Hoofdstuk-12
De tol die de mens betaalt
[147] Met het oplopen van het getij der chemicaliën, die geboren zijn in de Eeuw der Industrialisatie, en met hun overspoeling van onze omgeving is een drastische verandering gekomen in de aard van de ernstigste problemen van de gezondheidszorg. Het is nog slechts gisteren, dat de mens zich bezorgd maakte over de gesel, die pokken, cholera en pest over de naties konden doen striemen. Nu is ons grootste probleem niet meer de ziekteorganismen, die eens alom tegenwoordig waren; hygiëne, betere levensomstandigheden en nieuwe geneesmiddelen veroorloven ons, besmettelijke ziekten zeer goed in toom te houden. Neen, vandaag worden we geconfronteerd met een ander soort onheil, dat zich in onze omgeving ophoudt - een onheil, dat we zelf hebben geïntroduceerd tegelijk met de evolutie van onze moderne wijze van leven.
De nieuwe problemen voor de gezondheidszorg zijn veelvuldig - zij zijn ontstaan door straling in iedere vorm, geboren uit de nimmer eindigende stroom chemicaliën, waarvan de verdelgingsmiddelen deel uitmaken, chemicaliën, die thans bezit nemen van de wereld, waarin wij leven, die direct en indirect, ieder apart en alle tezamen, op ons inwerken. Hun aanwezigheid werpt een schaduw vooruit, die er niet minder onheilspellend om is dat hij vormloos en onzichtbaar is. Hij is niet minder beangstigend omdat onmogelijk de gevolgen kunnen worden voorspeld van een levenslange blootstelling aan een chemische en fysische inwerking, die geen deel uitmaakt van de biologische ervaring van de mensheid.
'Wij leven allemaal in een dreigende angst, dat ons milieu zodanig beïnvloed zal worden, dat de mens, gelijk de dinosaurus, op den duur zal uitsterven', zegt Dr. David Price van de Amerikaanse 'Public Health Service'. 'En wat deze gedachte nog onrustbarender maakt, is de wetenschap dat ons lot wel eens zou kunnen worden bezegeld twintig of meer jaren voordat de symptomen zichtbaar worden.'
Hoe passen de verdelgingsmiddelen in het beeld van de ziekten, die in onze omgeving voorkomen? Wij hebben reeds gezien, dat de bestrijdingsmiddelen de grond, het water en ons voedsel contamineren, [148] dat ze de macht hebben om onze wateren van vis te ontdoen en onze tuinen en bossen doods en zonder vogels te maken. De mens is echter, hoe men ook mag proberen het tegendeel te bewijzen, een deel van de natuur. Zou hij aan een verontreiniging kunnen ontkomen, die zo intensief over de wereld is verspreid?
Wij weten, dat zelfs een enkele blootstelling aan deze chemicaliën, als de hoeveelheid maar groot genoeg is, reeds acute vergiftiging ten gevolge kan hebben. Maar dit is niet het grootste probleem. De plotselinge ziekte of dood van boeren, spuiters, piloten en anderen, die aan bepaalde hoeveelheden bestrijdingsmiddelen zijn blootgesteld, zijn tragisch en zouden niet mogen voorkomen. Maar bij de mensheid in het algemeen moeten we meer bezorgd zijn voor de uitgestelde gevolgen van het opnemen van kleine hoeveelheden verdelgingsmiddelen, die onzichtbaar onze wereld verontreinigen.
Verantwoordelijke ambtenaren van de gezondheidsdiensten hebben erop gewezen dat de biologische gevolgen van chemicaliën over een lange periode cumulatief werken en dat het gevaar voor het individu afhangt van de som van alle blootstellingen gedurende zijn hele leven. Juist om deze redenen wordt het gevaar gemakkelijk genegeerd. Het behoort tot de menselijke natuur om van ons af te schudden wat ons als een vage dreiging voor toekomstig ongeluk toeschijnt. 'De mens is natuurlijk het diepst onder de indruk van ziekten, die zich duidelijk manifesteren', zegt een wijze huisarts, Dr. René Dubos, 'en toch sluipen zijn gevaarlijkste vijanden onopvallend nader.'
Voor elk van ons, net zoals voorde roodborstlijsters uit Michigan en de zalm uit Miramichi, is dit een kwestie van ecologie, van wederzijdse betrekkingen, van onderlinge afhankelijkheid. We vergiftigen de kokerjuffers in een rivier en de zalm gaat achteruit en sterft. We vergiftigen de muggen in een meer en het gif trekt van schakel tot schakel in de voedselketen en al spoedig worden de vogels aan de rand van het meer het slachtoffer. We spuiten onze iepen en in de daarop volgende lenten klinkt er geen lijstergezang, niet omdat we de lijsters rechtstreeks bespoten, maar omdat het gif voorttrekt, stap voor stap, door de nu bekende iepenbladworm-lijster-keten. Dit zijn bewezen, opgetekende en waarneembare zaken, die deel uitmaken van de zichtbare wereld om ons heen. Ze geven het stramien van het leven - of de dood - weer, dat de wetenschapsmensen kennen als ecologie.
Maar er bestaat ook een ecologie binnen in onze lichamen. In deze onzichtbare wereld hebben kleine oorzaken grote gevolgen; bovendien schijnt het gevolg dikwijls niets te maken te hebben [149] met de oorzaak, omdat het optreedt in een deel van het lichaam, dat ver verwijderd ligt van het gebied waar de oorspronkelijke schade werd toegebracht. 'Een verandering op een enkel punt, zelfs in een molecuul, kan door het gehele systeem zijn uitwerking hebben en wijzigingen teweeg brengen in organen en weefsels die er ogenschijnlijk niets mee te maken hebben', zegt een recent rapport uit de medische research. Als men met de mysterieuze en prachtige functionering van het menselijk lichaam te maken heeft, ziet men, dat oorzaak en gevolg zelden eenvoudige en gemakkelijk aanwijsbare zaken zijn. Ze kunnen ver van elkaar afliggen, zowel wat afstand als tijd betreft. Om de oorzaak van ziekte en dood te vinden, is men afhankelijk van een geduldig samenvoegen van schijnbaar onbelangrijke en niet verwante feiten, die te voorschijn komen uit een onmetelijke research op uiteenlopend gebied.
We zijn gewend te kijken naar het in het oog lopende en onmiddellijke gevolg en al het andere te negeren. Tenzij het ogenblikkelijk verschijnt in een vorm, die niet genegeerd kan worden, ontkennen wij het bestaan van onheil. Zelfs researchmensen lijden aan de onvolmaaktheid van het onderkennen van het begin van letsel. Het gebrek aan exacte methoden om letsel aan te tonen voordat de symptomen zichtbaar worden, is een van de grootste onopgeloste problemen in de geneeskunde.
Er zijn wellicht mensen, die tegenwerpingen maken en zeggen: 'Ik heb dikwijls dieldrin op mijn grasveld aangebracht, maar ik heb nooit de stuiptrekkingen gekregen van de spuiters van de 'World Health Organization', dus heeft het mij geen kwaad gedaan.' Zo eenvoudig is het beslist niet. Ondanks het uitblijven van plotselinge en dramatische symptomen, krijgt iemand die met deze chemicaliën omgaat, beslist giftige stoffen in zijn lichaam. Het opslaan van gechloreerde koolwaterstoffen in het lichaam gebeurt cumulatief, zoals we hebben gezien, en vangt reeds aan bij een heel klein beetje van het gif. De giftige stoffen zetten zich in alle vetbevattende weefsels van het lichaam af.
Als deze vetreserves worden aangesproken, kan het gif snel toeslaan. Een medisch tijdschrift uit Nieuw Zeeland gaf onlangs een voorbeeld hiervan. Een man, die wegens zijn dikte onder doktersbehandeling was, vertoonde plotseling symptomen van vergiftiging. Onderzoek van zijn lichaamsvet toonde aan, dat het dieldrin bevatte, dat in zijn stofwisseling werd opgenomen toen hij magerder werd. Hetzelfde zou kunnen voorkomen als iemand door ziekte gewicht verliest.
Maar de gevolgen van de aanwezigheid van giftige stoffen in het lichaam kunnen ook minder voor de hand liggend zijn. Enige jaren geleden waarschuwde het 'Journal' van de 'American Medical Association' tegen de gevaren van de aanwezigheid van insecticiden [150] in vethoudende weefsels en wees erop, dat geneesmiddelen of chemicaliën die cumulatief werken met grotere voorzichtigheid moeten worden gebruikt dan die, welke niet de tendens vertonen om in de weefsels te worden opgeslagen. De vethoudende weefsels - waarschuwde men - zijn niet slechts een plek om vet op te slaan (hetgeen ongeveer 18 % van het lichaamsgewicht uitmaakt), maar hebben tevens veel belangrijke functies die met het aanwezige gif in conflict kunnen komen. Bovendien wordt vet gedistribueerd over organen en weefsels van het gehele lichaam en is zelfs een bestanddeel van celweefsels. Het is derhalve belangrijk om te onthouden, dat de insecticiden die in vet oplosbaar zijn, opgeslagen worden in individuele cellen, waar ze met de meest vitale en noodzakelijke functies van oxidatie en het ontstaan van de energie in conflict kunnen komen. Dit belangrijke aspect van het probleem zal in het volgende hoofdstuk behandeld worden.
Een van de belangrijkste gevaren van de gechloreerde koolwaterstof insecticiden is de inwerking op de lever. De lever is het eigenaardigste orgaan van het lichaam. Er bestaat geen veelzijdiger orgaan met zoveel onmisbare functies. Hij verricht zoveel vitale functies, dat zelfs de geringste schade de ernstigste gevolgen kan hebben. Hij produceert niet alleen een gal voor de vetvertering, maar door zijn plaats in het lichaam en de speciale circulatiesystemen die er samenkomen, ontvangt de lever het bloed direct uit de spijsvertering en speelt hij een rol bij de omzetting van alle voornaamste voedingsmiddelen. Hij slaat suiker op in de vorm van glycogeen en geeft het in nauwkeurig afgemeten hoeveelheden weer als glucose af om de bloedsuiker op een juist niveau te houden. Hij maakt proteïne met inbegrip van enige essentiële elementen van het bloedplasma. Hij zorgt dat het cholesterol in het bloedplasma in de juiste concentratie blijft en maakt de mannelijke en vrouwelijke hormonen inactief als ze een te hoog peil bereiken. Hij is een opslagplaats van vele vitaminen, waarvan sommigen op hun beurt medewerken aan de goede functionering van de lever zelf.
Zonder een normaal functionerende lever zou het lichaam zonder wapenen zijn - zonder verdediging tegen de grote verscheidenheid aan vergiften, die er binnendringen. Sommige van deze vergiften zijn normale bijprodukten van de spijsvertering, en de lever maakt ze snel en effectief onschadelijk door de stikstof er aan te onttrekken. Maar vergiften, die niet normaal in het lichaam voorkomen, kunnen ook inactief gemaakt worden. De 'ongevaarlijke' insecticiden malathion en de methoxychloorverbindingen zijn minder giftig dan hun familie omdat er een lever enzym is, dat hun moleculen zodanig verandert dat hun mogelijkheid om schade aan [151] te richten, wordt verminderd. Op dezelfde manier rekent de lever af met de meeste giftige stoffen, waaraan we worden blootgesteld.
Onze afweer tegen binnenkomende vergiften of tegen vergiften, die binnen ons lichaam ontstaan, wordt thans verzwakt en verkleind. Een lever, die beschadigd is door chemische verdelgingsmiddelen is niet alleen niet in staat om ons tegen gif te beschermen, maar de gehele omvang van zijn diverse werkzaamheden kan worden aangetast. De gevolgen zijn niet alleen vèrstrekkend, maar bovendien kan niet altijd de ware oorzaak worden vastgesteld, omdat deze gevolgen zo verschillend kunnen zijn en niet altijd direct optreden.
Het is in dit verband interessant om te zien hoe sterk sedert de vijftiger jaren het aantal leverontstekingen is toegenomen, een toename, die nog steeds doorgaat. Er wordt ook gezegd, dat cirrose, d.i. verschrompeling van de weefsels van de lever, aan het toenemen is. Hoewel ik moet toegeven, dat het in het geval van mensen moeilijker is dan bij laboratoriumdieren om te bewijzen, dat uit oorzaak A gevolg B te voorschijn komt, mijn gewone gezonde verstand zegt reeds, dat er een samenhang moet zijn tussen de enorme toename van leverziekten en de aanwezigheid van levergiften in ons milieu.
Of de gechloreerde koolwaterstoffen de belangrijkste oorzaak zijn of niet, doet niets af aan het feit, dat het nauwelijks verstandig geacht kan worden om ons bloot te stellen aan vergiften, die bewezen hebben de lever te kunnen beschadigen en deze waarschijnlijk minder resistent tegen ziekten te maken.
De beide voornaamste typen insecticiden, de gechloreerde koolwaterstoffen en de organische fosfaten, tasten het zenuwstelsel aan, zij het op enigszins verschillende manier. Dit is bewezen door een oneindig aantal proeven op dieren en door observatie van menselijke wezens. Wat het DDT betreft, het eerste nieuwe organische insecticide, dat op grote schaal in gebruik werd genomen, dit werkt in de eerste plaats op het centrale zenuwstelsel van de mens; men neemt aan, dat de kleine hersenen en dat deel van de hersenschors, waaruit de motorische (bewegings)functies van de spieren worden geregeld, voornamelijk worden aangetast.
Een abnormaal gevoel van jeuk, prikkeling of branderigheid, zowel als trillingen of zelfs stuiptrekkingen, volgen op het blootstellen aan belangrijke hoeveelheden, zegt een handboek over vergiftigingen. Onze eerste kennis van de symptomen van acute vergiftiging door DDT werd door verschillende Britse onderzoekers geleverd. Zij stelden zich met opzet bloot aan de DDT om de gevolgen te leren kennen.
Twee geleerden van de 'British Royal Navy Physiological Laboratory' lokten de opname van DDT door de huid uit door in aanraking te komen met muren, die waren behandeld met een in water [152] oplosbare verf, die 2 % DDT bevatte en die bedekt waren met een dun laagje olie. Het directe gevolg op het zenuwstelsel blijkt uit hun uitvoerige beschrijving van de symptomen: 'De vermoeidheid, het gevoel van zwaarte en de pijnlijke ledematen waren direct waarneembaar ...(er was) een sterke geïrriteerdheid . . . een sterke afkeer van iedere soort werk . . . een gevoel alsof men niet in staat was om aan de eenvoudigste geestelijke taak te beginnen. De pijn in de gewrichten was soms zeer hevig.'
Een andere Britse onderzoeker, die DDT in een acetonoplossing op de huid aanbracht, meldde zware en pijnlijke ledematen, spierslapte en 'ogenblikken van uiterst nerveuze spanning.' Hij nam vakantie en voelde zich beter, maar toen hij op zijn werk terugkwam, ging zijn conditie weer achteruit. Hij bleef toen drie weken in bed, voelde zich ellendig door een voortdurende pijn in zijn ledematen, leed aan slapeloosheid, nerveuze spanningen en soms aan een acuut gevoel van angst. Soms deden zich trillingen over het gehele lichaam voor, trillingen van het soort, dat ons thans maar al te goed bekend is door het aanschouwen van vogels, die door DDT zijn vergiftigd. De onderzoeker moest 10 weken van zijn werk wegblijven en na een jaar, toen zijn geval werd behandeld in een Brits medisch tijdschrift, was hij nog niet helemaal hersteld.
(Ondanks dit bewijs zijn er nog verschillende Amerikaanse onderzoekers, die met DDT experimenteren op vrijwilligers en die de klachten hoofdpijn en 'pijn in alle botten' afwijzen als 'klaarblijkelijk van psychoneurotische oorsprong.')
Er zijn nu gevallen bekend, waarbij èn de symptomen èn het gehele verloop van de ziekte op insecticidevergiftiging wijzen. Het is een typisch kenmerk dat zo'n slachtoffer, als hij blootgesteld geweest is aan insecticiden, bij een behandeling, waarbij alle insecticiden uit zijn omgeving worden verbannen, belangrijk minder vergiftigingssymptomen vertoonde, maar - en dit is veelbetekend - dat deze onmiddellijk terugkwamen bij een hernieuwd contact met de chemicaliën.
Dit soort bewijs - niets meer of niets minder - vormt de basis van een groot aantal soorten medische therapie bij veel andere kwalen. Waarom zou het niet als een waarschuwing kunnen dienen? Het is niet langer verstandig om een 'berekend risico' te nemen en ons milieu te doordrenken met bestrijdingsmiddelen.
Waarom krijgt niet iedereen, die met insecticiden omgaat of ze gebruikt, dezelfde symptomen? Hier komt de kwestie van individuele gevoeligheid naar voren. Er bestaan aanwijzingen dat vrouwen vatbaarder zijn dan mannen, zeer jonge personen gevoeliger dan volwassenen, dat degenen die een zittend leven binnenshuis leiden eveneens gevoeliger zijn dan degenen die zwaar werk [153] buitenshuis verrichten of veel in de buitenlucht verkeren. Er zijn nog meer verschillen, die niet minder reëel zijn, al zijn ze minder in het oog vallend.
Wat de ene mens allergisch maakt voor stof of stuifmeel, gevoelig voor vergif of vatbaar voor een infectie en de ander niet, is nog steeds een medisch mysterie, waarvoor op dit ogenblik nog geen verklaring bestaat. Het probleem bestaat evenwel en het omvat een belangrijk deel van de bevolking.
Sommige doktoren schatten dat een derde of meer van hun patiënten tekenen vertonen van de een of andere vorm van gevoeligheid en dat het aantal stijgende is. En ongelukkigerwijs kan een vatbaarheid plotseling optreden bij iemand, die voorheen niet vatbaar was. Er zijn inderdaad medici die geloven, dat het blootstellen aan giften bij tussenpozen juist zulk een gevoeligheid in de hand werkt. Als dit waar is, dan kan het een verklaring zijn voor het feit, waarom sommige onderzoekingen op mensen, die vanwege hun beroep bij voortduring blootgesteld werden aan insecticiden, weinig bewijs opleverden voor vergiftiging. Door het steeds voortdurende blootstellen aan deze chemicaliën bleven deze mensen ongevoelig voor vergiftiging - zoals een dokter voor allergische ziekten zijn patiënt ongevoelig houdt door herhaalde kleine injecties van de allergische kwaal te geven.
Het gehele probleem van vergiftiging door bestrijdingsmiddelen wordt in sterke mate gecompliceerd door het feit, dat een mens, in tegenstelling tot een laboratoriumdier, dat onder nauwkeurig gecontroleerde condities leeft, nooit aan één chemische stof wordt blootgesteld. Tussen de belangrijkste groepen insecticiden en tussen deze en andere chemicaliën bestaan wisselwerkingen, die ernstige risico's inhouden. Of ze nu in de grond of in het water komen of in het bloed van de mens worden opgenomen, deze chemicaliën blijven niet op zichzelf staan; er vinden mysterieuze en onzichtbare veranderingen plaats, waarbij de een de macht van de ander om schade aan te brengen wijzigt.
Er bestaat zelfs een wisselwerking tussen de twee belangrijkste groepen insecticiden, waarvan meestal wordt aangenomen dat ze geheel verschillend in hun uitwerking zijn. Het vermogen van de organische fosfaten, de vergiftigers van het zenuwbebeschermende enzym cholinesterase, kan groter worden als het lichaam eerst is blootgesteld geweest aan een van de gechloreerde koolwaterstoffen, die de lever beschadigen. Dit komt omdat, als de functies van de lever niet meer normaal zijn, het niveau van de cholinesterase tot beneden normaal terugloopt. De gevolgen van het organische fosfaat kunnen dan voldoende zijn om acute symptomen te voorschijn te brengen. En zoals we reeds hebben gezien, kunnen verschillende organische fosfaten samen wisselwerkingen [154] oproepen die hun giftigheid tot het honderdvoudige doen toenemen. Of wel de organische fosfaten kunnen inwerken op verschillende geneesmiddelen of bedwelmende middelen, of op synthetische stoffen, gebruikt bij de voedselbereiding - wie zal zeggen op welke van de talrijke, door mensenhand gemaakte stoffen, die op het ogenblik in onze wereld worden gebruikt?
De invloed van een chemische stof, waarvan men denkt dat hij ongevaarlijk is, kan drastisch worden gewijzigd door de uitwerking van een andere; een van de beste voorbeelden hiervan is een lid van de DDT familie, de methoxychloorverbindingen. (In werkelijkheid schijnt een methoxychloorverbinding niet zo vrij te zijn van gevaarlijke eigenschappen als men over het algemeen aanneemt, want recente proeven op dieren hebben aangetoond dat er iets gebeurt met de baarmoeder en dat er een remmende werking plaats vindt bij enkele invloedrijke hormonen van de hypophyse, hetgeen ons er aan herinnert, dat deze chemicaliën een grote biologische uitwerking hebben. Andere proeven tonen aan, dat methoxychloorverbindingen het vermogen bezitten de nieren te beschadigen.)
Omdat ze niet in grote hoeveelheden in het lichaam worden opgeslagen, als ze alléén binnendringen, wordt ons wijs gemaakt dat het een 'veilige' chemische stof is. Maar dit behoeft niet juist te zijn. Als de lever reeds is beschadigd door een andere stof, dan wordt methoxychloor tot het honderdvoudige in het lichaam opgeslagen en dan zullen dezelfde gevolgen als die van DDT-vergiftiging ontstaan met een langdurige uitwerking op het zenuwstelsel. Toch kan de leverbeschadiging, die dit tot gevolg heeft, zo klein zijn, dat deze niet is opgemerkt. Deze beschadiging kan zijn ontstaan door een menigte doodgewone situaties, het gebruik van een ander soort insecticide, het gebruik van een vlekkenwater, dat tetrachloorkoolstof bevatte, of het innemen van zogenaamde zenuwstillende middelen, waarvan sommige (niet alle) tot de groep van de gechloreerde koolwaterstoffen behoren en het vermogen hebben om de lever te beschadigen.
Schade aan het zenuwstelsel beperkt zich niet tot acute vergiftiging; er kan ook een uitgesteld gevolg uit de blootstelling ontstaan. Langdurige schade aan de hersenen of de zenuwen is gemeld als gevolg van methoxychloorverbindingen en andere stoffen. Dieldrin kan, behalve de onmiddellijk optredende gevolgen, een uitwerking hebben die varieert van 'geheugenverlies, slapeloosheid en nachtmerries tot waanzin.' Lindaan wordt, volgens medische bevindingen, in belangrijke hoeveelheden in de hersenen en de leverweefsels opgeslagen en kan 'diepgaande en langdurige gevolgen in het centrale zenuwstelsel' doen ontstaan. Toch wordt deze chemische stof, een vorm van benzeen hexachloride, veel gebruikt [155] in vaporisatoren, spuitbussen die een flinke nevel vluchtige insecticide in huizen, kantoren of restaurants sproeien.
De organische fosfaten, die meestal alleen worden gezien in verband met hun hevige uitwerking in gevallen van acute vergiftiging, hebben ook het vermogen om blijvend fysieke schade aan te richten aan 't zenuwstelsel en, zoals de meest recente bevindingen aantonen, geestelijk letsel te veroorzaken. Verschillende gevallen van uitgestelde verlamming zijn gevolgd op het gebruik van een of meer van deze insecticiden.
Een vreemde gebeurtenis in de Verenigde Staten gedurende het tijdperk van het drankverbod in de dertiger jaren was een voorspel van de dingen, die zouden komen. Deze gebeurtenis werd niet door een insecticide veroorzaakt, maar door een stof, die chemisch tot dezelfde groep als de organische fosfaathoudende insecticiden behoort. Gedurende deze periode werden sommige stoffen wel gebruikt als vervangingsmiddel voor alcohol, daar ze buiten het drankverbod vielen. Een van deze stoffen was Jamaica-gember. Maar het Amerikaanse Pharmacopee produkt was duur en beunhazen kregen het idee om een vervanging voor Jamaica-gember te maken. Ze slaagden daarin zo goed, dat hun nagemaakte produkt beantwoordde aan de daarbij passende chemische tests en zodoende de regeringschemici om de tuin leidde.
Om hun 'nagemaakte' gember de vereiste smaak te geven, had men er een chemische stof aan toegevoegd, die bekend staat onder de naam triorthocresyl fosfaat. Deze stof vernietigt het beschermende enzym cholinesterase, net zoals parathion. Als gevolg van het drinken van dit dranksmokkelaarsprodukt kregen ongeveer 15.000 mensen een verlamming van de beenspieren, die een permanente kreupelheid naliet en die nu 'gemberverlamming' wordt genoemd. De verlamming ging vergezeld van een vernietiging van de zenuw-scheden en van een degeneratie van de cellen van het voorste deel van het ruggemerg.
Ongeveer twintig jaar later kwamen verschillende andere organische fosfaten als insecticiden in zwang en al spoedig begonnen er gevallen van verlamming te ontstaan, die leken op de gemberverlamming. Een geval vond plaats bij een arbeider van een broeikas in Duitsland, die enkele maanden na een lichte vergiftiging die telkens optrad na het gebruik van parathion, verlamd raakte. Toen kregen drie arbeiders uit een chemische fabriek acute vergiftiging nadat ze aan insecticiden van deze groep waren blootgesteld. Ze herstelden na behandeld te zijn, maar tien dagen later voelden twee van hen spierslapte in de benen. Dit duurde wel 10 maanden bij de een; de ander, een jonge vrouwelijke chemicus, werd ernstiger getroffen. Ze was aan beide benen verlamd en had moeilijkheden bij het gebruik van handen en armen. Twee jaar [156] later, toen haar geval bekend werd gemaakt in een medisch tijdschrift, kon ze nog niet lopen.
Het insecticide, dat voor deze gevallen verantwoordelijk was, is uit de handel genomen, maar sommige van de hedendaagse bestrijdingsmiddelen kunnen een gelijksoortige schade aanbrengen. Malathion (zeer geliefd bij tuinlieden) heeft bij proeven op kippen ernstige spierverlammingen doen ontstaan. Dit ging gepaard (net zoals bij de gemberverlamming) met vernietiging van de scheden van de heupzenuwen en ruggemergzenuwen.
Als ze al overleefd worden, kunnen deze gevolgen van organische fosforvergiftiging een voorspel voor erger betekenen. Door de ernstige schade, die ze aan het zenuwstelsel aanbrengen, was het misschien onvermijdelijk, dat deze insecticiden in verband werden gebracht met krankzinnigheid. De ontbrekende schakel werd gevonden door onderzoekers van de universiteit van Melbourne en het Prince Henry ziekenhuis in Melbourne, die verslag uitbrachtten over 16 gevallen van krankzinnigheid.
Alle zestien hadden langdurig blootgestaan aan organische fosforhoudende insecticiden. Drie van hen waren wetenschapsmensen, die belast waren geweest met het onderzoek naar de doeltreffendheid van besproeiingsmiddelen; acht werkten in broeikassen en vijf waren boerenarbeiders. Hun symptomen varieerden van een gebrekkig geheugen tot schizofrenie en neerslachtigheid. Allen waren gezond voordat de chemicaliën, waar ze mee omgingen, als een boemerang gingen werken.
Zoals we hebben gezien, vindt men dergelijke situaties hier en daar vermeld in de medische literatuur, soms zijn er gechloreerde koolwaterstoffen mee gemoeid, soms organische fosfaten. Verstandsverbijstering, waanvoorstellingen, geheugenverlies, waanzin - het is een grote prijs voor de tijdelijke vernietiging van enkele insecten, maar het is een tol, die steeds weer geëist zal worden zolang we doorgaan met chemicaliën te gebruiken, die een rechtstreekse uitwerking op het zenuwstelsel hebben.