicaliën, die steevast de feiten ont­kennen die door de biologen worden geconstateerd en die vol­houden, dat ze weinig zien van schade aan het leven in de natuur. Net zoals de priester en de Leviet uit de Bijbel, geven zij er de voorkeur aan, aan de andere kant te gaan lopen en niets te zien. Zelfs als we goedgunstig oordelen en hun ontkenningen uitleggen als de kortzichtigheid van de specialist en als ontsproten aan eigen­belang, dan wil dit nog niet zeggen, dat ze bevoegde getuigen zijn.


De beste manier om ons een eigen oordeel te vormen is om de belangrijke bestrijdingscampagnes goed te bekijken en van waar­nemers, die bekend zijn met het natuurleven, te horen wat er ge­beurt in het kielzog van de regen van gif, die uit de hemel neervalt.


Voor de vogelwaarnemers, voor de forens, die geniet van de vogels in zijn tuin, voor de jager, de visser of de ontdekker van wilde gebieden is alles wat het natuurleven in een bepaalde streek voor zelfs een enkel jaar vernietigt, een ontzegging van genot, waartoe hij wettelijk recht heeft. Dit is een juiste opvatting. Zelfs als, wat soms wel gebeurt, enkele vogels, zoogdieren en vissen zich herstellen na een enkele bespuiting, dan nog is een grote en diepgaande schade aangericht.


Maar zulk een herstel komt niet veel voor. Bespuiting wordt altijd herhaald en de keren, dat het natuurleven er slechts een enkele maal aan wordt blootgesteld, zijn zeldzaam. Wat gewoon­lijk volgt is een vergiftigde omgeving, een giftige val, waarin niet alleen de bevolking van het bespoten gebied omkomt, maar ook de immigranten. Hoe groter het gebied, dat onder behandeling wordt genomen, des te ernstiger is de schade, want dan zijn er geen oases van veiligheid. Op het ogenblik, na een decennium van in­secten-bestrijdingscampagnes, waarbij duizenden hectaren tegelijk worden bespoten, waarbij de enkeling en de gemeenten ook nog eens in toenemende mate besproeien, hebben vernieling en dood zich in het Amerikaanse natuurleven opgehoopt. Laten we eens enkele van deze campagnes onder de loep nemen en kijken wat er is gebeurd.


In de herfst van 1959 werden ongeveer 10.000 hectaren land in het zuidoosten van de staat Michigan, met inbegrip van talrijke buitenwijken van Detroit, vanuit de lucht bewerkt met aldrin, een van de gevaarlijkste stoffen van de gechloreerde koolwaterstoffen­groep. De campagne werd ondernomen door het departement van landbouw van Michigan, in samenwerking met het Amerikaanse Ministerie van Landbouw; het doel was de bestrijding van de Japanse kever.


Er was geen dringende noodzaak voor deze drastische en ge­vaarlijke aanpak. Integendeel, Walter P. Nickell, een van de beste [069] en bekendste natuurkenners van die staat, die veel tijd in de vrije natuur doorbrengt en lange perioden in Zuid-Michigan verblijft, heeft gezegd: 'Voor zover mij bekend is, is de Japanse kever al meer dan dertig jaar in Detroit in kleine aantallen voorge­komen. Deze aantallen hebben geen verontrustende toename te zien gegeven. Nu, in 1959, moet ik de eerste Japanse kever nog zien, behalve dan degene die in de regeringsvallen zijn ge­vangen . . . Alles wordt met zulk een omzichtigheid behandeld, dat ik geen enkele inlichting heb kunnen krijgen die erop wees, dat hun aantal was toegenomen.'


Een officiële mededeling sprak slechts van het feit, dat 'de kever aanwezig' was in de gebieden, waar de aanval vanuit de lucht zou plaats vinden. Ondanks het gebrek aan rechtvaardiging, ging de campagne door; Michigan verschafte de manschappen en hield een oogje in het zeil, de regering verschafte het materiaal en nog meer manschappen en de gemeenten moesten betalen voor het insecticide.


De Japanse kever, een insect dat per ongeluk de Verenigde Staten is binnengekomen, werd voor het eerst ontdekt in New Jersey, in 1916, toen men enkele metaalachtige, groenglanzende kevers in een kwekerij bij Riverton vond. De kevers, die men eerst niet thuis kon brengen, werden tenslotte geïdentificeerd als be­woners van de hoofdeilandengroep van Japan. Hoogstwaarschijn­lijk waren ze Amerika binnengekomen op kweekprodukten, die waren ingevoerd vóór de beperkingen, die in 1912 werden in­gesteld.


Vanaf de plek van invoer is de Japanse kever verder over een groot deel van de staten, die ten oosten van de Mississippi-rivier liggen, verspreid, omdat de temperatuur en de regenvalcondities er daar geschikt voor waren. Elk jaar vindt er gewoonlijk een spreiding plaats buiten de grenzen van het vorige gebied. In de oostelijke staten, waar de kevers het langst zijn geweest, zijn pogingen ondernomen om een natuurlijke regulatie door te voeren. Waar dit gebeurt is, zijn de kevers op een betrekkelijk laag aantal gebleven, hetgeen vele rapporten dienaangaande kunnen bewijzen.


Ondanks de bewijzen van een redelijke beperking in de ooste­lijke gebieden, hebben de staten uit het middenwesten, die nu op de grens van de indringing der kevers liggen, een aanval ge­opend, die een allergevaarlijkst insect waardig zou kunnen zijn. Daarbij zijn chemicaliën toegepast, die op de manier waarop ze zijn gebruikt, zo gevaarlijk zijn, dat grote aantallen mensen, hun huisdieren en alle natuurlijk leven aan het gif worden bloot­gesteld. Als gevolg van deze campagnes tegen de Japanse kever is een schrikbarende vernietiging van natuurlijk leven [070] veroorzaakt en zijn mensen aan onmiskenbaar gevaar blootgesteld geweest. Delen van Michigan, Kentucky, lowa, Indiana, Illinois en Missouri zijn het slachtoffer van een chemicaliënregen in naam van de keverbestrijding.


De bespuiting in Michigan was een van de eerste luchtaanvallen op de Japanse kever op grote schaal. De keuze van aldrin, een van de dodelijkste chemicaliën, was niet gedaan uit hoofde van een speciale geschiktheid voor de bestrijding van deze kever, maar alleen vanwege de wens om geld te sparen: aldrin was de goedkoopste van de verbindingen, die beschikbaar waren. Hoe­wel de staat Michigan in een officieel communiqué aan de pers bevestigde, dat aldrin vergif is, werd tevens te kennen gegeven, dat er geen gevaar bestond voor de mensen in de dichtbevolkte gebieden waar de stof werd toegepast. (Het officiële antwoord op de vraag: 'Wat voor voorzorgsmaatregelen moet ik nemen?' was: 'Voor u, geen'.) Een zegsman van de 'Federal Aviation Agency' werd later in de plaatselijke pers aangehaald: 'Dit is een onschadelijke handeling.' Een vertegenwoordiger van het 'Depart­ment of Parks and Recreation' in Detroit voegde er de gerust­stellende mededeling aan toe, dat 'de nevelbespuiting ongevaarlijk is voor mensen en geen planten of huisdieren zal benadelen.' Wij moeten wel aannemen dat geen van deze zegslieden de gepubli­ceerde en gemakkelijk te verkrijgen rapporten had nageslagen van de Amerikaanse 'Public Health Service', de 'Fish & Wild­life Service' of andere bewijzen voor de bijzonder giftige aard van aldrin.


Volgens de wet van Michigan op de bestrijding van ongedierte, die de staat vergunt zonder voorafgaande verwittiging of permissie van de landeigenaren tot bespuiting over te gaan, begonnen de vliegtuigen laag over het gebied van Detroit te scheren. De ge­meentelijke autoriteiten en de 'Federal Aviation Agency' werden onmiddellijk bestormd met telefoontjes van angstige burgers. Na­dat ze bijna 800 telefoontjes in een uur te verwerken hadden ge­kregen, smeekte de politie de radio- en televisiestations en de dag­bladen om 'de toeschouwers uit te leggen, wat ze zagen en te zeggen, dat het geen gevaar kon' (aangehaald uit de Detroit News). De veiligheidsambtenaar van de 'Federal Aviation Agency' verzekerde het publiek dat 'de vliegtuigen zorgvuldig werden gecontroleerd' en dat ze 'toestemming hadden om laag te vliegen'. In een nogal misplaatste poging om de angst te verminderen, voegde hij eraan toe, dat de vliegtuigen noodknoppen hadden, die ze in staat stelden hun gehele inhoud met één druk op de knop te lozen. Dit behoefde gelukkig niet te gebeuren, maar terwijl de vlieg­tuigen hun werk deden, viel het insecticide op kevers en mensen.


[071] Een ware douche 'gevaarloos' gif viel op winkelende vrouwen neer, op mensen die naar hun werk gingen en op kinderen die uit school kwamen voor de middagpauze. Huisvrouwen veegden de granules uit hun portieken en van hun stoepen; ze zeiden dat 'het op sneeuw leek'. Later werd er door de 'Audubon Society' van Michigan op gewezen, dat 'op plekjes tussen de dakpannen, dakranden, in ruwe boomschors en op twijgen, de kleine witte korrels aldrin-en-klei, die niet groter zijn dan een speldeknop, bij miljoenen zijn achtergebleven ... toen er sneeuw en regen kwam, kon elke plas een mogelijke gifdrank bevatten'.


Binnen enkele dagen nadat gespoten was, kwamen de telefoontjes over de vogels bij de 'Detroit Audubon Society' binnen. Volgens de secretaresse van die vereniging, Mevrouw Ann Boyes, 'was de eerste aanwijzing, dat de mensen zich bezorgd maakten over het lot van de vogels afkomstig van een vrouw, die op zondagmorgen, toen ze uit de kerk kwam een aantal dode of stervende vogels had gezien. De bespuiting had op die plaats op donderdag plaats gehad. Zij had gezegd, dat er in de hele omgeving geen vliegende vogels meer waren, dat ze er minstens 12 dood in haar tuin had aangetroffen en dat de buren dode eekhoorntjes hadden gevonden'. Alle andere telefoontjes, die Mevrouw Boyes die dag ontving, gewaagden van 'een groot aantal dode vogels en geen enkele levende . . . Mensen, die voederplaatsen hadden, zeiden dat er geen vogels meer op het voedsel afkwamen'. Vogels, die stervende werden opgepikt vertoonden de typische verschijnselen die insecticide-vergiftiging met zich meebrengt - trillingen, het verlies van het vliegvermogen, verlamming en stuiptrekkingen.

De vogels waren niet de enige levende wezens die werden aan­getast. Een plaatselijke veearts deelde mee, dat zijn wachtkamer vol was met klanten, wier honden en katten plotseling ziek waren geworden. De katten, die zo precies zijn in hun verzorging en hun vacht en poten schoonlikken, schenen het 't ergst te pakken te hebben. Hun ziekte openbaarde zich door ernstige diarrhee, over­geven en stuiptrekkingen. Het enige advies dat de veearts kon geven was om de dieren niet onnodig uit te laten en hun poten zorgvuldig te wassen als ze uit waren geweest. (Maar de ge­chloreerde koolwaterstoffen kunnen zelfs niet van groente en fruit gewassen worden, zodat er van deze maatregel niet veel heil te verwachten was.)


Ondanks het hardnekkig volhouden van de 'City-County Health Commission', dat de vogels door een ander soort bespuiting moesten zijn gedood en dat de klacht van keel- en borst-irritaties, die op het blootstellen aan aldrin was gevolgd, aan 'iets anders' toegeschreven moest worden, ontving de plaatselijke gezondheidsdienst [072] een voortdurende stroom van klachten. Een vooraanstaande internist uit Detroit werd al binnen het uur bij vier van zijn patiënten geroepen, die naar de vliegtuigen hadden staan kijken. Ze vertoonden alle vier dezelfde verschijnselen: misselijkheid, overgeven, rillingen, koorts, oververmoeidheid en hoesten.


De ervaringen van Detroit zijn in andere omstreken geëvenaard, daar de druk om de Japanse kever met chemicaliën te be­strijden was toegenomen. In Blue Island, Illinois, werden honder­den dode en stervende vogels aangetroffen. Gegevens, die door vogelliefhebbers zijn verzameld, zeggen dat 80 percent van de zangvogels is opgeofferd. In Joliet, Illinois, was een kleine duizend hectare met heptachloor behandeld in 1959. Volgens gegevens van een plaatselijke sportvereniging, was de vogelbevolking in de be­handelde omgeving 'zo goed als weggevaagd'. Dode konijnen, muskusratten, opossums en vissen werden ook in grote aantallen aangetroffen en een van de plaatselijke scholen maakte van de nood een deugd door een wetenschappelijke verhandeling te geven aan de hand van de vele vogels, die door het insecticide ver­giftigd waren.


Er is wellicht geen gebied, dat zoveel heeft moeten lijden om een keverloze wereld te creëren als dat van Sheldon, in het oosten van Illinois en de aangrenzende gebieden in Iroquois. In 1954 begonnen het Amerikaanse Ministerie van Landbouw en het departement van Landbouw in Illinois met een campagne om de Japanse kever over de gehele lengte van zijn opmars in Illinois uit te roeien. Er werd beweerd, neen, er werd verzekerd, dat intensieve bespuiting alle binnendringende kevers zou ver­nietigen. De eerste 'uitroeiingspoging' vond datzelfde jaar nog plaats, toen een kleine 600 hectare vanuit de lucht met dieldrin werd behandeld. De volgende 1000 hectare werd op dezelfde wijze in 1955 onder handen genomen en hiermede scheen de taak vol­bracht. Maar er werden meer chemische behandelingen onder­nomen en tegen het einde van 1961 waren maar liefst 55.000 hectaren behandeld. Al in het eerste jaar van de campagne was het duidelijk, dat ernstige verliezen onder de in het wild levende dieren en onder de huisdieren voorvielen. Maar de chemische campagnes werden voortgezet, zonder zelfs instituten te raadplegen zoals de Amerikaanse 'Fish and Wildlife Service' of de 'Illinois Game Management Division'. (In het voorjaar van 1960 verschenen ambtenaren van het Ministerie van Landbouw voor een com­missie uit het Congres om te ageren tegen een wet, die zulk een voorafgaande raadpleging zou vereisen. Ze verklaarden zonder blikken of blozen dat zulk een wet onnodig was, omdat samenwerking [073] en consultatie 'reeds een gewone zaak' waren. Deze ambtenaren konden geen voorbeelden geven van voorvallen, waar­bij samenwerking niet 'op Washington niveau' had plaats gehad. Gedurende dezelfde behandeling verklaarden zij, niet van te voren de 'Fish and Wildlife Service' te willen raadplegen.)


Hoewel de gelden voor de chemische bestrijdingscampagnes bijzonder vlot beschikbaar kwamen, moesten de biologen van het 'Natural History Survey' in Illinois, die trachtten de schade die aan de natuur was toegebracht, op te nemen, het op een koopje doen. Er was slechts 1100 dollar beschikbaar om in 1954 een assistent aan te stellen en er werden in 1955 geen extra gelden uitge­trokken. Niettegenstaande deze beperkende moeilijkheden ver­zamelden de biologen feiten, die tezamen een bijna ongeëvenaarde vernietiging van de wildstand afschilderden, een vernietiging, die al duidelijk te zien was toen de campagne net begonnen was.


De condities leken wel geschapen om de insectenetende vogels te vergiftigen, zowel door de gebruikte vergiften als door de ge­beurtenissen, die elkander na de toepassing daarvan opvolgden. Bij de eerste toepassingen bij Sheldon werd dieldrin gebruikt in een hoeveelheid van ongeveer drie pond per duizend vierkante meter. Om het effect op de vogels te kunnen begrijpen, behoeven we ons slechts te herinneren, dat laboratoriumproeven op kwartels hebben aangewezen dat dieldrin ongeveer 50 keer zo giftig is als DDT. Het vergif dat over het landschap van Sheldon werd uitgestrooid was derhalve ongeveer gelijk aan 150 pond DDT per 1.000 m2! En dit is nog slechts een minimum, want er schijnt een overlappen van behandelingen te hebben plaats gehad langs de grenzen en in uithoeken.


Toen de chemische stof in de aarde drong, kropen de vergiftigde keverlarven naar boven, waar ze aan de oppervlakte bleven liggen totdat ze dood gingen en zodoende een gemakkelijke prooi waren voor de insectenetende vogels. Dode en stervende insecten van allerlei soort kon men overal zien liggen, zelfs tot twee weken na de toepassing van de chemicaliën. Het gevolg voor de vogelbevolking kon zeer gemakkelijk voorspeld worden. Spotlijsters, spreeuwen, leeuweriken, glansspreeuwen en fazanten waren prak­tisch verdwenen. Roodborstlijsters waren 'bijna uitgeroeid', volgens het rapport van een bioloog. Dode wormen waren, nadat een zacht regentje was gevallen, in grote aantallen waargenomen; waar­schijnlijk hadden de lijsters van deze dode wormen gegeten.


Voor andere vogels was ook de eens zo zegenrijke regen tot een ongeluk geworden, omdat het vergif er door in hun wereldje was gekomen en tot hun vernietiging had geleid. Vogels, die men had zien drinken van of baden in plassen, die door de regen waren [074] achtergebleven, waren onvermijdelijk ten dode opgeschreven.


De vogels die het overleefd hebben, zijn waarschijnlijk steriel geworden. Hoewel er enkele nesten in het behandelde gebied zijn gevonden, waren er maar weinig eieren, niet een had jonge vogels.

Onder de zoogdieren waren het vooral de eekhoorntjes, die zo goed als uitgeroeid waren; hun lichamen werden gevonden in houdingen, die karakteristiek zijn voor een gewelddadige dood door vergiftiging. Dode muskusratten werden in de hele omgeving aangetroffen, dode konijnen lagen in de akkers. Een speciaal soort eekhoorntje werd voordien veel in de stad gezien; na de be­handeling was het totaal verdwenen.


Er was praktisch geen boerderij in de omgeving van Sheldon, die nadat de oorlog tegen de kevers was begonnen, zich nog in het bezit van een kat mocht verheugen. Negentig percent van alle boerderijkatten was het slachtoffer geworden van de dieldrin. Dit had kunnen worden voorzien, omdat dit soort vergif al in andere plaatsen zoveel onheil had gesticht. Katten zijn zeer gevoelig voor alle insecticiden en speciaal voor dieldrin. Gedurende de anti­malaria campagne op West-Java, die werd uitgevoerd door de Wereldgezondheidsorganisatie, schijnen ook veel katten gestorven te zijn. Op Midden-Java werden er zoveel gedood, dat de prijs voor katten meer dan verdubbeld werd. Op dezelfde wijze heeft de Wereldgezondheidsorganisatie in Venezuela, waar zij een cam­pagne heeft gevoerd, de kat tot een zeldzaam dier gemaakt.


In Sheldon waren het niet alleen de wilde schepselen en de huisdieren, die in de strijd tegen één insect werden opgeofferd. Observaties ten aanzien van verschillende kudden schapen en runderen leveren bewijzen, dat vergiftiging en dood ook het vee bedreigen. Een rapport van het 'Natural History Survey' be­schrijft een van deze episoden als volgt:

De schapen werden in een klein, onbehandeld, blauwgrasland gelaten, dat door een grintweg gescheiden was van het veld, dat op 6 mei met dieldrin was behandeld. Klaarblijkelijk was er iets van de stof over de weg in het weiland terecht gekomen, want de schapen begonnen bijna onmiddellijk tekenen van vergiftiging te vertonen . . . Ze hadden geen zin meer in eten en vertoonden tekenen van onrust, ze volgden de om­heining van het weiland om een uitweg te zoeken . . . Ze weigerden gehoed te worden, blaatten onophoudelijk en stonden met de kop naar beneden; tenslotte moesten ze uit het weiland worden weggedragen ... Ze hadden groot verlangen naar water. Twee stuks werden dood aan­getroffen in de beek, die door het weiland stroomde en de andere schapen moesten herhaaldelijk uit de beek worden gejaagd, sommigen met geweld. Drie schapen werden tenslotte het slachtoffer; voor zover wij konden zien, herstelden de anderen zich.


[075] Dit was dus het beeld tegen het einde van '55. Hoewel de che­mische oorlog de volgende jaren werd voortgezet, droogde de bron van gelden voor het onderzoek geheel op. Verzoeken om geld om de research op dit gebied te kunnen voortzetten werden in de jaar­lijkse budgetten, die door het 'Natural History Survey' aan het be­stuur van Illinois werden overhandigd, opgenomen, maar iedere keer behoorde juist dit verzoek tot de eerste punten, die werden afgewezen. Het moest tot 1960 duren voor er op de een of andere wijze geld gevonden kon worden om de uitgaven voor één enkele assistent te dekken ..., die het werk moest doen van vier.

Het betreurenswaardige beeld, dat het verlies aan dieren in 1955 te zien had gegeven, was weinig veranderd toen de biologen de afgebroken studie weer konden opvatten. In die tussentijd was men wat de chemische bestrijdingsstof betreft overgegaan op het nog giftiger aldrin, dat bij proeven op kwartels 100 tot 300 keer zo giftig is gebleken als DDT. Tegen 1960 was er geen zoogdier­soort meer in het gebied, die geen verliezen had geleden. Met de vogels was het nog erger gesteld. In het stadje Donovan waren de roodborstlijsters Uitgestorven, net zoals de glansspreeuwen, de ge­wone spreeuwen en de bruine spotlijsters.


Deze en andere vogels hadden ook elders ernstige verliezen geleden. Fazantenjagers voelden de gevolgen van de kevercampag­ne aan den lijve. Het aantal broedende vogels op de behandelde stukken land liep met 50 percent terug en het aantal jonge vogels per broedsel werd eveneens gereduceerd. De fazantenjacht, die andere jaren in deze omtrek aantrekkelijk was geweest, werd als profijtloos opgegeven.


Niettegenstaande de enorme vernieling die in naam van de uit­roeiing van de Japanse kever reeds had plaats gevonden, scheen de behandeling van meer dan 40.000 hectaren in Iroquois over een periode van acht jaar slechts een tijdelijk succes op­geleverd te hebben, want het insect had zijn weg naar het westen vervolgd. De gehele omvang van de vernieling die door deze inefficiënte campagne is aangericht, zal wel nooit bekend worden, want de resultaten van de observaties van de biologen uit Illinois geven slechts minimumcijfers aan. Als het researchprogramma be­hoorlijk gefinancierd was geweest, zodat het het gehele terrein van onderzoekingen had kunnen beslaan, dan zouden de bewezen vernielingen nog schrikwekkender zijn geweest. Maar in de acht jaar van de campagne waren slechts 6000 dollar beschikbaar voor biologisch onderzoek. Intussen had de regering ongeveer 375.000 dollar uitgegeven aan het bestrijdingswerk en enkele duizenden dollars meer waren bijgepast door de staat Michigan. Het bedrag dat aan research kon worden besteed was derhalve slechts een [076] fractie van een percent van het bedrag, dat aan het chemisch program kon worden uitgegeven.


De campagnes in het middenwesten zijn uitgevoerd in een soort paniekstemming, alsof het voorttrekken van de kever een buiten­gewoon gevaar opleverde, dat elke maatregel rechtvaardigde. Dit is natuurlijk een verdraaiing van de feiten en als de gemeenten, die deze chemische onderdompelingen hebben moeten doorstaan, beter op de hoogte waren geweest van de geschiedenis van de Japanse kever in Amerika, dan zouden ze wel wat minder toegeeflijk zijn geweest.


De Amerikaanse staten in het oosten van het land, die zo ge­lukkig zijn geweest hun keverinvasies te stuiten voordat de synthe­tische insecticiden bestonden, hebben niet alleen de invasie over­leefd, maar bovendien de kever bestreden op een wijze die geen enkel gevaar opleverde voor welke andere vorm van leven ook. Daar gebeurde niets dat vergeleken kan worden met de bespuitin­gen in Detroit of Sheldon. De doeltreffende methoden die in de oostelijke staten werden toegepast, omvatten natuurlijke be­strijdingsmiddelen, die het dubbele voordeel hebben èn permanent te werken en veilig voor het milieu te zijn.


Gedurende de eerste twaalf jaar na zijn aankomst in Amerika, nam de Japanse kever snel in aantal toe, daar hij geen van de vijanden ontmoette, die zijn aantal in het land van herkomst beperkt hield. Maar toch was hij tegen 1945 nog slechts een plaag van beperkte betekenis in het grootste deel van het gebied, waarover hij zich had verspreid. Zijn ondergang was grotendeels het gevolg van de invoer van parasieten-insecten uit het Verre Oosten en van ziekte-organismen, die schadelijk voor hem waren.


Tussen 1920 en 1933 werden ongeveer 34 soorten roof- en parasietinsecten uit de Oriënt ingevoerd. Dit was het gevolg van een nijver onderzoek naar de gehele leefwijze van de kever in zijn geboortestreek. Vijf hiervan kregen een plaats in de oostelijke staten van Amerika. De meest effectieve en meest verspreide soort is een parasitische wesp uit Korea en China, de Tiphia vernalis. De vrouwelijke Tiphia, die een keverlarve in de grond aantreft, spuit er een verlammend vocht in en legt een eitje onder de huid van de larve. De jonge wesp, die als larve geboren wordt, voedt zich met de verlamde keverlarve en vernietigt deze. Binnen 25 jaar tijds werden Tiphia kolonies in 14 oostelijke staten ge­introduceerd met de hulp van regerings- en plaatselijke instituten. De wesp vestigde zich op uitgebreide schaal in deze omgeving en wordt door insectenkenners geprezen als een belangrijk middel om de kever beperkt te houden.


Een nog belangrijker rol is gespeeld door een bacterie-ziekte, [077] die kevers aantast die tot de familie van de Japanse kever behoren, de scarabeeën. Het is een zeer gespecialiseerd organisme, dat geen andere insecten aantast en onschadelijk is voor aard­wormen, warmbloedige dieren en planten. De sporen der ziekte komen voor in de grond. Al ze in het bloed van een naar eten zoekende larve terecht komen, worden ze daar sterk vermenig­vuldigd en veroorzaken een abnormaal lichte kleur, vandaar de populaire naam 'melkziekte'.


Melkziekte werd in 1933 in New Jersey ontdekt. Tegen 1938 kwam deze ziekte veel voor in de oudere gebieden van de Japanse keverplaag. In 1939 werd een bestrijdingscampagne ingezet, die de verspreiding van de ziekte moest bevorderen. Er was geen methode ontwikkeld om het ziekte-organisme in een kunstmatig medium te kweken, maar een bevredigend substituut was gevon­den; geïnfecteerde larven werden gemalen, gedroogd en gemengd met kalk. In de standaard uitvoering bevat een gram poeder 100 miljoen sporen. Tussen 1939 en 1953 werden ongeveer 38.000 hectaren grond in 14 oostelijke staten onder handen genomen in samenwerking tussen staat en regering; ander regeringsland werd ook behandeld en een flink gebied van onbekende grootte werd behandeld op last van particuliere organisaties of personen. Tegen 1945 heerste de melkspoorziekte onder de keverbevolking van Connecticut, New York, New Jersey, Delaware en Maryland. In sommige proefgebieden had de infectie van de larven een percen­tage van 94 bereikt. De campagne werd als regeringsprogram in 1953 gestopt en de produktie werd door een particulier labora­torium overgenomen, dat nog steeds aan personen, tuinclubs, verenigingen en iedereen, die geïnteresseerd is in de keverbe­perking, levert.


De oostelijke staten, waar deze campagne werd gevoerd, ge­nieten thans een hoge graad van natuurlijke bescherming tegen de kever. De organismen blijven nog jaren in de grond levens­vatbaar en vestigen zich er derhalve permanent, zij blijven zeer effectief en worden op natuurlijke manier verspreid.


Waarom werden, na dit indrukwekkende voorbeeld in het oosten, dezelfde methoden niet in Illinois en de andere staten in het middenwesten toegepast, waar thans de chemische strijd tegen de kevers zo hevig woedt?


Men zegt dat de besmetting met melkspoorziekte 'te duur' is, hoewel niemand in de veertien oostelijke staten in de veertiger jaren hierop een aanmerking maakte. En wat voor soort boek­houding velde dit oordeel 'te duur'? Zeer zeker niet een, die alle werkelijke kosten van de totale vernieling heeft opgeteld, die zijn ontstaan na besproeiingen zoals die in Sheldon. Dit oordeel negeert [078] ook het feit, dat de besmetting met kiemen slechts één keer be­hoeft te geschieden; de eerste kosten zijn meteen alle kosten.


Men zegt ook dat de melkspoorziekte niet over de gehele om­vang van het keverwoongebied kan worden verspreid, omdat deze alleen daar succes heeft waar een grote larvenbevolking in de grond aanwezig is. Zoals zoveel uitlatingen ten gunste van bespuiting, moet ook dit in twijfel worden getrokken. De bacterie die melk­spoorziekte veroorzaakt, infecteert minstens 40 andere soorten kevers, die tezamen in grote gebieden voorkomen en naar alle waarschijnlijkheid eraan zouden medewerken om de ziekte te doen inwortelen zelfs daar waar de Japanse kever nog weinig of niet voorkomt. Bovendien kunnen ze zelfs daar worden aan­gebracht, waar in het geheel geen larven aanwezig zijn, want de lange levensvatbaarheid van de sporen kan wachten op de toekom­stige keverbevolking daar waar de grens van hun opmars ligt.


Degenen die tegen welke prijs dan ook onmiddellijke resultaten willen zien, zullen ongetwijfeld voortgaan met chemicaliën tegen de kevers te gebruiken. Dit zullen ook diegenen doen, die voor de moderne methode en tegen geleidelijke verdwijning zijn, maar chemische bestrijding is een perpetuum mobile en vereist vele en kostbare herhalingen.


Aan de andere kant zullen degenen, die twee seizoenen kun­nen wachten op bevredigende resultaten, aan de melkziekte de voorkeur geven en zij zullen beloond worden met een voort­durend onder controle zijn van het euvel. De resultaten zullen eerder meer dan minder effectief worden naarmate de tijd voor­schrijdt.


Uitgebreide proeven zijn aan de gang in het laboratorium van het departement van Landbouw te Peoria, Illinois, teneinde een manier te vinden om het organisme dat de melkziekte veroorzaakt kunstmatig in cultuur te brengen. Dit zou de kosten aanmerkelijk drukken en zou een uitgebreider gebruik ervan stimuleren. Na jaren arbeid is nu enig succes geboekt. Als deze 'doorbraak' vaste voet heeft gekregen, zal er misschien wat gezond verstand tot ons gedoe met de Japanse kever terugkeren, die zelfs op het hoogte­punt van zijn verwoestingen nooit de nachtmerrie-achtige ex­cessen gerechtvaardigd heeft van sommige van deze campagnes uit het middenwesten.


Incidenten zoals die uit het oosten van Illinois roepen een vraag op, die niet alleen wetenschappelijk, doch ook moreel bekeken moet worden. Deze vraag is of een beschaving een meedogenloze oorlog kan voeren zonder zichzelf te gronde te richten en zonder het recht te verliezen beschaafd genoemd te worden.

[079] Deze insecticiden zijn geen selectieve vergiften, zij zoeken niet die ene soort uit, die we kwijt willen. Elk insecticide wordt ge­bruikt om de eenvoudige reden dat het een dodelijk vergif is. Het vergiftigt derhalve alle leven waarmee het in aanraking komt: de kat, die de lieveling is van een of andere familie, het vee van de boer, het konijn in het veld en de leeuwerik in de lucht. Deze schepselen zijn onschuldig aan welk gevaar voor de mens ook. Door hun bestaan alleen maken zij en hun medeschepselen het leven voor de mens zelfs prettiger. En toch beloont hij hen met een dood, die niet alleen plotseling is maar ook verschrikke­lijk.

Wetenschappelijke waarnemers in Sheldon beschreven de symptomen van een leeuwerik, die de dood nabij werd aange­troffen: 'Hoewel hij geen macht meer had over zijn spieren en noch vliegen noch staan kon, bleef hij met de vleugels slaan en met zijn tenen krampachtige bewegingen maken terwijl hij op zijn zij lag. Zijn snavel was open en zijn adem ging moeilijk.' Nog meelijwekkender was de stille getuigenis van de dode eekhoorns, die 'een karakteristieke houding in de dood aannamen. De rug was gebogen en de voorpoten, met de tenen stijf samengeknepen, waren tot dicht bij de borstkas opgetrokken . Kop en nek waren lang uitgestrekt en de bek bevatte dikwijls vuil, hetgeen erop wees, dat het stervende dier herhaaldelijk in de aarde had gebeten.'


Wie van ons wordt niet als mens naar beneden gehaald als hij berust in handelingen, die zulk een lijden bij levende wezens te­weeg kunnen brengen?