Hoofdstuk-09


Rivieren des doods


[101] Uit de groene diepten van de Atlantische kust leiden vele paden terug naar het strand. Het zijn de paden, die door vissen worden gevolgd en hoewel ze noch gezien noch gevoeld kunnen worden, zijn deze paden verbonden met de mondingen van de naar de kust stromende rivieren. Duizenden jaren lang heeft de zalm deze stromen zoet water, die hem de weg naar de rivieren wezen, ge­volgd en iedere zalm keert terug naar de zijrivier waar hij de eerste maanden of jaren van zijn leven heeft doorgebracht. En dus ver­huisde in de zomer en herfst van 1953 de zalm van de rivier de Miramichi aan de kust van New Brunswick van de voedings­gronden ver in de Atlantische Oceaan naar zijn geboorterivier. In de bovenloop van de Miramichi, die ontstaat uit een net van overschaduwde beken, legde de zalm die herfst eieren in beddingen van kiezel en grint, waarover het water snel en koel stroomde. Zulke plekken, d.w.z, de hellingen, waarover het water stroomt en die begroeid zijn met spar en balsem, hemlock en den, zijn ideale broedgebieden voor zalm.


De gebeurtenissen volgden een patroon, dat reeds eeuwen het­zelfde was, een patroon dat de Miramichi rivier een van de beste zalmrivieren in Noord-Amerika heeft gemaakt. Maar dat jaar zou het veranderd worden.


Gedurende herfst en winter liggen de grote en dikwandige zalm­eieren in ondiepe, met kiezel opgevulde, gaten, die de moeder­zalm in de bodem van de rivier heeft gegraven. In de winter, ge­durende de kou, ontwikkelden ze zich slechts langzaam, zoals ge­woonlijk, en bij het ontwaken van de lente en de komst van de dooi kwamen de jongen uit. Eerst verborgen ze zich tussen de kiezels van de rivierbedding - het waren kleine visjes van onge­veer een centimeter lengte. Ze hadden geen eten nodig, want ze leefden op de dooierzak. Ze zouden niet naar kleine insecten in de rivier gaan zoeken voordat die was geabsorbeerd.


Tezamen met de pas geboren zalm in de Miramichi rivier waren er in het voorjaar van 1954 ook jonge vissen van vorige jaren, één of twee jaar oud, met glanzende schubben en met strepen en heldere rode stippen op de huid. Deze jonge vissen aten gulzig [102] van het vreemde en gevarieerde insectenleven uit de rivier.


Toen de zomer naderde, veranderde alles plotseling. Dat jaar was namelijk de noordwestelijke bovenloop van de Miramichi rivier opgenomen in een uitgebreide bespuitingscampagne, waar­aan de Canadese regering reeds het jaar daarvoor begonnen was - een campagne, bedoeld om de bossen van de sparreknopworm te bevrijden. Dit insect hoort thuis in Canada en leeft op verschillen­de soorten eeuwig-groene planten en bomen. In het oosten van dit land schijnt het elke 35 jaar bijzonder overvloedig voor te komen. De eerste jaren na 1950 hadden ook zulk een opleving van de knopwormbevolking te zien gegeven. Om dit te bestrijden, was men, eerst op kleine schaal, met de bespuiting met DDT be­gonnen en in 1953 werd de intensiviteit van de campagne plotse­ling sterk opgevoerd. Honderdduizenden hectaren bos werden be­sproeid in plaats van, zoals eerst, honderden hectaren, om te pogen de sparren te redden, die de grondslag vormen voor de pulp- en papierindustrie.


Dus bezochten de vliegtuigen gedurende de maand juni 1954 de bossen van het noordwestelijke stroomgebied van de Miramichi en witte wolken mist van neerdalend stof markeerden de route, die zij kriskras door de lucht hadden afgelegd. De besproeiings­stof - een half Engels pond per 4.000 vierkante meter in een olie-oplossing - sijpelde langzaam door de sparrebossen naar be­neden en een deel ervan bereikte uiteindelijk de grond en de kabbelende beken. De piloten van de vliegtuigen, die zich alleen bezig hielden met de hun opgedragen taak, deden geen enkele poging om de rivieren te vermijden of de besproeiingskranen af te sluiten als ze overvlogen. Maar aangezien de nevel zelfs met de geringste luchtstroom meegaat, zou het resultaat niet veel anders zijn geweest als ze er wel aan hadden gedacht.


Al heel gauw na de besproeiing waren er onmiskenbare tekenen, dat niet alles in orde was. Binnen twee dagen werden dode en stervende vissen langs de oever van de rivier gevonden, met in­begrip van jonge zalm. Er was ook forel onder de dode vis en langs de wegen en in de bossen zag men stervende vogels. Alle leven in de rivier was verdwenen. Vóór de besproeiing was er een rijke variatie van waterleven geweest, dat voedsel betekent voor de zalm en de forel: larven van de kokerjuffer, die in los samen­hangende, beschermde huisjes van bladeren, stengels of kiezel leven, die worden samen gehouden door speeksel, de poppen van de Perlidae, die vastzitten op de rotsen van de snelvlietende stroom en de wormachtige larven van de kriebelmug, die zich vast­zetten op de stenen in de stroomversnellingen of daar waar het water over steil afhangende rotsen loopt. Maar nu waren de [103] insecten uit de rivier dood, vergiftigd door DDT en er was niets te eten voor de jonge zalm.


Het is niet verwonderlijk dat in deze omgeving van dood en verwoesting ook de zalm niet kon ontsnappen aan de algemene vernietiging. Tegen augustus was er niet één zalm meer over van die, welke in dat voorjaar in het bed van kiezel waren geboren. De iets oudere vissen, degenen die een of twee jaar eerder waren uitgekomen, maakten het niet veel beter. Van elke zes jongen van het broed van 1953, die in de rivier aanwezig waren geweest voor­dat de vliegtuigen kwamen, bleef er slechts één over. De jonge zalmen van het broed van 1952, die bijna zo ver waren dat ze naar zee konden, verloren een derde van hun oorspronkelijke aantal.


Deze feiten zijn zo precies bekend omdat de 'Fisheries Research Board' van Canada sedert 1950 zalmwaarnemingen in dit gebied had verricht. Elk jaar was een telling gemaakt van de vissen, die in de rivier leefden. De biologische documentatie gaf het aantal volwassen zalmen aan, dat stroomopwaarts trok om kuit te schieten, het aantal jongen van elke leeftijdsgroep, dat aanwezig was in de rivier en de grootte van de normale vissenbevolking, niet alleen van de zalm, maar ook van andere soorten. Met deze volledige documentatie van de condities, die vóór de besproeiing bestonden, was het mogelijk om de schade door deze bespuiting aangebracht, met een nauwkeurigheid vast te stellen, die bijna nergens geëvenaard kan worden.


Het rapport bevatte meer dan alleen de verliescijfers van jonge vis; het onthulde een ernstige verandering in de rivieren en beken zelf. Herhaalde besproeiing heeft thans de structuur van de rivier veranderd en alle waterinsecten, die het voedsel van zalm en forel uitmaken, zijn gedood. Zelfs na een enkele besproeiing is geruime tijd nodig om de meeste insecten in staat te stellen zich in vol­doende mate te vermenigvuldigen om een normale zalmbevolking in stand te houden, een tijd, die eerder in jaren wordt afgemeten dan in maanden.


De kleinere soorten, zoals kleine muggen en kriebelmuggen, vermenigvuldigen zich vrij snel. Ze vormen geschikt voedsel voor de allerkleinste zalm, het broedsel van enige maanden oud. Maar er bestaat niet zo'n spoedig herstel van de grotere waterinsecten, waarvan de tweejarige en driejarige zalm afhankelijk is. Tot deze groep behoren de larven van de kokerjuffers, de Perlidae en de meivliegen. Zelfs in het tweede jaar nadat de DDT een rivier is binnengedrongen, zou een naar voedsel zoekende jonge zalm moeite hebben meer dan enkele kleine Perlidae te vinden. Er zouden geen volwassen Pedidae zijn, geen meivliegen, geen kokerjuffers. [104] Teneinde dit natuurlijke voedsel toch beschikbaar te stel­len, hebben de Canadezen geprobeerd om larven van de koker­juffer en andere insecten over te brengen naar de getroffen om­geving van de Miramichi. Maar het spreekt vanzelf dat zulke transplantaties weer verdwijnen als er opnieuw besproeid moet worden.


In plaats van te verdwijnen, zoals werd verwacht, bleek de knopwormbevolking erg hardnekkig en tussen 1955 en 1957 werd de besproeiing in verschillende delen vanNew-Brunswick en Ouebec herhaald; sommige plekken werden niet minder dan drie keer bespoten. Hoewel de besproeiing toen bij wijze van proef werd stopgezet, leidde een plotselinge vermeerdering van knopwormen tot een hernieuwde campagne in 1960 en 1961. Het is nog nergens bewezen, dat chemische besproeiing tegen knopworm meer is dan een tijdelijke maatregel, bedoeld om de bomen van de dood te redden door ontbladering over verscheidene achtereenvolgende jaren, en dus zal de bijkomstige uitwerking zich blijven laten voelen zolang de besproeiing doorgaat.

In een poging om de vernietiging van de visstand te verminderen, hebben de Cana­dese bosbouwautoriteiten de concentratie van het DDT ver­laagd van ½ Engelse pond tot ¼ pond per 4.000 m2, zulks op aanbeveling van de 'Fisheries Research Board'. (In de Ver­enigde Staten geldt de standaard kwantiteit van het hoogst giftige pond per acre systeem nog steeds.) Thans, na verschillende jaren van waarnemingen, hebben de Canadezen een zekere evenwicht­situatie bereikt, maar een situatie die weinig kan bieden aan de zalmvissers als tenminste de besproeiingen worden voortgezet.


Een bijzonder ongewone samenloop van omstandigheden heeft tot dusver de waterloop van de noordwestelijke takken van de Miramichi gered van de verwachte vernietiging - een constellatie van gebeurtenissen, die zich misschien slechts één keer per eeuw voordoet. Het is belangrijk om te begrijpen wat er is gebeurd en de reden waarom het is gebeurd.


Zoals we hebben gezien, werd de loop van deze tak van de Miramichi in 1954 zwaar besproeid. Daarna was de gehele boven­loop van deze tak, met uitzondering van een smalle rand in 1956, uitgesloten van de campagne. In de herfst van 1954 speelde een tropische storm een rol ten gunste van de Miramichi zalm. De orkaan Edna, die tot het einde van zijn weg naar het noorden nauwelijks in hevigheid afnam, bracht wolkbreuken in de kust­gebieden van New England en Canada. De daaruit ontstane over­stromingen van de rivier zorgden voor een toevoer van zoet water tot ver in de oceaan en lokten ongewone aantallen zalm binnens­lands. Daardoor kwam er in de kiezelbodem van de stromen, die de [105] zalm voor het kuitschieten uitzoekt, een ongewone overvloed aan eieren. De jonge zalm, die in dat gebied in het voorjaar 1955 werd geboren, vond er omstandigheden die praktisch ideaal te noemen waren. Hoewel de DDT het jaar tevoren alle waterinsecten ge­dood had, waren de kleine muggen en kriebelmuggen in grote aantallen teruggekomen. En zij behoren tot het dagelijkse voedsel van de baby-zalm. Het zalmbroedsel van dat jaar vond niet alleen overvloedig eten, maar er waren bovendien weinig concurrenten. Dit kwam door het wrede feit, dat de oudere zalm door de be­sproeiing van 1954 was gedood. Hierdoor groeide het broedsel van 1955 zeer snel en bleef in uitzonderlijke aantallen leven. Ze ont­wikkelden zich snel en gingen al jong zeewaarts. Velen van hen keerden in 1959 terug om in hun geboorterivier een grote toeloop van tweedejaars zalm te vertonen.


Als de zijrivieren van de noordwestelijke Miramichi in be­trekkelijk goede conditie zijn, dan is dat alleen omdat de be­sproeiing er slechts een jaar plaats vond. De gevolgen van her­haalde besproeiing kunnen duidelijk van de andere takken van het stroomgebied worden afgelezen. Daar is een onrustbarende teruggang in de zalmbevolking aan de gang.


In alle besproeide zijrivieren is jonge zalm van elke afmeting schaars. De jongste generatie is dikwijls 'praktisch uitgeroeid', zeggen de biologen. In de voornaamste zuidwestelijke zijrivier van de Miramichi, die in 1956 en 1957 werd besproeid, was de vangst in 1959 de laagste van een tiental jaren. De vissers merkten de buitengewone schaarste aan tweejarige zalm op - dat is de jongste groep van de terugkerende vis. Bij de sorteerinstallatie in de monding van de Miramichi werd in 1959 een vierde van het aantal tweejarige zalm van het jaar tevoren geteld. In 1959 pro­duceerde de hele loop van de Miramichi slechts 600.000 jonge zalmen van twee jaar, die klaar zijn om zeewaarts te gaan. Dit was minder dan een derde van de drie voorafgaande jaren.


Tegen deze achtergrond gezien, zou de toekomst van de zalm­visserij in New Brunswick wel eens kunnen afhangen van het feit of er een vervangingsmiddel voor DDT kan worden gevonden om de bossen te bespuiten.


De situatie in het oostelijke deel van Canada is niet uniek, be­halve misschien dan wat betreft de uitgebreidheid van de be­sproeiing der bossen en de rijkdom aan feiten, die kon worden ver­zameld. De staat Maine heeft ook zijn wouden met sparren en balsem en daarmee het probleem om de bosinsecten te bestrijden. Maine heeft ook zijn scholen zalm, een overblijfsel van de prach­tige scholen van vroeger, maar een restant dat met moeite in stand [106] is gehouden door het werk van biologen en natuurbeschermers, die het onmogelijke gedaan hebben om iets van de natuurlijke woon­plaats voor de zalm te bewaren in wateren, die overvol zijn van in­dustriële vervuiling en opgepropt met boomstammen. Hoewel men heeft getracht door besproeiing de alom aanwezige knopworm te bestrijden, zijn de behandelde gebieden betrekkelijk klein ge­weest en men heeft tot nu toe nog niet de broedplaatsen van zalm in de campagnes betrokken. Maar wat er gebeurd is met de rivier­vis, die door het departement van 'Inland Fisheries and Game' in een areaal is geobserveerd, is wellicht een teken aan de wand.


Het departement deelt mede, dat 'onmiddellijk na de be­sproeiing van 1958 grote aantallen stervende zuigvissen werden aangetroffen in 'Big Goddard Brook'. Deze vissen vertoonden de typische symptomen van DDT vergiftiging; zij zwommen wild in het rond, snakten bij de oppervlakte naar adem en vertoonden trillingen en stuiptrekkingen. De eerste vijf dagen na de be­sproeiing werden 668 zuigvissen tussen twee versperringsnetten opgehaald. Watersalamanders en zuigvissen werden ook in grote aantallen gedood in Little Goddard, Carry, Alder en Blake Brooks. Men kon dikwijls vis zien, die zich verslapt en stervend stroom­afwaarts liet drijven. Soms zag men blinde en stervende forel, die zich meer dan een week na de besproeiing passief liet afdrijven.'


(Het feit, dat DDT blindheid bij vissen kan veroorzaken, wordt door verschillende onderzoekingen gestaafd. Een Canadese bio­loog, die de besproeiing op het noordelijk deel van het eiland van Vancouver observeerde, deelde mede, dat de forel met de hand uit het water kon worden gepakt, want de vis bewoog zich sloom en deed geen pogingen om te ontsnappen. Bij het onderzoek vond men een ondoorschijnende witte film over het oog, die er op wees dat het gezichtsvermogen was verminderd of vernietigd. Labora­toriumproeven door het Canadese departement van Visserij toonden aan, dat bijna alle vis (Coho zalm), die niet was gedood door kleine concentraties DDT (3 delen per miljoen), symptomen van blindheid vertoonde bij een opmerkelijke ondoorzichtigheid van de ooglens.)


Waar er ook maar uitgebreide bossen zijn, bedreigen de moderne insectenbestrijdingsmethoden de vissen, die in de riviertjes in de schaduw van de bomen huizen. Een van de bekendste voor­beelden van visvernietiging in de Verenigde Staten vond plaats in 1955, ten gevolge van besproeiingen in en bij het Yellowstone National Park. Tegen de herfst van dat jaar waren er zoveel dode vissen in de Yellowstone Rivier gevonden, dat sportvissers en vis­- en wildopzichters ongerust werden. Ongeveer 135 kilometer rivier was aangetast. In een stuk van 300 meter oeverlengte werden 600 dode vissen geteld, [107] waaronder forel, wijting en zuigvissen. Water­insecten, het natuurlijke voedsel voor de forel, waren verdwenen.


Ambtenaren van de 'Forest Service' verklaarden, dat zij hadden gehandeld overeenkomstig een advies, dat 1 pond DDT per 4.000 m2 'veilig' was. Maar de resultaten van de besproeiing waren dusdanig, dat iedereen er van overtuigd zou moeten zijn, dat het advies verre van betrouwbaar was. Een vergelijkende studie werd in 1956 ondernomen door het 'Fish & Game Department' in Mon­tana en twee regeringsinstanties, de 'Fish & Wildlife Service' en de 'Forest Service'. De besproeiingen in Montana bereikten dat jaar een gebied van 360.000 hectare; een iets minder groot gebied werd in 1957 eveneens behandeld. De biologen hadden derhalve geen moeite om een terrein voor hun studie uit te zoeken.


De dood kondigde zich, zoals altijd, aan door de geur van DDT in de bossen, een olielaagje over het wateroppervlak en dode forel langs de oevers. Alle onderzochte vissen, dode en levende, hadden DDT in hun weefsels. Evenals in Oost-Canada, was een van de ernstigste gevolgen van de besproeiing de grote teruggang van voedselorganismen. In vele onderzochte gebieden was het aantal waterinsecten en de overige rivierfauna tot een tiende van normaal teruggelopen. Eenmaal vernietigd, doet deze insectenbevolking, die zo essentieel is voor het in stand houden van de forel, er lang over om weer op peil te komen. Zelfs tegen het einde van de tweede zomer na de besproeiing waren er slechts schriele hoeveel­heden waterinsecten en de rivier, die eens rijk aan bodemfauna was geweest, bevatte toen nauwelijks iets. In deze rivier was de vis met 80 % gereduceerd.


De vissen behoeven niet onmiddellijk dood te gaan. Neen, de uitgestelde sterfte kan grotere aantallen omvatten dan de on­middellijke dood en, zo ontdekten de biologen van Montana, dit kan dan onopgemerkt blijven omdat de dood intreedt na het visseizoen. Een grote sterfte vond plaats onder de vis die in de herfst kuit schiet en omvatte forel en wijting. Dit is niet te verwonderen, want ten tijde van fysiologische spanning ver­bruikt elk organisme, of het nu een vis of een mens is, energie die aan het aanwezige vet in het lichaam wordt onttrokken. En derhalve wordt de volledige giftigheid van de DDT, die in de weefsels aanwezig is, in werking gesteld.


Het was derhalve meer dan duidelijk, dat besproeiing in een concentratie van een Engels pond DDT per 4.000 m2 een ernstige bedreiging van de visstand in de bosriviertjes inhield. En wat meer zegt, de bestrijding van de knopworm was niet gelukt en grote gebieden stonden op de nominatie opnieuw besproeid te worden. Het 'Fish and Game Department' in Montana uitte ernstige bezwaren [108] tegen verdere behandeling, en zei, dat het 'er niet aan dacht om de sportvisserij op te offeren aan campagnes van twijfel­achtige noodzaak en nog twijfelachtiger succes.' Deze instantie verklaarde echter tevens, dat het met de 'Forest Service' zou blijven samenwerken om methoden te zoeken, die de nadelige gevolgen tot een minimum zouden kunnen terugbrengen.'


Maar kan zulk een samenwerking nu werkelijk de vis redden? Een ervaring uit Brits Columbia spreekt in dit verband boekdelen. Daar had al enige jaren de knopworm hevig huisgehouden. Autoriteiten op het gebied van de houtvesterij, die vreesden dat nog een seizoen van ontbladering een ernstig verlies aan bomen ten gevolge zou hebben, besloten in 1957 bestrijdingsmaatregelen toe te passen. Er werd druk met het 'Game Department' overleg gepleegd, want de ambtenaren van dit departement waren be­vreesd voor de zalm. De 'Forest Biology Division' beloofde de besproeiingscampagne zo sterk mogelijk te beperken, als ten­minste daardoor niet het beoogde resultaat zou worden be­invloed. Zulks om het risico voor de vis zo klein mogelijk te maken.


Niettegenstaande deze voorzorgsmaatregelen en ondanks het feit, dat inderdaad een oprechte poging werd gedaan om de vis­stand niet te hinderen, werd in tenminste vier belangrijke rivieren bijna 100 percent van de zalm gedood.


In een van de rivieren werden de jongen van een school van 40.000 volwassen Coho zalmen bijna geheel vernietigd. Hetzelfde geldt voor de jongere exemplaren van verscheidene duizenden blauwe forellen en andere soorten forel. De Coho zalm heeft een driejarige levenscyclus en de scholen zijn bijna uitsluitend uit vis van een enkele leeftijdsgroep samengesteld. Deze zalm heeft een sterk ontwikkeld instinct voor zijn eigen vaste plaats, net zoals trouwens alle andere zalm, en keert steeds terug naar de rivier waar hij is geboren. Dit betekent dus, dat elke drie jaar de scholen zalm in deze rivier afwezig zullen zijn, totdat een zorgvuldig beheer, bijvoorbeeld door kunstmatige voortplanting of andere soortgelijke maatregelen, in staat zal zijn deze commercieel be­langrijke vissoort op de been te helpen.


Er zijn manieren om dit probleem op te lossen - om de bossen in stand te houden en ook de vis te sparen. Klakkeloos aannemen, dat wij onze waterwegen in rivieren des doods moeten veranderen, betekent dat wij ons overgeven aan wanhoop en defaitisme. We moeten meer gebruik maken van andere thans bekende methoden en wij moeten onze intelligentie en kennis inschakelen om een andere bestrijding te ontwikkelen. Er bestaan bekende gevallen, waar een natuurlijke parasiet de knopworm op effectievere manier [109] bestreden heeft dan besproeiingen. Zulke natuurlijke bestrijdings­middelen moeten ten volle worden benut Er bestaan ook moge­lijkheden om minder giftige besproeiingsstoffen te gebruiken, of nog beter, micro-organismen te introduceren die ziekten onder de knopworm doen ontstaan zonder het gehele stramien van het bosleven te vernietigen. We zullen later zien wat er voor andere methoden zijn en wat zij beogen. Ondertussen moet men zich wel realiseren dat de chemische verdelging van in bossen levende in­secten noch de enige manier van bestrijding is, noch de beste.


De dreiging van de bestrijdingsmiddelen voor de visstand kan in drie delen worden onderscheiden. Het ene, zoals we hebben ge­zien, houdt verband met de vis in de stromende rivieren van noordelijke bossen en het op zichzelf staande probleem van bos­bespuiting. Het is praktisch uitsluitend beperkt tot de gevolgen van DDT. Een ander probleem bestrijkt een enorm gebied, dat gevarieerd en wijd verspreid is, want het heeft betrekking op ver­schillende soorten vis: baars, zonnebaars, crappies, zuigvis en andere, die allerlei stilstaande en stromende wateren in vele delen van het land bevolken. Het houdt tevens verband met het gehele gamma van insecticiden, dat op het ogenblik in de landbouw ge­bruikt wordt, hoewel enkele hoofdschuldigen zoals endrin, toxa­phene, dieldrin en heptachloor aanwijsbaar zijn. En een ander probleem moet thans onder ogen worden gezien; het heeft be­trekking op wat, zoals wij logischerwijze moeten aannemen, er in de toekomst zal gebeuren, want de studies, die de feiten zullen moeten blootleggen, zijn pas aangevangen. Deze studie houdt verband met de vis in de wadden, baaien en zeearmen.


Het was onvermijdelijk dat een ernstige vernietiging van de visstand zou volgen op het uitgebreide gebruik van de nieuwe organische bestrijdingsmiddelen. Vissen zijn uitzonderlijk gevoelig voor gechloreerde koolwaterstoffen, die het merendeel van de moderne insecticiden uitmaken. En als miljoenen tonnen giftige chemicaliën over de oppervlakte van het land worden uitgestrooid dan is het onvermijdelijk dat een deel hiervan terecht komt in de oneindige watercyclus die zich tussen land en zee beweegt.


Rapporten over sterfte onder de vis, die soms onheilspellende afmetingen heeft aangenomen, zijn nu zo algemeen geworden in de Verenigde Staten, dat de 'Public Health Service' een bureau heeft opgericht om dergelijke berichten van de verschillende staten te coördineren ten behoeve van maatregelen tegen watervervuiling.


Het is een probleem, dat veel mensen aangaat. Ongeveer 25 miljoen Amerikanen vinden vissen een belangrijke vorm van recreatie en nog eens 15 miljoen zijn af en toe eens hengelaar. Deze mensen betalen jaarlijks drie miljard dollar aan vergunningen, [110] visgerei, boten, kampeeruitrustingen, benzine en hotels en pensions. Alles wat deze sport onmogelijk zou maken, zou ook van invloed zijn op een groot aantal economische belangen. De be­roepsvisserij vertegenwoordigt ook zulk een belang, en wat van meer betekenis is, een voorname bron van voedsel. De zoetwater­en kustvisserij (exclusief de zeevisserij) brengt ongeveer drie miljard pond per jaar op. Zoals we zullen zien, vormt de invasie van bestrijdingsmiddelen in de rivieren, vijvers, beken en baaien een ernstige bedreiging voor de amateur- en commerciële visserij.


Voorbeelden van de vernietiging van vis door landbouwbe­sproeiingen en -bespuitingen kunnen overal worden aangetroffen. In Californië, bij voorbeeld, volgde de dood van ongeveer 60.000 vissen, voor het merendeel baars en zonnebaars, op een poging om een bladparasiet op rijst met dieldrin te verdelgen. In Louisiana waren er meer dan dertig gevallen van grote vissterfte in slechts een jaar tijds (1960) omdat de endrin in suikerrietvelden was gebruikt. In Pennsylvania is grote sterfte onder de vis voorge­komen door het gebruik van endrin in boomgaarden om de muizen tegen te gaan. Het gebruik van chloordaan ter verdelging van de sprinkhaan op de westelijke hoogvlakten heeft de dood van veel riviervis ten gevolge gehad.


Waarschijnlijk bestaat er geen op groter schaal uitgevoerde landbouwcampagne dan de besproeiing en bespuiting van honderd­duizenden hectaren in het zuiden van de Verenigde Staten ter verdelging van de gloeimier. De meestal gebruikte heptachloor is slechts een beetje minder giftig voor vis dan DDT. Dieldrin, een ander gebruikt bestrijdingsmiddel, is welbekend om zijn uitzonder­lijke gevaar voor alle waterleven. Slechts endrin en toxaphene ver­tegenwoordigen een nog groter gevaar voor vis.


Uit alle delen van het bestrijdingsgebied van de gloeimier, of ze nu met heptachloor of dieldrin behandeld waren, kwamen on­rustbarende berichten over het waterleven. Enkele uittreksels mogen een idee geven van de rapporten van biologen, die de schade in onderzoek hadden: Uit Texas, 'Grote verliezen aan waterleven ondanks pogingen om de kanalen te beschermen', 'Dode vis . . . kwam in alle water voor, dat behandeld was', 'De vissterfte was groot en ging wel drie weken door'. Uit Alabama, 'Bijna alle volwassen vis werd gedood (in Wilcox county) binnen slechts enkele dagen na de behandeling', 'De vis in 's zomers op­drogende rivierbeddingen en kleine zijriviertjes bleek volledig uit­geroeid te zijn.' In Louisiana klaagden de kwekers over verliezen in hun vijvers.

Langs een kanaal werden over een afstand van minder dan vierhonderd meter meer dan 500 dode vissen drijvend of liggend op de oever aangetroffen. In een ander district konden 150 dode zonnebaarzen [111] worden geteld op iedere vier die in leven bleven. Vijf andere soorten bleken volledig uitgeroeid te zijn.

In Florida ontdekte men dat vis uit de vijvers van een be­handeld gebied residuen heptachloor en een daarvan afgeleide chemische stof, heptachloor epoxide, bevatte. Onder deze vis be­vonden zich zonnebaars en baars, die het geliefkoosde doel zijn van hengelaars en derhalve gewoonlijk wel een weg naar de eet­tafel vinden. Maar de chemicaliën, die zij bevatten, behoren tot de stoffen die de 'Food & Drug Administration' te gevaarlijk vindt voor menselijke consumptie, zelfs in uiterst kleine hoeveelheden.


De berichten over de sterfte onder vissen, kikkers en ander waterleven waren dermate overvloedig, dat de 'American Society of Ichthyologists and Herpetologists', een eerbiedwaardig wetenschappelijk instituut dat zich bezighoudt met de studie van vissen, reptielen en amfibieën, in 1958 een resolutie aannam om een beroep te doen op het Ministerie van Landbouw en de daarbij aangesloten staatsinstellingen, de 'uitstrooiing uit de lucht van heptachloor, dieldrin en soortgelijke vergiften te doen stopzetten voordat onherstelbare schade is aangericht.' De vereniging wees op de grote verscheidenheid aan vissoorten en ander leven, die het zuidoosten van de Verenigde Staten bewoont en die soorten bevat die nergens meer ter wereld voorkomen. 'Veel van deze dieren', waarschuwde de vereniging, 'bewonen slechts kleine ge­bieden en kunnen derhalve gemakkelijk volledig worden uit­geroeid.'

De vis uit de zuidelijke staten heeft ook ernstig geleden van de insecticiden, die tegen insecten op de katoen worden gebruikt. De zomer van 1950 was een seizoen van onheil in de katoengebieden van noordelijk Alabama. Vóór dit jaar was er slechts een beperkt gebruik gemaakt van organische insecticiden ter bestrijding van de katoenkever. Maar in 1950 waren er door een periode van zachte winters zoveel van deze katoenkevers, dat een aantal van wel 80 tot 95 % van de boeren, aangespoord door districts­vertegenwoordigers, overging tot het gebruik van insecticiden. De chemische stof, die bij de boeren het meest in trek was, was toxa­phene, behorend tot de meest giftige stoffen voor vis.


Er was die zomer een veelvuldige en zware regenval. Deze spoelde de chemicaliën naar de rivieren en als dit was gebeurd, gebruikten de boeren nog meer. Gemiddeld kreeg elke duizend vierkante meter dat jaar 15 pond toxaphene. Sommige boeren gebruikten wel 50 pond per 1.000 vierkante meter; één boer, in zijn uitbundige ijver, gebruikte meer dan zestig pond per 1.000 vierkante meter.

De gevolgen hadden gemakkelijk voorspeld kunnen worden.


[112] Wat er in Flint Creek gebeurde, waar de rivier door 75 kilo­meter Alabama katoenvelden stroomt alvorens in het Wheeler Reservoir uit te komen, is een typisch voorbeeld voor het hele gebied. Op 1 augustus daalden enorme regenbuien neer op de waterscheiding bij Flint Creek. In straaltjes, beekjes en tenslotte in stromen vloeide het water van het land naar de rivieren. De waterhoogte rees in Flint Creek 15 centimeter. De volgende morgen bleek dat er meer dan regen naar de rivieren was af­gevloeid. De vissen zwommen doelloos in het rond, vlak bij de oppervlakte. Soms verhief er een zich uit het water en kwam op de oever terecht. Ze konden gemakkelijk worden gevangen; een boer pikte er verschillende op en bracht ze naar een kleine vijver, die door een bron werd gevoed.


Daar, in het heldere water, herstelden deze paar vissen zich. Maar in de rivier dreven de hele dag dode vissen. En dit was nog slechts een voorspel, want elke regenbui spoelde meer insecticide naar de rivier, en weer werd dan vis gedood. De regenbuien van 10 augustus hadden zulk een grote vissterfte in de rivier tengevolge, dat er slechts weinigen over waren om het slachtoffer te worden van een nieuwe gifaanval op de rivier, die op 15 augustus plaats had. Maar het bewijs van de aanwezigheid der dodende chemicaliën werd geleverd door proef­goudvissen in kooien in de rivier uit te zetten; ze waren binnen een dag dood.


De ten dode gedoemde vis uit Flint Creek omvatte grote aan­tallen witte crappies, geliefkoosd bij de hengelaars. Dode baars en zonnebaars werden ook gevonden, speciaal in het Wheeler Reservoir, waar Flint Creek in uitkomt. Alle grote vis van deze wateren werd eveneens vernietigd: de karper, de buffelvis, de trommelvis, de elft en de meerval. Geen van deze vissen ver­toonde ziekteverschijnselen, alleen stuiptrekkende bewegingen en een vreemde wijnrode kleur aan de kieuwen.


In de warme, beschutte vijvers van de viskwekerijen zijn de condities zeer waarschijnlijk gunstig voor visvergiftiging als er insecticiden in de nabijheid worden gebruikt. Zoals de voorbeelden aantonen, wordt het gif door de regen en de afvloeiing aangevoerd. Soms krijgen de vijvers niet alleen giftig afvloeiwater, maar ook nog een directe dosis van de piloten der besproeiingsvliegtuigen, die er niet aan denken de knop van hun spuitinstallatie om te draaien als ze over de vijvers vliegen.


Zelfs zonder deze com­plicaties gebruikt de landbouw genoeg insecticiden om de vis bloot te stellen aan veel grotere concentraties dan nodig zijn om te doden. Met andere woorden, een aanzienlijke vermindering van het aantal gebruikte ponden zou nauwelijks de giftige situatie ver­anderen, want een behandeling van de vijver met meer dan een [113] tiende pond per vierduizend vierkante meter wordt over het alge­meen al gevaarlijk geacht. En als het gif eenmaal is doorgedrongen, raakt men het moeilijk weer kwijt. Een vijver, die met DDT was behandeld om ongewenste glansvissen te verdelgen, bleef door de herhaalde afvoer en aanvoer van water zo giftig, dat 94 percent van de zonnebaars, die er later in werd uitgezet, stierf. Klaar­blijkelijk was de chemische stof in de modder van de vijver blijven zitten.


De omstandigheden zijn thans niet veel beter dan toen de moderne insecticiden voor het eerst in toepassing werden ge­bracht. De 'Wildlife Conservation Department' in Oklahoma stelde in 1961 vast, dat de meldingen van vissterfte in de vijvers en kleine meren van viskwekerijen met een gemiddelde van een per week binnenkwamen en dat deze meldingen in aantal toenamen. De omstandigheden die meestal debet waren aan deze verliezen in Oklahoma waren dezelfde als die, welke bij herhaling door de jaren heen bekend waren geworden: de toepassing van insecticiden op de oogst, hevige regens en de afvloeiing van gif naar de vis­vijvers.


In sommige delen van de wereld betekent de kunstmatige teelt van vis in grote vijvers een niet te verwaarlozen bron van voedsel. Op zulke plaatsen schept het gebruik van insecticiden zonder op de gevolgen voor de vis te letten, grote problemen. In Rhodesia bijvoorbeeld, zijn de jongen van een belangrijke, tot voedsel dienende vis, de Kafue brasem, door het blootstellen daarvan aan slechts een vijfentwintigste deel per miljoen DDT in ondiepe poelen, doodgegaan. Zelfs nog kleinere doses van veel andere insecticiden kunnen dodelijk zijn. De ondiepe wateren, waarin deze vis leeft, zijn geliefde muskietenbroedplaatsen.

Het probleem van de muskietenbestrijding en de visbescherming tegelijkertijd is be­langrijk voor het Centraal-Afrikaanse voedselpakket en het is klaarblijkelijk nog niet tot volle tevredenheid opgelost. De kwekers van bandeng in de Philippijnen, China, Vietnam, Thai­land, Indonesië en India staan voor eenzelfde probleem. De bandeng wordt in ondiepe vijvers langs de kusten van deze landen tot ontwikkeling gebracht. Scholen jonge vis verschijnen plotseling in de kustwateren (niemand weet waar ze vandaan komen), wor­den opgeschept en in afgesloten poelen gebracht, waar ze hun groei kunnen voltooien.


Deze vis is zo belangrijk als bron van proteïne voor de rijst­etende miljoenen van Zuidoost-Azië en India, dat het 'Pacific Science Congress' heeft aanbevolen een internationale poging te ondernemen om de thans nog onbekende broedgronden te vinden, teneinde het kweken van deze vis op grote schaal te bevorderen.


[114] En toch hebben besproeiingen ernstige schade toegebracht aan de bestaande kweekplaatsen. In de Philippijnen heeft de bespuiting vanuit de lucht ter verdelging van de muskiet vijverbezitters zware verliezen berokkend. In een van deze kweekplaatsen, die 120.000 bandengs bevatte, stierf meer dan de helft van de vis nadat een besproeiingsvliegtuig was over gevlogen, niettegenstaande de kweker wanhopige pogingen had ondernomen om het gif te ver­dunnen door het vijverwater te verversen.


Een van de meest spectaculaire vissterften van de laatste jaren vond in 1961 plaats in de Colorado rivier bij Austin, Texas. Kort na de aanvang van de morgen, op zondag 15 januari, verscheen er dode vis in Austin in het nieuwe Town Lake en in de rivier tot over een afstand van ongeveer 7½  kilometer stroomafwaarts van het meer. De dag tevoren was er nog niet een gezien. Op de daarop volgende maandag kwamen er meldingen binnen van dode vissen op een plek, die 75 kilometer van het meer stroomafwaarts ge­legen was. Toen werd het duidelijk dat een hoeveelheid giftige stof met het rivierwater stroomafwaarts vloeide. Op 21 januari werd dode vis aangetroffen bij La Grange, op een afstand van 150 kilometer stroomafwaarts en een week later deden de chemi­caliën hun giftig werk op een afstand van 300 kilometer van Austin. Gedurende de laatste week van januari werden de sluizen bij de Intracoastal Waterway gesloten om de giftige wateren uit de Matagorda Baai te houden en hen in de golf van Mexico te lozen.

Ondertussen hadden de onderzoekende instanties in Austin een lucht waargenomen, die op die van de insecticiden chloordaan en toxaphene leek. Deze lucht was speciaal geprononceerd bij de uit­monding van een van de grote riolen. Om dit riool waren in het verleden reeds moeilijkheden geweest met industrieel afvalwater en toen beambten van de 'Game and Fish Commission' in Texas het riool van het meer af terug volgden, namen zij bij alle ope­ningen tot aan de aanvoerpijp van een chemische fabriek een lucht waar, die leek op benzeenhexachloride.

Onder de belangrijkste produkten van deze fabriek kunnen DDT, benzcenhexachloride, chloordaan en toxaphene worden genoemd, te zamen met kleinere hoeveelheden van andere insecticiden. De bedrijfsleider van de fabriek gaf toe, dat kort geleden hoeveelheden insecticiden in poedervorm door het riool waren afgevoerd en, hetgeen nog be­langrijker is, hij erkende dat dit weggooien van gemorste en over­gebleven insecticide gedurende de laatste 10 jaren geregeld had plaats gevonden.


Bij verder onderzoek vonden de visserijbeambten nog andere fabrieken, vanwaar de regen of normaal schoonmaakwater insecticiden [115] naar het riool kon brengen. Het feit, dat de laatste schakel van de keten bleek te zijn, was echter de ontdekking dat enkele dagen voordat het water in meer en rivier dodelijk voor de vis was geworden, de gehele rioolinstallatie met vele miljoenen liters water onder hoge druk was doorgespoeld om het van vuil en residuen te ontdoen. Deze doorspoeling had ongetwijfeld insec­ticiden losgelaten, die in de hopen kiezel, zand en puin waren achtergebleven, en deze naar het meer en vandaar naar de rivier gebracht, waar chemische proeven dan ook de aanwezigheid ervan aantoonden.


De giftige massa, die de Colorado rivier afdreef, bracht de dood met zich mee. Op een afstand van 220 kilometer van het meer moet de sterfte onder de vis wel zowat compleet geweest zijn, want toen er zegens werden ingeschakeld om te kijken of er nog vis aan de dood was ontsnapt, werden ze leeg opgehaald. 27 ver­schillende soorten dode vis werden waargenomen, hetgeen over­een komt met een hoeveelheid van ongeveer 1.000 pond per 1½ kilometer rivier. Er was een speciaal soort grote karper bij, de voornaamste vis van de rivier. Er waren blauwe en grote meer­vallen, dikkop meervallen, vier soorten zonnebaars, glanskarpers, witvissen, forelbaarzen, karpers, harders, zuigvissen. Er was paling, beensnoek, karperzuigvis, elft en buffelvis. Er bevonden zich knapen onder, die wel de patriarchen der rivier moeten zijn geweest, vissen - die naar hun afmetingen te oordelen - een hoge ouderdom gehad moeten hebben: grote meervallen van meer dan 25 pond - sommige vissen van 60 pond zijn volgens de langs de rivier wonende mensen gevonden - en een reusachtige blauwe meerval, die officieel met een gewicht van 84 pond te boek staat.


De 'Game and Fish Commission' voorspelde dat zelfs zonder verdere verontreiniging de visverhoudingen in de rivier voor jaren veranderd zouden zijn. Sommige soorten - degenen, die aan de rand van hun natuurlijk bereik leefden - zouden wel eens nimmer terug kunnen keren en de anderen zouden dit slechts kunnen doen met behulp van uitgebreide uitzettingscampagnes door de staat.

Dit is wat van het visonheil in Austin bekend is, maar er moet vrijwel zeker nog een gevolg zijn.


Het giftige rivierwater bezat nog een dodende macht nadat het meer dan 300 kilometer stroom­afwaarts had afgelegd. Het werd als te gevaarlijk beschouwd om toegelaten te worden in de wateren van de Matagorda baai, waar oesterbedden zijn en de garnalenvisserij wordt beoefend en dus werd de hele giftige afvloeiing naar de open zee (Golf van Mexico) gevoerd. Wat zijn de gevolgen daar geweest? En hoe is het met de uitmonding van grote aantallen andere rivieren, die wellicht een even giftige verontreiniging hebben?


[116] Op het ogenblik zijn onze antwoorden op deze vragen voor het grootste deel slechts gissingen, maar er bestaat een groeiende bezorgdheid over de rol, die de bestrijdingsmiddelen spelen in zeearmen, kwelders, baaien en andere kustwateren. Deze gebieden ontvangen niet alleen het verontreinigde afval van de rivieren, doch ze worden maar al te dikwijls direct bespoten om muggen en andere insecten tegen te gaan.


Nergens wordt de invloed van chemische verdelgingsmiddelen op kwelders, zeearmen en stille inhammen van de zee beter ge­demonstreerd dan aan de oostkust van Florida, in het land van de Indian River. Daar werden in het voorjaar van 1955 ongeveer 800 hectare waddenland in St. Lucie County met dieldrin be­handeld om te trachten de larven van de knijt kwijt te raken. De concentratie bedroeg een Engels pond actieve stof per vier­duizend vierkante meter. Het gevolg voor het leven in en op het water was catastrofaal. Geleerden van het 'Entomology Research Center' van de 'State Board of Health' bekeken de aangerichte slachting en meldden dat de sterfte onder de vis 'vrijwel compleet was'. Overal lagen er dode vissen op het strand. Vanuit de lucht kon men zien hoe haaien op de kust afkwamen, aangetrokken door de hulpeloze en stervende vis in het water. Geen enkele soort werd gespaard. Onder de dode vis bevonden zich harder, snoek, mojarra en gambusia.


De minimum sterfte over deze hele kuststreek genomen, met uitzon­dering van de kustlijn van de Indian River, bedroeg 20 à 30 ton vis of ongeveer 1.175.000 stuks van tenminste 30 verschillende soorten (deel­den R. W. Harrington Jr. en W. L. Bidlingmayer van het onder­zoekingsteam mede).

Weekdieren schenen van het dieldrin geen last te hebben. Schaal­dieren waren vrijwel over het gehele gebied uitgeroeid. De hele water­krabbevolking was waarschijnlijk vernietigd en de wenkkrab, die bijna verdwenen was, overleefde de gevolgen slechts tijdelijk in stukken wad, die waarschijnlijk niet direct door de korrels getroffen waren.

De grotere vissen gingen zeer snel ter ziele .. Krabben vielen de zieltogende vis aan en vernietigden hem, maar de volgende dag waren ze zelf dood. Slakken voedden zich met visselijken. Na twee weken was er geen spoor meer te bekennen van de verstrooid liggende dode vis.


Hetzelfde droeve beeld werd afgeschilderd door wijlen Dr. Herbert R. Mills in zijn waarnemingen in Tampa Bay, aan de tegenover­liggende kust van Florida, waar de 'National Aubudon Society' een vogelreservaat voor zeevogels uit de omgeving onderhoudt, waar­onder o.a. ook Whiskey Stump Key valt. Het reservaat werd helaas een pover toevluchtsoord nadat de plaatselijke gezondheidsautoriteiten [117] een campagne ondernamen om de kweldermug te ver­delgen. Opnieuw waren de vissen en de krabben de voornaamste slachtoffers. De wenkkrab, dat kleine en aardig uitziende schaal­diertje, dat in kudden over de modder- en zandvlakten trekt als grazend vee, kent geen verdedigingsmiddel tegen de besproeiings­apparatuur.

Na herhaalde besproeiingen in de zomer- en winter­maanden (sommige gebieden werden wel zestien keer onder be­handeling genomen) werd de toestand van de wenkkrab als volgt door Dr. Mills weergegeven: 'Een toenemende schaarste aan wenk­krabben was tegen die tijd waarneembaar geworden. Hadden er ongeveer 100.000 exemplaren bij de heersende getij- en weers­omstandigheden moeten zijn, er waren er op 12 oktober nog geen honderd, die overal op het strand konden worden gezien, want ze waren allen ziek of stervend, trillend, stuiptrekkend en nauwe­lijks in staat om te kruipen. In de aangrenzende, niet-besproeide gebieden waren de wenkkrabben in ruime mate aanwezig.'


De plaats van de wenkkrab in de ecologie van de wereld, waarin hij thuishoort, is een noodzakelijke, die niet gemakkelijk door een andere soort wordt ingenomen. Het is een belangrijke voedsel­bron voor veel dieren. Wasbeertjes langs de kust eten ze. Het­zelfde doen de vogels-waddenbewoners, zoals de ratelral, kust­vogels en zelfs zeevogels. In een van de New Jersey kwelders, die met DDT bespoten was, werd de normale lachmeeuwenbevolking binnen verscheidene weken met 85 % gereduceerd, waar­schijnlijk omdat de vogels niet voldoende voedsel konden vinden na de bespuiting. De wenkkrabben zijn ook op een ander gebied belangrijk, want ze zijn nuttige aasdieren en brengen lucht in de modder van de kwelders door hun onophoudelijk gegraaf. Ook verschaffen zij grote hoeveelheden aas aan de vissers.


De wenkkrab is niet het enige schepsel van de wadden en zeearmen dat door de verdelgingsmiddelen bedreigd wordt; andere wezens, die van meer in 't oog springend belang voor de mens zijn, verkeren ook in gevaar. De beroemde blauwe krab van de Chesapeake Bay en andere gebieden langs de Atlantische kust is een goed voorbeeld. Deze krabben zijn zo sterk gevoelig voor insecticiden, dat elke besproeiing van kreken, sloten en vijvers in de getijwateren de meeste van de daar aanwezige dieren doodt. En niet alleen sterven daar de krabben, maar ook de andere, die vanuit zee de bespoten streek binnen zwemmen, komen in het ach­terblijvende gif om. En soms kan de vergiftiging indirect plaats hebben, zoals in de kwelders bij de Indian River, waar aaskrabben de stervende vis aanvielen, maar al spoedig zelf door het vergif omkwamen. Er is minder bekend over het gevaar voor de kreeft. Maar deze behoort tot dezelfde groep geleedpotigen als de blauwe [118] krab, heeft over het algemeen dezelfde fysiologie en zal waar­schijnlijk onder gelijke omstandigheden ook lijden. Dit moet ook gelden voor de St. Augustinus krab en andere schaaldieren, die directe economische betekena voor de mens hebben als voedsel.


De binnenwateren, de baaien, de zeeëngten, de zeearmen, de wadden, zij vormen een ecologisch geheel van groot belang. Zij zijn zo innig en onverbrekelijk verbonden met het leven van veel vis. weekdieren en schaaldieren, dat als ze voor hen onbewoon­baar zouden worden, deze gerechten van onze tafels zouden ver­dwijnen.


Zelfs onder de vissen, die een grote verspreiding in de kust­wateren hebben, zijn er vele afhankelijk van de beschermende ge­bieden vlak bij of achter de kust om als kinderkamer en voedsel­reservoir voor hun jongen te dienen. Kleine tarpon is overvloedig in het hele labyrinth van met mangroven omzoomde riviertjes en kanalen, die langs het zuidelijkste deel van de westkust van Florida lopen. Aan de Atlantische kust zijn het de zeeforel, de kwaakvis en de trommelvis, die op de zandplaten tussen de eilanden of `banken' liggen. Deze eilanden liggen als een bescher­mende keten langs een groot deel van de kust ten zuiden van New York.


De jonge vissen worden, als ze uitgekomen zijn, in de tussen­liggende wateren door het getij meegenomen. In de baaien en zeeëngten van Currituck, Pamlico, Bogue en andere streken vinden ze overvloedig voedsel en ze groeien er snel. Zonder deze natuur­lijke kweekplaatsen van warm, beschermd en voedselrijk water zou de bevolking van deze en andere soorten niet kunnen worden gehandhaafd. En toch staan we toe dat er bestrijdingsmiddelen binnenkomen via de rivieren en via de directe besproeiing van aan­grenzend moerasland. En de jongen van deze vis, zelfs nog meer dan de volwassen exemplaren, zijn bijzonder gevoelig voor chemische vergiftiging.


De garnaal is ook voor zijn jongen afhankelijk van de voedsel­gronden binnen de kust. Een overvloedig en wijd verspreide soort houdt de gehele beroepsvisserij van het zuidelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Gulfstaten in stand. Hoewel het kuit­schieten op zee gebeurt, komen de jongen naar de zeearmen als ze enkele weken oud zijn om opeenvolgende gedaantewisselingen te ondergaan. Ze blijven daar van mei of juni tot in de herfst en voeden zich met organische afval op de bodem. Gedurende de hele periode van binnen de kust leven is het welzijn van de garnaal en van de garnalenindustrie afhankelijk van de al dan niet gunstige omstandigheden in de zeearmen.


Zijn de verdelgingsmiddelen een bedreiging voor de garnalenvisserij [119] en voor de marktaanvoer? Het antwoord op deze vraag kan worden gedistilleerd uit de recente laboratoriumexperimenten van het 'Bureau of Commercial Fisheries'. De insecticide-tolerantie van de jonge garnaal, die voor de consumptie is bestemd en die net het stadium van de larf is gepasseerd, is bijzonder laag en kan eerder in delen per miljard gemeten worden dan in de meer alge­mene standaardmeting van delen per miljoen. Bij voorbeeld, bij een proef werd de helft van alle garnalen gedood door dieldrin met een concentratie van slechts 15 delen per miljard. Andere chemicaliën bleken zelfs nog giftiger. Endrin, altijd een van de meest dodelijke bestrijdingsmiddelen, doodde de helft van de garnalen bij een concentratie van slechts een half deel per miljard.


Het gevaar voor oesters en strandgapers is veelsoortig. Ook hier zijn de jongere stadia het meest gevoelig. Deze schelpdieren wonen op de bodem van de baaien, wadden en riviermondingen van New England tot Texas en in de beschutte streken van de kust van de Stille Oceaan. Hoewel ze vastzitten als ze volwassen zijn, wordt er in zee kuitgeschoten, waar de jongen dan ook ver­schillende weken vrij kunnen leven. Op een goede dag in de zomer zal dan een fijn net, achter een boot gespannen, samen met ander los in zee hangend planten- en dierenleven, waaruit het plankton bestaat, de oneindig kleine, fragiel-als-glas-zijnde larven van de oesters en strandgapers ophalen. Deze doorzichtige larven zijn niet groter dan stofdeeltjes, zweven aan de oppervlakte van het water rond en voeden zich met het microscopische plantenleven van het plankton. Als de oogst van deze minuscule planten­vegetatie mislukt dan zullen de jonge schaaldiertjes doodgaan. En de verdelgingsmiddelen kunnen zeker grote kwantiteiten van dit plankton vernietigen. Sommige herbiciden, die gewoonlijk ge­bruikt worden op grasvelden, cultuurvelden, wegkanten en zelfs in de moerassen langs de kust, zijn bijzonder giftig voor het plankton, dat de larven van schaaldieren gebruiken als voedsel, sommige zelfs bij een concentratie van enkele delen per miljard.


De gevoelige larven zelf worden gedood door zeer kleine kwan­titeiten van vele van de gewone insecticiden. Zelfs een blootstelling aan minder dan een dodelijke dosis kan uiteindelijk de dood van de larven tengevolge hebben, want het groeitempo wordt in ieder geval vertraagd. Dit verlengt de periode, dat de larven in de gevaar­lijke wereld van het plankton moeten doorbrengen en dus ver­mindert het hun kans om volwassen te worden.


Voor de volwassen schaaldieren bestaat waarschijnlijk minder gevaar voor directe vergiftiging, tenminste door sommige ver­delgingsmiddelen. Dit behoeft echter niet een geruststelling te be­tekenen. Oesters en strandgapers kunnen deze vergiften in hun [120] spijsverteringsorganen en andere weefsels opslaan. Beide typen schaaldieren worden normaal in hun geheel opgegeten en dikwijls in rauwe toestand. Dr. Philip Butler van het 'Bureau of Commer­cial Fisheries' heeft een onheilspellende parallel getrokken tussen de situatie bij de roodborstlijsters en ons mensen. De roodborst­lijsters stierven ook niet door de directe gevolgen van DTT be­spuiting. Zij stierven omdat zij wormen hadden gegeten, die de ver­delgingsmiddelen al in hun weefsels hadden …


Hoewel de plotselinge dood van duizenden vissen of schaaldieren in bepaalde rivieren of vijvers als een direct en zichtbaar gevolg van de insectenbestrijding al erg genoeg is, deze onzichtbare en voor een groot deel nog onbekende en niet te gissen gevolgen van de bestrijdingsmiddelen, die de zeearmen indirect bereiken door de afvoer van rivieren en stromen, kunnen uiteindelijk nog veel onrustbarender zijn.

De hele toestand is nog omgeven met vragen, waarop op het ogenblik nog geen voldoende antwoorden zijn. We weten thans dat de verdelgingsmiddelen, die aanwezig zijn in het afvloeiingswater van velden en bossen, naar zee worden afgevoerd door vele en misschien wel door alle voornaamste rivieren. Maar we kennen de identiteit of de totale hoeveelheid van deze chemi­caliën niet, noch afdoende proeven om hen in zeer verdunde staat in zeewater te identificeren.

Hoewel we weten, dat de chemicaliën praktisch zeker een verandering hebben ondergaan gedurende de lange periode van overbrenging, weten we niet of de veranderde stof giftiger is dan de oorspronkelijke. Een ander, praktisch on­onderzocht gebied is de kwestie van wisselwerking tussen chemicaliën, een kwestie, die speciaal dringend wordt op het ogenblik dat ze de zilte omgeving van de zee binnendringen, waar zo veel ver­schillende mineralen gemengd en verspreid worden. Op al deze vragen moet een juist antwoord komen en dat is alleen mogelijk door uitgebreide research. Helaas zijn de gelden die voor zulk een research beschikbaar zijn, jammerlijk gering.


De zoetwater- en zeevisserij zijn een bron van grote belangen, waarbij het welzijn van een groot aantal mensen is betrokken. Dat deze takken van nijverheid thans ernstig worden bedreigd door de chemicaliën, die in het water terecht komen, kan niet langer worden ontkend. Als er slechts een fractie van het geld, dat jaarlijks aan de ontwikkeling van nóg meer giftige besproeiings­chemicaliën wordt besteed, ten goede zou kunnen komen aan constructieve research, dan zouden we methoden kunnen vinden om minder gevaarlijke stoffen aan te wenden en de vergiften uit onze wateren kunnen houden. Wanneer zal het grote publiek zich voldoende van de feiten bewust worden om dit te eisen?