Hoofdstuk-14
Een op de vier
[172] De strijd die alles wat leeft tegen kanker voert is zolang geleden begonnen, dat de oorsprong ervan niet meer na te gaan is. Maar deze strijd moet zijn begonnen in een natuurlijke omgeving, waarin alle leven, dat de aarde bevolkte, aan goede of kwade invloeden van de zon en de wind en de eeuwenoude natuur der aarde onderworpen was. Sommige elementen uit die omgeving betekenden gevaar, waaraan het leven zich moest aanpassen, wilde het niet ten onder gaan. De ultraviolette straling van het zonlicht kon kwaadaardige ziekten veroorzaken. Hetzelfde gold voor de straling van bepaalde rotsen of voor het arsenicum, dat uit de grond of van de rotsen afvloeide en voedsel of drinkwater verontreinigde.
Het aardse milieu bevatte deze vijandige elementen zelfs voordat er leven was; toch ontstond er leven en na miljoenen jaren was er leven in zeer grote aantallen en schier eindeloze verscheidenheid. Na de miljoenen jaren van langzaam voortglijdende tijd in de natuur, heeft alles wat leeft zich aangepast aan de vernietigende kracht, want de minst plooibare vormen van leven werden vernietigd en alleen de meest resistente bleven bestaan. Deze natuurlijke kankerverwekkende stoffen kunnen nog steeds ziekten voortbrengen; maar er zijn slechts weinige van deze stoffen en deze behoren tot die oude reeks van krachten, waaraan het leven vanaf zijn ontstaan is gewend.
Met de komst van de mens begon de toestand te veranderen, want alleen de mens kan kanker-verwekkende stoffen produceren. Deze stoffen worden in de medische terminologie carcinogenen genoemd. Enkele door mensenhand gemaakte carcinogenen zijn reeds eeuwen in onze omgeving geweest. Een voorbeeld is roet, dat aromatische koolwaterstoffen bevat. Met de opkomst van het industriële tijdperk werd de wereld een plaats van voortdurende, steeds in snelheid toenemende verandering. In plaats van de natuurlijke omgeving kwam er al spoedig een kunstmatige, die was samengesteld uit nieuwe chemische en natuurkundige stoffen, waarvan vele een sterk ontwikkelde capaciteit hadden om biologische veranderingen teweeg te brengen. Tegen deze carcinogenen, die de mens zelf had gecreëerd, kon hij zich niet beschermen, [173] want net zoals zijn wezen zich biologisch langzaam had ontwikkeld, past het zich ook eerst langzaam aan nieuwe omstandigheden aan. Als gevolg hiervan konden deze krachtig werkende stoffen ook gemakkelijk de onvoldoende verdediging van het lichaam doorbreken.
Kanker heeft een lange geschiedenis, maar onze wetenschap over deze ziekte-verwekkende stoffen heeft zich slechts langzaam ontwikkeld. Het eerste bewustzijn dat stoffen van buitenaf of stoffen, die in onze omgeving aanwezig zijn, wel eens kwaadaardige ziekten zouden kunnen veroorzaken, kwam op bij een Londense arts, nu bijna 2 eeuwen geleden. In 1775 verklaarde Sir Percival Pott, dat keelkanker, die zo algemeen bij schoorsteenvegers voorkwam, veroorzaakt moest zijn door het roet, dat in hun lichaam was verzameld. Hij kon het 'bewijs', dat wij heden ten dage na zulk een bewering zouden eisen, niet leveren, maar moderne researchmethoden hebben nu de gevaarlijke chemische stof uit roet geïsoleerd en de juistheid van zijn veronderstelling aangetoond.
Tot meer dan een eeuw na Pott's ontdekking schijnt men weinig aandacht te hebben geschonken aan het feit, dat bepaalde chemicaliën in de menselijke omgeving, door herhaalde aanraking met de huid, door inademing of inslikken, kanker konden veroorzaken. Men had weliswaar opgemerkt dat huidkanker veel voorkwam bij arbeiders, die aan arsenicumdampen in de kopersmelterijen en tingieterijen van Cornwall en Wales waren blootgesteld. En het was bekend, dat de arbeiders uit de cobaltmijnen in Saksen en de uraniummijnen bij Joachimsthal in Bohemen dikwijls aan longziekten leden, die later kanker bleken te zijn. Maar dit waren verschijnselen uit de tijd vóór de industrialisatie, voor de opbloei van de fabrieken, waarvan de produkten tot de omgeving van praktisch ieder levend wezen zouden doordringen.
Ziekten, die met de industrialisatie in verband werden gebracht, werden het eerst onderkend gedurende het einde van de 19e eeuw. Ongeveer ten tijde dat Pasteur bewees, dat microben de oorzaak waren van vele besmettelijke ziekten, ontdekten anderen de chemische origine van kanker - huidkanker bij de arbeiders van de nieuwe lignietindustrie in Saksen en bij de leisteenindustrie in Schotland, tezamen met andere kankersoorten, die werden veroorzaakt door een beroepshalve blootstelling aan teer en pek. Tegen het einde der 19e eeuw was er een half dozijn oorzaken van industriële carcinogenen bekend; de 20ste eeuw zou ontelbare nieuwe kankerverwekkende chemicaliën creëren en deze in nauw contact brengen met de gehele bevolking. In de kleine twee eeuwen die sedert het werk van Pott zijn verstreken, is de [174] toestand in onze omgeving sterk veranderd. Het blootstellen aan gevaarlijke chemicaliën geschiedt niet alleen meer beroepshalve; ze hebben het milieu van mens en kind veroverd, zelfs die van nog ongeboren kinderen. Het behoeft derhalve niet te verwonderen, dat wij op het ogenblik een alarmerende toename te zien krijgen van kwaadaardige ziekten.
De toename is niet alleen maar een kwestie van een subjectieve indruk. Het maandelijkse verslag van het 'Office of Vital Statistics' van juli 1959, merkt op dat kwaadaardige gezwellen, met inbegrip van die van de lymfatische en bloedfabricerende weefsels, 15 % uitmaken van de sterfgevallen van 1958, vergeleken met slechts 4 % in 1900. Het Amerikaanse Kankerinstituut schat dat, te oordelen naar het voorkomen van de ziekte op dit ogenblik, op den duur 45 miljoen Amerikanen kanker zullen krijgen. Dit betekent, dat deze ziekte in elke twee van de drie families zal voorkomen.
De toestand is, wat de kinderen betreft, nog verontrustender. Een kwart eeuw geleden werd kanker bij kinderen beschouwd als een medische zeldzaamheid. Op het ogenblik sterven er meer Amerikaanse schoolkinderen aan kanker dan aan enige andere ziekte. De toestand is zo ernstig geworden, dat in Boston het eerste ziekenhuis in de Verenigde Staten is opgericht, dat uitsluitend kinderen met kanker opneemt. Twaalf percent van alle sterfgevallen bij kinderen tussen de leeftijd van 1 en 14 jaar wordt door kanker veroorzaakt. Grote aantallen kwaadaardige tumors worden klinisch bij kinderen onder de vijf jaar ontdekt, maar het is een nog griezeliger feit, dat een belangrijk deel daarvan reeds bij of voor de geboorte aanwezig was.
Dr. W. C. Hueper van het 'National Cancer Institute', een autoriteit op het gebied van kanker, heeft erop gewezen, dat aangeboren kanker en kanker bij kleine kinderen kan worden teruggebracht tot de invloed van kankerverwekkende stoffen, waaraan de moeder gedurende de zwangerschap is blootgesteld geweest en die de placenta zijn binnengedrongen om daar op de snelgroeiende foetus in te werken. Proeven hebben aangetoond, dat hoe jonger het dier is als het wordt blootgesteld aan een kankerverwekkende stof, des te zekerder het is, dat inderdaad kanker veroorzaakt wordt. Dr. Francis Ray van de universiteit van Florida heeft gewaarschuwd, dat 'we kanker bij onze kinderen kunnen veroorzaken door chemicaliën aan het voedsel toe te voegen . . . Wij zullen misschien wel een generatie of twee niet weten wat de gevolgen zullen zijn.'
Het probleem, waarmee we ons hier zullen bezighouden is of enkele van de chemicaliën, die we gebruiken bij onze pogingen om de natuur in bedwang te houden, een directe of indirecte rol [175] spelen bij het veroorzaken van kanker. Er zijn bewijzen, verkregen uit proeven op dieren, dat vijf of misschien zelfs zes verdelgingsmiddelen definitief als carcinogenen moeten worden aangemerkt. De lijst wordt beduidend langer als we er de chemicaliën aan toevoegen, waarvan sommige artsen vermoeden, dat ze leukemie bij mensen teweegbrengen. Dit zijn slechts aanwijzingen, omdat we nu eenmaal geen proeven op mensen nemen, maar ze zijn niettemin indrukwekkend. Nog meer bestrijdingsmiddelen kunnen aan de lijst worden toegevoegd als we de chemicaliën erbij rekenen, waarvan de uitwerking op levende weefsels of cellen wordt beschouwd als een indirecte oorzaak van kwaadaardige ziekten.
Een van de eerste bestrijdingsmiddelen, die in verband met kanker werden gebracht, is arsenicum, dat in natrium arsenaat voorkomt en als onkruidverdelger wordt gebruikt en in calcium arsenaat en verschillende andere samenstellingen als insecticide. De band tussen arsenicum en kanker in mens en dier is historisch. Een indrukwekkend voorbeeld van de gevolgen van blootstelling aan arsenicum wordt aangehaald door Dr. Hueper in zijn 'Occupational Tumors', een klassieke monografie over dit onderwerp.
De stad Reichenstein in Silezië is al bijna duizend jaar lang de plaats geweest waar goud- en zilvererts gedolven werd en enkele honderden jaren lang ook arsenicumerts. Door de eeuwen heen hoopte zich arsenicumafval op in de nabijheid van de mijnschachten en kwam terecht in de riviertjes, die van de bergen stroomden. Ook het ondergrondse water werd verontreinigd en er kwam arsenicum in het drinkwater. Eeuwen lang leden de inwoners van deze streek aan wat werd genoemd de 'Reichenstein ziekte', een chronische arsenicumvergiftiging, die vergezeld ging van leverstoornissen en stoornissen aan de huid, de spijsvertering en het zenuwstelsel. Kwaadaardige tumors vergezelden veelal de ziekte. De Reichenstein ziekte is thans slechts van historisch belang, want er werden vijfentwintig jaar geleden nieuwe waterleidingen aangelegd, waaruit het arsenicum voor het grootste deel kon worden verbannen.
In de provincie Córdoba in Argentinië is chronische arsenicumvergiftiging, vergezeld van kankerachtige huidaandoeningen, echter endemisch, ten gevolge van de verontreiniging van het drinkwater, dat van rotsformaties komt, die arsenicum bevatten.
Het zou niet moeilijk zijn om condities te scheppen, die gelijk zijn aan die in Reichenstein en Córdoba, door een langdurig gebruik van arsenicumhoudende insecticiden. In de Verenigde Staten kunnen de van arsenicum doordrenkte gronden van de tabakplantages, van vele boomgaarden in het noordwesten en van de [176] bosbessencultures in het oosten gemakkelijk contaminatie van de waterleiding teweeg brengen.
Een door arsenicum vergiftigde omgeving heeft niet alleen invloed op de mens, doch ook op de dieren. Een interessant rapport verscheen dienaangaande in 1936 in Duitsland. In de streek rond Freiburg, Saksen, verbreidden de zilver- en loodsmelterijen arsenicumdampen in de lucht; deze kwamen over het omliggende bouwland en zetten zich vast op de vegetatie. Volgens Dr. Hueper vertoonden paarden, koeien, geiten en varkens, die zich natuurlijk met deze vegetatie voedden, haaruitval en verdikkingen van de huid. De herten uit de in de buurt liggende bossen hadden soms abnormale pigmentplekken en uitwassen op de huid, die als de voorlopers van kanker konden worden beschouwd. Een vertoonde een letsel, dat beslist kankerachtig genoemd kon worden.
Huisdieren en dieren in het wild werden beide aangetast door 'ingewandontsteking, maagzweren en leverontsteking.' Schapen, die vlak bij de smelterijen werden gehouden, ontwikkelden kanker aan de neusholte en bij hun dood werd arsenicum aangetroffen in de hersenen, in de lever en in tumors. In dezelfde streek kwam ook 'een buitengewone sterfte voor bij insecten, speciaal bij bijen. Na een regenbui, die de arsenicumstof van de bladeren afspoelde en deed afvloeien in het water van beken en poelen, stierven vele vissen.'
Een voorbeeld van een carcinogene stof, die tot de groep van de nieuwe organische bestrijdingsmiddelen behoort, is een chemisch produkt, dat algemeen tegen mijt en teken wordt gebruikt. Het gebruik van dit produkt verschaft ons uitgebreide bewijzen, dat, niettegenstaande de zogenaamde veiligheidsmaatregelen die de wet voorschrijft, het publiek vele jaren lang aan een bekend carcinogeen kan worden blootgesteld voordat de langzaam malende molens der wet de toestand onder de duim hebben. Het verhaal is ook interessant van een ander standpunt uit gezien, want het bewijst dat wat vandaag als 'veilig' door het publiek moet worden aangenomen, morgen bijzonder gevaarlijk kan zijn.
Toen deze chemische stof in 1955 werd geïntroduceerd, vroeg de fabrikant een vaststelling van een tolerantie aan, die de aanwezigheid van kleine residuen op gewassen, die zouden zijn bespoten, zou toestaan. Zoals door de wet is voorgeschreven, had hij het nieuwe chemische produkt op dieren in zijn laboratorium beproefd en hij legde de resultaten hiervan bij zijn aanvraag over. De geleerden van de 'Food and Drug Administration' interpreteerden de proeven echter zodanig, dat een mogelijke kankerverwekkende tendens aanwezig kon zijn en adviseerden derhalve [177] een 'nultolerantie' vast te stellen, hetgeen betekent, dat er wettelijk geen residuen zouden mogen voorkomen op gewassen, die de grenzen der individuele staten zouden overschrijden.
Maar de fabrikant had het recht om in beroep te gaan en het geval werd derhalve opnieuw door een speciale commissie bezien. De beslissing van de commissie hield een compromis in: een tolerantie van 1 deel per miljoen zou mogen worden toegestaan en het produkt zou twee jaar lang in de handel mogen blijven, gedurende welke tijd verdere laboratoriumproeven zouden moeten uitmaken of het produkt inderdaad kankerverwekkende eigenschappen had.
Hoewel de commissie dit niet met zoveel woorden zei, kwam het erop neer, dat het publiek als marmotten moest dienen en het verdachte carcinogeen samen met de laboratoriumhonden en -ratten moest testen. Maar laboratoriumdieren tonen spoediger gevolgen dan de mens en na twee jaar was het duidelijk, dat deze mijtverdelger inderdaad kankerverwekkend kon zijn. Zelfs toen, in 1957, kon de 'Food and Drug Administration' niet onmiddellijk de tolerantie herroepen, die de aanwezigheid van een bekende kankerverwekkende stof op voedsel voor publieke consumptie goedkeurde. Nog een jaar ging verloren met verschillende wettelijke procedures. Eindelijk werd in december 1958 de nultolerantie, die in 1955 werd aanbevolen, van kracht.
Dit zijn beslist niet de enige bekende kankerverwekkende stoffen onder de verdelgers. In laboratoriumproeven op dieren is gebleken, dat DDT verdachte levertumors heeft doen ontstaan. Wetenschappelijke medewerkers van de 'Food and Drug Administration', die de ontdekking van deze tumors publiceerden, wisten niet goed hoe ze te classificeren, maar zij meenden, dat er 'enige rechtvaardiging bestond om hen te beschouwen als een inferieur levercel-carcinoom.' Dr. Hueper rekent thans DDT definitief tot de 'chemische carcinogenen'.
Twee herbiciden uit de carbamaten-groep, IPC en CIPC, hebben bewezen huidtumors bij muizen te veroorzaken. Sommige van deze tumors waren kwaadaardig. Deze chemicaliën schijnen de kwaadaardige verandering in te leiden, een verandering die vervolgens voltooid kan worden door andere chemicaliën, die in het milieu aanwezig zijn.
De onkruidverdelger aminotriazole heeft bij proefdieren kanker aan de schildklier veroorzaakt. Deze chemische stof werd in 1959 door een aantal veenbessenkwekers misbruikt en veroorzaakte residuen op sommige in de handel gebrachte bessen. In de controverse die volgde op de inbeslagneming van de veenbessen door de 'Food and Drug Administration', werd het feit, dat de chemische stof in werkelijkheid kankerverwekkende eigenschappen had, wijd [178] en zijd bestreden, zelfs door vele medici.
De wetenschappelijke feiten, die de 'Food and Drug Administration' publiceerde, toonden duidelijk de kankerverwekkende aard van aminotriazole bij laboratoriumratten aan. Toen deze dieren het chemische produkt in een concentratie van 100 delen per miljoen in hun drinkwater kregen (d.i. een theelepeltje chemische stof op tienduizend theelepeltjes water), begonnen zij in de 68ste week tumors aan de schildklier te krijgen. Na twee jaar waren deze tumors aanwezig bij meer dan de helft van de proefratten. De diagnose was: verschillende typen goedaardige en kwaadaardige gezwellen. De tumors ontstonden ook bij een geringere dosering - in werkelijkheid bestond er geen dosering, waarbij geen gevolgen resulteerden. Niemand kent natuurlijk het niveau, waarop aminotriazole kankerverwekkend voor de mens gaat worden, maar, zoals een professor in de medicijnen van de Harvard universiteit, Dr. David Rutstein, heeft uitgelegd, het niveau kan net zo goed in het nadeel van de mens als in zijn voordeel liggen.
Tot op heden is nog onvoldoende tijd verlopen om de gehele uitwerking van de nieuwe gechloreerde koolwaterstof insecticiden en van de moderne herbiciden te overzien. Veel kwaadaardige ziekten ontwikkelen zich zo langzaam, dat zij een belangrijk deel van het leven van het slachtoffer nodig hebben alvorens het stadium van klinische symptomen te bereiken.
In de vroege twintiger jaren kregen vrouwen, die lichtgevende cijfers op horlogeplaten schilderden, minieme hoeveelheden radium binnen door de borsteltjes in aanraking met hun lippen te brengen; bij sommige van deze vrouwen ontwikkelde zich na een tijdsverloop van 15 of meer jaren beenderkanker. Een tijdsverloop van 15 tot 30 jaar of zelfs nog meer is aangetoond voor sommige kankersoorten, die waren veroorzaakt door beroepshalve omgang met chemische carcinogenen.
In tegenstelling tot deze industriële blootstelling aan verschillende carcinogenen dateren de eerste contacten met DDT van 1942 voor militair personeel en van 1945 voor burgers. Eerst vanaf de vijftiger jaren is een grote verscheidenheid aan bestrijdingschemicaliën in gebruik. Het tot wasdom komen van welke kiem van kwaadaardigheid ook moet nog worden afgewacht.
Er is echter op het ogenblik een uitzondering op de stelling, dat een lange periode van latentheid gewoon is bij de meeste kwaadaardige ziekten. Deze uitzondering vormt leukemie. Overlevenden van Hiroshima begonnen al drie jaar na de atoombombardementen leukemie te vertonen en er is thans reden om aan te nemen, dat de latente periode hiervoor nog belangrijk korter kan zijn. Andere kankertypen kunnen na verloop van tijd ook aantonen, dat [179] zij een betrekkelijk korte sluimertijd nodig hebben, maar op dit ogenblik schijnt leukemie de uitzondering op de algemene regel van een bijzonder langzame ontwikkeling te zijn.
In de periode die sedert het ontstaan van de moderne bestrijdingsmiddelen is verlopen, is het voorkomen van leukemie steeds toegenomen. Cijfers, die door het 'National Office of Vital Statistics' beschikbaar zijn gesteld, vertonen duidelijk een onrustbarende stijging van kwaadaardige ziekten van de bloedvormende weefsels. In het jaar 1960 eiste leukemie alleen al 12.290 slachtoffers. Sterfgevallen aan allerlei kwaadaardige bloed- en lymfeziekten beliepen een aantal van 25.400, een sterke stijging tegenover het cijfer 16.690 in 1950. Gerekend naar het aantal sterfgevallen per 100.000 zielen, betekent dit een stijging van 11,1 in 1950 tot 14,1 in 1960. Deze toename beperkt zich geenszins tot de Verenigde Staten; in alle landen stijgt het opgegeven aantal sterfgevallen aan leukemie bij alle leeftijdsgroepen met een percentage van 4 of 5 per jaar. Wat betekent dit? Aan welke dodelijke stof of stoffen, die nieuw voor ons milieu zijn, wordt de mens thans met toenemende frequentie blootgesteld?
Wereldbekende instituten zoals de Mayo Kliniek bevestigen dat er honderden slachtoffers vallen aan ziekten van de bloedproducerende organen. Dr. Malcolm Hargraves en zijn medewerkers van de haematologische afdeling van de Mayo Kliniek delen mede, dat praktisch zonder enige uitzondering deze patiënten hadden blootgestaan aan verschillende giftige chemicaliën, met inbegrip van bespuitingsstoffen, die DDT, chloordaan, benzeen, lindaan en petroleum-distillaten bevatten.
Ziekten, die verband houden met de aanwezigheid en het gebruik van verschillende giftige stoffen, zijn in aantal toegenomen, 'speciaal gedurende de laatste 10 jaar', beweert Dr. Hargraves. Hij gelooft, na uitgebreide klinische ervaring, dat 'de overgrote meerderheid van de patiënten, die lijden aan veranderingen in de samenstelling van het bloed en aan lymfeziekten, in ernstige mate zijn blootgesteld geweest aan de verschillende koolwaterstoffen, die op hun beurt in de meeste bestrijdingsmiddelen van vandaag aanwezig zijn. Een zorgvuldige medische geschiedenis zal bijna altijd dit verband aantonen'. Deze specialist beschikt thans over een groot aantal gedetailleerde beschrijvingen van gevallen van leukemie, bloedarmoede waarbij de aanmaak van nieuw bloed gestoord is, de Hodgkin's ziekte en andere stoornissen van het bloed en de bloedvormende weefsels. 'AI deze patiënten waren aan deze soorten milieu-agens blootgesteld geweest en zelfs aan belangrijke hoeveelheden', zegt hij.
Wat tonen deze gevallen aan? Een geval betrof een huisvrouw, [180] die spinnen verafschuwde. Half augustus was ze naar haar kelder gegaan met een spuitbus met DDT en een petroleum distillaat. Ze bespoot de hele kelder grondig, onder de trap, in de kast met fruit en in alle hoeken en gaten van de zoldering en tussen de balken. Toen ze klaar was, voelde ze zich ziek, ze was misselijk, benauwd en zenuwachtig. Binnen een paar dagen echter voelde ze zich weer beter en ze herhaalde, niets vermoedend, de behandeling in september. Daarna doorliep ze nog twee maal achtereenvolgens de cyclus sproeien, ziek worden, tijdelijk beter worden en weer spuiten. Na het derde gebruik van het aerosol kwamen er nieuwe symptomen bij: koorts, pijn in de gewrichten, algehele slapte en een acute aderontsteking in een been. Toen ze door Dr. Hargraves onderzocht werd, bleek ze aan acute leukemie te lijden. Ze stierf de daarop volgende maand.
Een van Dr. Hargraves' andere patiënten was een man met een vrij beroep, die zijn kantoor hield in een oud gebouw, dat vol kakkerlakken zat. Daar hij met deze insecten in de maag zat, nam hij de bestrijding maar in eigen hand. Hij bracht het grootste deel van een zondag door met het bespuiten van de kelder en moeilijk bereikbare gedeelten van het huis. De spray bestond uit een oplossing van 25 % DDT in een oplosmiddel, dat gemethyliseerde naphtalinc bevatte. Kort daarna begon hij blauwe plekken en bloedingen te krijgen. Hij werd, lijdend aan verschillende bloedingen, de kliniek binnen gebracht. Bloedproeven toonden een ernstige beschadiging van het bloedbereidende beendermerg aan. Gedurende de 5½ maand die volgden, ontving de patiënt 95 bloedtransfusies tegelijk met een andere therapie. Er ontstond een gedeeltelijke verbetering van zijn toestand, maar ongeveer 9 jaar later ontwikkelde zich een fatale leukemie bij deze patiënt.
Daar waar bestrijdingsmiddelen bij de beschreven gevallen voorkwamen, nemen de chemicaliën DDT, lindaan, benzeen hexachloride, de nitrofenols, het gewone mottenpoeder paradichloorbenzeen, chloordaan en natuurlijk de oplossingen, waarin ze voorkomen, een voorname plaats in. Zoals deze dokter ook nadrukkelijk mededeelde, is het een uitzondering als er een blootstelling aan één enkele chemische stof plaats heeft. Het handelsprodukt bevat meestal combinaties van verschillende chemicaliën, die opgelost zijn in een petroleum distillaat en een dispersie agens. De aromatische cyclische en onverzadigde koolwaterstoffen van het oplosmiddel kunnen zelf al een belangrijke factor zijn in de schade aan de bloedvormende organismen. Van praktisch standpunt uit gezien, natuurlijk niet van medisch standpunt, is dit verschil van weinig belang, want deze petroleum oplosmiddelen vormen een onafscheidelijk deel van de meeste gewone bespuitingen.
[181] De medische literatuur van Amerika en van andere landen kent vele belangrijke gevallen, die Dr. Hargraves' stelling - een verband als van oorzaak en gevolg tussen deze chemicaliën en leukemie en andere bloedziekten - ondersteunen. Zij hebben betrekking op mensen van alle dag, zoals boeren, die het slachtoffer werden van de 'fallout' van hun eigen besproeiingsinstrumenten of van vliegtuigen, een student, die zijn studeerkamer tegen mieren bespoot en in de kamer bleef om te leren, een vrouw, die een draagbare lindaan vaporasitor in haar huis had aangeschaft, een arbeider op een katoenveld, dat met chloordaan en toxapheen was behandeld. Ze bevatten, half verborgen onder de medische terminologie, verhalen van menselijke tragedies, zoals die van de twee jonge neven in Tsjechoslowakije, jongens, die in dezelfde stad woonden en altijd samen hadden gewerkt en gespeeld. Hun laatste en noodlottige werk bestond uit het afladen van zakken insecticide (benzeen hexachloride) op een coöperatieve boerderij. Acht maanden later werd een van de jongens getroffen door acute leukemie. Binnen negen dagen was hij dood. Toen begon zijn neef tekenen van uiterste vermoeidheid te vertonen en hij had koorts. Binnen drie maanden waren zijn symptomen erger geworden en hij werd ook in een ziekenhuis opgenomen. Ook hier was de diagnose acute leukemie en ook hier had de ziekte haar onvermijdelijke fatale loop.
Dan is er het geval van een Zweedse boer, dat vreemd genoeg doet denken aan dat van de Japanse visser Kuboyama van het tonijnschip Lucky Dragon. Net zoals Kuboyama was de boer altijd een gezond man geweest, die zijn bestaan op het land verdiende zoals Kuboyama het zijne van de zee had gehaald. Voor elk van deze mannen had het gif, dat uit de hemel was gekomen, een doodvonnis ingehouden. Voor de een was dat door straling vergiftigde as, voor de ander een chemische nevel. De boer had ongeveer 24 hectare land met een nevelspuit met DDT en benzeen hexachloride behandeld. Terwijl hij werkte, maakten lichte windvlagen, dat er wolken nevel om hem heen hingen. "s Avonds voelde hij zich ongewoon moe en de daaropvolgende dagen ondervond hij een algeheel gevoel van slapte met steken in de rug en pijnlijke benen en rillingen. Hij moest naar bed gaan', zegt een rapport van de Medische Kliniek in Lund. 'Zijn toestand verergerde echter en op 19 mei (een week na de bespuiting) vroeg hij in het plaatselijke ziekenhuis opgenomen te worden'. Hij had hoge koorts en er was een abnormaal aantal rode en witte bloedlichaampjes in zijn bloed. Hij werd overgebracht naar de 'Medical Clinic', waar hij na 2½ maand stierf. Een lijkschouwing onthulde, dat het beendermerg volkomen was verteerd.
[182] Hoe een normaal en noodzakelijk proces als dat van de celdeling zo veranderen kan, dat het vijandelijk en vernietigend werkt, is een probleem, dat reeds talrijke geleerden heeft bezig gehouden en ongehoorde sommen geld heeft verslonden. Wat gebeurt er in een cel, dat haar ordelijke vermenigvuldiging kan veranderen in de wilde en onregelmatige vorming van kanker?
Als de antwoorden zijn gevonden, zullen zij bijna zeker van verschillende aard blijken te zijn. Net zoals kanker zelf een ziekte is die in vele vermommingen kan optreden en in verschillende vormen te voorschijn kan komen, welke elk een andere oorzaak hebben, elk een andere loop van ontwikkeling en bovendien elk in de factoren die groei en teruggang beïnvloeden, verschillen, zo zal er ook een verscheidenheid van oorzaken moeten zijn. Toch zullen wellicht slechts enkele specifieke soorten letsel aan de cel verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van kanker. Hier en daar zien we reeds een flauwe straling van het licht, dat op een goede dag dit probleem helder zal beschijnen; zij komt van verspreide research, die soms in het geheel niet als een studie over het kankerprobleem was opgezet.
Weer zien we dat we alleen door naar de allerkleinste onderdelen van het leven, naar de cel en zijn chromosomen, te kijken, de visie krijgen die nodig is om in zulke mysteries door te dringen. In de microcosmos zullen we moeten zoeken naar de factoren, die op de een of andere manier het wonderbaarlijk functionerende mechanisme van de cel uit zijn normale verband rukken.
Een van de indrukwekkendste theorieën over het ontstaan van kankercellen werd door een Duitse biochemicus, Professor Otto Warburg1 van het Max Planck Instituut voor Celphysiologie, ontwikkeld. Warburg heeft zijn leven gewijd aan de studie van de ingewikkelde processen van oxidatie binnen de cel. Vanuit de achtergronden van zijn grote kennis op dit gebied ontwikkelde zich een fascinerende en heldere verklaring van de wijze waarop een normale cel kwaadaardig kan worden.
Warburg meent dat straling of een chemisch carcinogeen de ademhaling van normale cellen vernietigt, zodat deze beroofd worden van de noodzakelijke energie. Dit kan gebeuren door zeer kleine doses, die dikwijls worden herhaald. Het gevolg, wanneer dit eenmaal tot stand is gebracht, is onherroepelijk. De cellen, die niet meteen gedood zijn door de inwerking van het ademhalingsgif, vechten om het verlies aan energie te compenseren. Ze kunnen de bijzondere en doelmatige cyclus, waarbij grote hoeveelheden ATP worden geproduceerd, niet langer voortzetten en vallen terug op een primitieve en veel minder efficiënte methode, die van de [183] fermentatie.
De strijd om door middel van deze fermentatie te blijven voortbestaan, duurt lang. Hij blijft doorgaan bij opeenvolgende celdelingen, zodat alle afstammelingen van de oorspronkelijke cel deze abnormale ademhaling krijgen. Wanneer een cel eenmaal zijn normale ademhaling kwijt is, kan hij deze niet meer terugkrijgen - niet in een jaar, niet in een tiental jaren, zelfs niet binnen enkele tientallen jaren. Maar in deze strijd om verloren energie terug te krijgen, beginnen deze overlevende cellen stukje bij beetje hun verlies door fermentatie te compenseren. Het is een Darwinistische strijd, die alleen de sterkste of de plooibaarste overleeft. Tenslotte bereiken ze een punt, waarop fermentatie evenveel energie als ademhaling kan produceren. Dit punt, zegt men, geeft het moment weer waarop kankercellen in de plaats van normale lichaamscellen zijn gekomen.
Warburg's theorie verklaart veel dingen, die anders een vraagteken zouden blijven. De lange latentie van verschillende kankersoorten kan worden verklaard uit de tijd, die nodig is voor het oneindige aantal celdelingen en gedurende welke de fermentatie langzaam-aan toeneemt nadat de oorspronkelijke schade aan de ademhaling is aangebracht. De tijd, die nodig is om de fermentatie dominerend te maken, varieert bij de verschillende soorten naar gelang van het fermentatie-tempo: bij een rat, waar kankei snel optreedt, is dit kort, bij de mens kan deze tijd wel tientallen jaren zijn, omdat de ontwikkeling van een kwaadaardige ziekte bij ons een bedachtzaam proces is.
De Warburg-theorie verklaart ook waarom herhaalde kleine doses van een kankerverwekkende stof onder bepaalde omstandigheden gevaarlijker zijn dan één grote dosis. De laatste kan namelijk de cellen direct doden, terwijl de kleine doses enige cellen zullen laten leven, zij het in een beschadigde conditie. Deze overlevende cellen kunnen dan kankercellen worden. Daarom is er ook geen `veilige' dosis carcinogeen.
In Warburg's theorie kunnen we ook een verklaring zien van een feit, dat tot nu toe een raadsel was - dat een en dezelfde agens gebruikt kan worden om kanker te behandelen en te veroorzaken. Hetzelfde geldt, zoals thans algemeen bekend is, voor straling, die kankercellen doodt maar ook kanker kan veroorzaken. Dit geldt ook voor vele chemicaliën, die thans tegen kanker gebruikt worden.
Waarom? Omdat beide typen agens de cel-ademhaling beschadigen. Kankercellen hebben reeds een onvolkomen ademhaling, dus zullen ze sterven als er weer schade aan wordt toegebracht. De normale cellen, die voor het eerst schade aan de ademhaling krijgen, worden niet gedood, maar worden op de weg gebracht naar wat later tot kwaadaardigheid kan leiden.
[184] Warburg's ideeën werden in 1958 bevestigd toen andere geleerden er in slaagden normale cellen in kankercellen te doen veranderen, alleen door lange tijd achtereen, doch met tussenpauzen, zuurstof eraan te onthouden. In 1961 kwam er nog meer bevestiging, dit keer van levende dieren in plaats van weefselcultures. Radioactieve stoffen werden bij muizen, die aan kanker leden, geïnjecteerd. Toen werd door nauwkeurige metingen van hun ademhaling vastgesteld, dat de fermentatiesnelheid belangrijk was toegenomen, hetgeen Warburg had voorspeld.
Afgaande op de maatstaven, die door Warburg zijn vastgesteld, benaderen de meeste bestrijdingsmiddelen het criterium van het perfecte carcinogeen maar al te goed. Zoals we in het voorafgaande hoofdstuk hebben gezien, interfereren veel gechloreerde koolwaterstoffen, de fenollen en sommige herbiciden met de oxidatie en de energievoorziening in de cel. Hierdoor kunnen zij sluimerende kankercellen doen ontstaan, cellen waarin een onherroepelijke kwaadaardigheid lang en onopgemerkt kan blijven, totdat zij eindelijk in de openbaarheid komt als kanker op een moment dat de oorzaak al lang vergeten is.
Een andere weg naar kanker kan via de chromosomen ontstaan. Veel vooraanstaande wetenschapsmensen kijken met achterdocht naar elke agens die de chromosomen kan beschadigen, celdeling in de weg staat of mutaties veroorzaakt. In de ogen van deze geleerden betekent elke mutatie een mogelijke oorzaak van kanker. Hoewel men zich over het algemeen bezig houdt met mutaties in de kiemcellen, die dus de gevolgen pas tonen in de toekomstige generaties, kunnen er ook mutaties in de lichaamscellen voorkomen. Volgens de mutatie-theorie over het ontstaan van kanker ontwikkelt een cel, wellicht onder invloed van straling of een chemische stof, een mutatie die hem doet ontsnappen aan de controle, die het lichaam normaliter op de celdeling uitoefent. Derhalve kan hij zich op een wilde en onregelmatige manier vermenigvuldigen. De nieuwe cellen, die na deze celdeling ontstaan, hebben dezelfde kans om aan de controle te ontsnappen en over een tijd zullen er genoeg van deze cellen aanwezig zijn om kanker te veroorzaken.
Andere onderzoekers wijzen op het feit, dat de chromosomen in een kankerweefsel onstabiel zijn; zij zijn dikwijls gebroken of beschadigd, hun aantal kan wisselvallig zijn, er kunnen zelfs dubbele paren voorkomen.
De eerste onderzoekers, die de abnormaliteiten van chromosomen helemaal tot aan de uitbrekende kwaadaardige ziekte gevolgd hebben, waren Albert Levan en John J. Biesele, die verbonden zijn aan het Sloan-Kettering Instituut in New York. Deze [185] geleerden zeggen zonder enige aarzeling op de vraag: wat kwam eerst, de kwaadaardige ziekte of de onregelmatigheid bij de chromosomen, dat 'de abnormaliteiten bij de chromosomen aan de ziekte voorafgingen'. Misschien, zo gissen zij, is er een lange periode van vallen en opstaan na de oorspronkelijke schade aan de chromosomen en de daaruit ontstane onregelmatigheid (dit zou dan de lange latentie van de ziekte verklaren), gedurende welke dan uiteindelijk een verzameling mutaties ontstaat, die de cellen aan de lichaamscontrole doen ontsnappen en resulteren in de onregelmatige vermenigvuldiging, die kanker heet.
Ojvind Winge, een van de eerste aanhangers van de theorie der choromosomen - instabiliteit, vond dat verdubbeling van de chromosomen speciaal veelbetekenend was. Is het dan toevallig, dat benzeen hexachloride en het daarvan afgeleide produkt lindaan de chromosomen bij proefplanten verdubbeld hebben, zoals men herhaaldelijk heeft kunnen vaststellen en dat deze zelfde chemicaliën een rol hebben gespeeld bij vele goed-gedocumenteerde gevallen van bloedarmoede met dodelijke afloop? En hoe gaat het met de vele andere bestrijdingsmiddelen, die interfereren met celdeling, chromosomen breken en mutaties veroorzaken?
Het is gemakkelijk te verklaren waarom leukemie tot de meest voorkomende ziekten behoort, die, ontstaan door blootstelling aan straling of aan chemicaliën, die straling nabootsen. Het voornaamste doel van natuurlijke of chemische mutagens stoffen zijn de cellen, die speciale zeer actieve delingsprocessen doormaken. Deze omvatten verschillende weefsels, maar wat zeer belangrijk is, ook die weefsels, die belast zijn met de produktie van bloed. Het beendermerg is de voornaamste producent van de rode bloedlichaampjes en dit zendt het gehele leven van de mens door miljoenen nieuwe cellen per seconde in de bloedsomloop. Witte bloedlichaampjes worden in de lymfeklieren gemaakt en in enkele beenmergcellen in variërende, maar in elk geval kolossale aantallen.
Sommige chemicaliën, die ons alweer herinneren aan stralingsprodukten zoals Strontium 90, hebben een eigenaardige voorkeur voor het beendermerg. Benzeen, een dikwijls voorkomend bestanddeel van oplosmiddelen van insecticiden, zet zich vast in het merg en blijft daar lang aanwezig, zoals bewezen is, wel 20 maanden. Benzeen zelf wordt al vele jaren in de medische literatuur beschouwd als een oorzaak van leukemie.
De snelgroeiende weefsels van een kind kunnen ideale condities scheppen voor de ontwikkeling van kwaadaardige cellen. Sir Macfarlane Burnet heeft erop gewezen, dat leukemie in de wereld niet alleen aan het toenemen is, maar dat deze ziekte het meeste [186] voorkomt in de leeftijdsgroepen van 3 en 4 jaar, hetgeen van geen enkele andere ziekte gezegd kan worden. Volgens deze deskundige, `kan deze piek tussen de drie en vier jaar nauwelijks een andere uitleg toestaan dan dat het jonge organisme is blootgesteld geweest aan mutagene stimulansen ten tijde van de geboorte.'
Een andere mutagens, waarvan bekend is, dat hij kanker verwekt, is urethaan. Als zwangere muizen met deze chemische stof worden behandeld, krijgen niet alleen zij zelf longkanker, maar hun jongen ook. Het enige contact dat het jonge muisje bij deze proeven met urethaan had gehad, dateerde van voor de geboorte, hetgeen bewijst, dat deze chemische stof de placenta moet zijn binnen gedrongen. Bij mensen die aan urethaan of daarvan afgeleide stoffen zijn blootgesteld geweest, bestaat de mogelijkheid dat er tumoren bij hun kinderen ontstaan door het contact ermee voor hun geboorte, aldus waarschuwt Dr. Hueper.
Urethaan als carbamaat is chemisch verbonden met de herbiciden IPC en CIPG Ondanks de waarschuwingen van kankerexperts worden carbamaten op het ogenblik algemeen gebruikt, niet alleen als insecticiden, onkruiddoders en fungiciden, maar ook in verscheidene andere produkten zoals weekmakers, medicijnen, kleding en isolatiemateriaal.
De weg naar kanker kan ook een omweg zijn. Een stof die niet kankerverwekkend is in de gewone zin van het woord, kan de normale functionering van een deel van het lichaam zo beïnvloeden, dat kwaadaardige ziekten ontstaan. Belangrijke voorbeelden daarvan zijn de ziekten, speciaal die van het voortplantingssysteem, die in verband schijnen te staan met een verstoring van het evenwicht der geslachtelijke hormonen; deze verstoringen kunnen in sommige gevallen op hun beurt weer zijn ontstaan uit iets dat het vermogen van de lever om een behoorlijk aantal van deze hormonen aan te houden, heeft aangetast. De gechloreerde koolwaterstoffen zijn nu juist de agens bij uitnemendheid om deze soort indirecte kankerverwekkende eigenschappen te doen ontstaan, want ze zijn alle min of meer giftig voor de lever.
De geslachtelijke hormonen zijn natuurlijk in normale gevallen in het lichaam aanwezig en verrichten een noodzakelijke groeistimulerende functie, die verband houdt met de verschillende voortplantingsorganen. Maar het lichaam kent een ingebouwde bescherming tegen excessieve hoeveelheden, want de lever zorgt voor het juiste evenwicht tussen de mannelijke en vrouwelijke hormonen (beide soorten worden in de lichamen van beide seksen geproduceerd, zij het in verschillende hoeveelheden) en voorkomt [187] een uitzonderlijke accumulatie van een der twee soorten. Deze functie kan de lever echter niet verrichten als hij door ziekte of chemicaliën is beschadigd of als de toevoer van B-complex vitaminen wordt teruggebracht. Onder deze omstandigheden zullen de oestrogens (vrouwelijke hormonen) abnormaal hoge niveaus bereiken.
Wat zijn de gevolgen hiervan? Uit de dierenwereld komt door experimenteren tenminste een overvloedig bewijsmateriaal. Bij een van deze proeven vond een onderzoeker van het Rockefeller Instituut voor Medische Research, dat bij konijnen, die zieke, beschadigde levers hadden, veel uterustu-moren voorkwamen, waarvan men aannam, dat ze waren opgetreden omdat de lever niet langer in staat was om de oestrogens in het bloed te inactiveren, zodat ze 'als gevolg daarvan tot een kankerverwekkend niveau opliepen'. Uitgebreide proeven op muizen, ratten, marmotten en apen tonen aan, dat een langdurige toediening van vrouwelijke hormonen (die niet noodzakelijkerwijs met grote hoeveelheden tegelijk behoeft te geschieden) veranderingen in de weefsels van de voortplantingsorganen heeft veroorzaakt, die 'variëren van goedaardige vergroeiingen tot kwaadaardige gezwellen'. Tumoren in de nieren zijn ontstaan bij hamsters, die vrouwelijke hormonen kregen toegediend.
Hoewel medische kringen afwijkende meningen hebben over dit onderwerp, blijft er toch voldoende bewijs voorhanden om het inzicht te steunen, dat gelijksoortige gevolgen in menselijke weefsels kunnen ontstaan. Onderzoekers van het 'Royal Victoria Hospital' van de McGill universiteit hebben gevonden, dat bij 2/3 van de 150 gevallen van uteruskanker, die zij hadden bestudeerd, een abnormaal hoog niveau van vrouwelijke hormonen aanwezig was. In 90 % van een latere serie van 20 onderzochte gevallen was er eveneens een hoog voorkomen van vrouwelijke hormonen.
Het is mogelijk leverbeschadiging te hebben, die zo sterk is dat de eliminatie van vrouwelijke hormonen wordt gestoord zonder dat deze leverstoornis door enige thans aan de medische wetenschap bekende proef kan worden ontdekt. Deze kan wel door de gechloreerde koolwaterstoffen worden veroorzaakt, die, zoals we hebben gezien, bij een zeer kleine opneming reeds veranderingen in de levercellen teweegbrengen. Er wordt ook verlies van B-vitaminen veroorzaakt. Dit is ook zeer belangrijk, want andere reeksen bewijzen hebben de beschermende rol van deze vitaminen tegen kanker aangetoond.
Wijlen C. P. Rhoads, de vroegere directeur van het Sloan-Kettering instituut voor kankeronderzoek, heeft aangetoond dat proefdieren, die aan een zeer sterk werkende chemische kankerverwekkende stof waren blootgesteld, toch geen [188] kanker kregen als hun gist toegediend werd. Gist is een rijke bron van natuurlijke B-vitaminen. Het is bewezen, dat een tekort aan deze vitaminen samengaat met mondkanker en wellicht kanker aan andere delen van de spijsvertering. Dit is niet alleen in de Verenigde Staten waargenomen, maar ook in de uiterst noordelijke delen van Zweden en Finland, waar het dagelijkse voedsel gewoonlijk een tekort aan vitaminen heeft.
Bevolkingsgroepen, die vatbaar zijn voor leverkanker, zoals bijvoorbeeld de Bantoestammen van Afrika, zijn tevens blootgesteld aan ondervoeding. Borstkanker bij mannen komt ook veel in delen van Afrika voor; deze ziekte gaat vergezeld van leverziekten en ondervoeding. In Griekenland ging vlak na de oorlog borstvergroting bij mannen dikwijls gepaard met perioden van honger.
Om kort te gaan, er zijn argumenten aanwezig om de indirecte rol van bestrijdingsmiddelen bij kanker aan te nemen, aangezien bewezen is, dat zij schade aan de lever toebrengen en de B-vitaminen reduceren en dus leiden tot een toename van de 'endogene' vrouwelijke hormonen, dat wil zeggen van die welke door het lichaam zelf worden geproduceerd. Hierbij komt nog de grote verscheidenheid van synthetische vrouwelijke hormonen, waaraan we in toenemende mate worden blootgesteld - voorkomend in cosmetica, geneesmiddelen, voedsel en bij de uitoefening van vele beroepen. Het gecombineerde effect kan aanleiding zijn tot zeer ernstige bezorgheid.
Het blootstellen van de mens aan kanker-producerende chemicaliën (met inbegrip van bestrijdingsmiddelen) geschiedt veelvuldig en ongecontroleerd. Een persoon kan vele malen aan dezelfde chemische stof worden blootgesteld. Arsenicum is een goed voorbeeld. Het komt in verschillende vermommingen in ieders milieu voor: als lucht-contaminatie, waterverontreiniging, als residu van verdelgers op voedsel, in medicijnen, cosmetica, houtconserveringsmiddelen of als kleurstof in verf en inkt. Het is zeer goed mogelijk dat geen van deze stoffen alléén voldoende is om kwaadaardige ziekten te bevorderen - en toch kan elke 'veilige dosis' op zichzelf genoeg zijn om de weegschaal naar de verkeerde kant te doen overslaan, want de schaal is al vol van andere 'veilige' doses.
Ook hier kan schade ontstaan doordat twee of meer verschillende kankerverwekkende stoffen samenwerken, zodat er een optelling van gevolgen plaats heeft. De persoon, die bijvoorbeeld aan DDT wordt blootgesteld, wordt bijna zeker tevens blootgesteld aan andere lever-beschadigende koolwaterstoffen, die immers zo'n algemeen gebruik hebben gevonden als oplosmiddelen, bijtmiddelen, ontvettingsstoffen, stomerij-vloeistoffen en [189] verdovingsmiddelen. Wat moet dan een 'veilige dosis' DDT zijn?
De situatie wordt zelfs nog gecompliceerder gemaakt door het feit, dat de ene chemische stof zodanig op de andere werkt, dat zijn invloed wordt gewijzigd. Kanker kan soms de complementaire werking van twee chemicaliën vereisen; de ene maakt dan de cel of het weefsel gevoelig voor de ziekte, zodat deze later, onder invloed van de ander of van een verwekkende agens, werkelijk kwaadaardig wordt. Zo kunnen de herbiciden IPC en CIPC optreden als verwekkers van huidtumors en het zaad uitzetten voor een kwaadaardige ziekte, die later door iets anders, misschien een gewoon synthetisch wasmiddel, tot wasdom komt.
Er kan ook een wisselwerking bestaan tussen een natuurlijke en een chemische agens. Leukemie kan optreden als een tweetraps proces, waarbij de kwaadaardige verandering teweeggebracht wordt door röntgenstralen en de eigenlijke verwekker door een chemische stof, bijvoorbeeld urethaan, wordt geleverd. De steeds toenemende blootstelling van de bevolking aan straling van verschillende aard plus de vele contacten met een menigte chemicaliën wijzen op een ernstig nieuw probleem in onze moderne wereld.
De contaminatie van het water door radioactieve stoffen stelt ons voor een ander probleem. Zulke materialen, die aanwezig zijn in water, dat ook chemicaliën bevat, kunnen immers de aard van de chemicaliën door de inwerking van ioniserende straling veranderen, hun atomen kunnen op een onvoorspelbare wijze van plaats wisselen en nieuwe chemicaliën zullen dan worden gevormd.
Experts op het gebied van de waterverontreiniging in de Verenigde Staten maken zich zorgen over het feit, dat synthetische wasmiddelen thans overal een lastige contaminatie van de waterleiding veroorzaken. Er bestaat geen praktische manier om ze te verwijderen. Er zijn maar weinig synthetische wasmiddelen bekend, die als kankerverwekkend beschouwd kunnen worden, maar ze kunnen langs een omweg kanker veroorzaken door aan de binnenkant van het spijsverteringskanaal in te werken en de weefsels te veranderen op een wijze, dat deze gemakkelijker gevaarlijke chemicaliën opnemen en de gevolgen ervan verergeren. Maar wie kan zoiets voorzien en controleren? Wat kan in de kaleidoscoop van de zich steeds wijzigende omstandigheden een `veilige dosis' kankerverwekkende stof worden genoemd behalve een dosis van nul?
Wij tolereren kanker-veroorzakende stoffen in ons milieu tot ons eigen nadeel, zoals duidelijk door een recente gebeurtenis werd gedemonstreerd. In het voorjaar van 1961 ontstond er een epidemie van leverkanker onder de regenboogforellen van vele kwekerijen in de Verenigde Staten. Zowel de forel in de oostelijke [190] als in de westelijke staten had de ziekte; in sommige streken had praktisch 100 % van alle forel boven de drie jaar kanker. Deze ontdekking werd gedaan doordat er al jaren een afspraak bestond tussen de 'Environmental Cancer Section' van het 'National Cancer Institute' en de 'Fish and Wildlife Service' om rapporten in te sturen over alle vis met tumors, zodat er tijdig gewaarschuwd kon worden als er kankergevaar voor de mens bestond.
Hoewel er nog steeds studies worden gemaakt om vast te stellen welke de oorzaak kon zijn van zo'n uitgebreide epidemie, meent men dat deze moet worden gezocht bij een of andere agens, die voorkomt in het van te voren klaargemaakte voedsel, dat in de kwekerijen wordt gebruikt. Dit voedsel bevat een ongelooflijke hoeveelheid chemische toevoegsels en medicinale stoffen.
De geschiedenis van de forel is om vele redenen belangrijk, maar voornamelijk als voorbeeld van wat er kan gebeuren als een krachtige kankerverwekkende stof wordt geïntroduceerd in het milieu van een soort. Dr. Hueper heeft naar aanleiding van deze epidemie ernstig ervoor gewaarschuwd, dat steeds toenemende aandacht moet worden geschonken aan het in toom houden van het aantal en de verscheidenheid van mogelijk kankerverwekkende stoffen in ons milieu. 'Als zulke voorzorgsmaatregelen niet worden genomen,' zegt Dr. Hueper, 'dan wordt de tijd snel rijp gemaakt voor een toekomstig en gelijksoortig onheil voor de mens.'
De ontdekking, dat we, zoals een geleerde het uitdrukte, in een 'zee van kankerverwekkende stoffen' leven, is natuurlijk ontzettend en kan gemakkelijk tot reacties van wanhoop en fatalisme leiden. 'Is het dan niet hopeloos?', is een gewone reactie. 'Is het niet onmogelijk om zelfs maar te proberen deze kankerverwekkende stoffen uit onze wereld te bannen? Zou het niet beter zijn om geen tijd aan het proberen te besteden, maar in plaats daarvan alle pogingen in het werk stellen om een genezing voor kanker te vinden?'
Als deze vraag aan Dr. Hueper wordt gesteld, wiens jaren van vooruitstrevend werk op het gebied van kanker een opinie waarborgen, die gerespecteerd mag worden, dan wordt het antwoord gegeven met de bedachtzaamheid van iemand, die lang heeft nagedacht en die een leven van research en ervaring achter zijn oordeel stelt.
Dr. Hueper gelooft dat onze omstandigheden, wat de ziekte kanker betreft, heden ten dage veel lijken op hetgeen het mensdom aan het einde van de 19e eeuw bedreigde, de besmettelijke ziekten.
Het oorzakelijke verband tussen pathogene organismen en vele ziekten werd toen door het briljante werk van Pasteur en Koch vastgesteld. De medici en zelfs het publiek werden er toen op bedacht gemaakt, dat er micro-organismen in hun omgeving [191] aanwezig waren, die ziekten konden veroorzaken, net zoals er thans kankerverwekkende stoffen tot ons doordringen. De meeste besmettelijke ziekten zijn thans redelijk onder controle en sommige zijn zelfs helemaal verdwenen. Deze briljante medische prestatie kwam na een aanval op twee fronten: voorkoming van de ziekten en genezing.
Ondanks de verheven plaats, die 'toverkracht' en 'wondermiddelen' in de geest van de leek innemen, hebben de meest beslissende slagen in de oorlog tegen de besmettelijke ziekten bestaan uit maatregelen, die de ziekteverwekkende organismen uit het milieu banden.
Een voorbeeld uit de geschiedenis is het uitbreken van cholera in Londen, thans meer dan 100 jaar geleden. Een Londense arts, John Snow, maakte een geografische kaart van de gevallen en vond, dat ze alle uit een buurt kwamen, waar de bewoners het water betrokken van een pomp in Broad Street.
Snel en kordaat leverde Dr. Snow een staaltje van preventieve geneeskunde; hij verwijderde de zwengel van de pomp. De epidemie was hiermede onder controle gebracht - niet door een toverpil, die het (toen nog onbekende) organisme van cholera doodde, maar door het elimineren van het verwekkende organisme uit de omgeving.
Zelfs therapeutische maatregelen hebben niet alleen het belangrijke resultaat op het oog om de patiënt te genezen, maar tevens om de haard van de infectie te lijf te gaan. Het tegenwoordig betrekkelijk zelden voorkomen van tuberculose is voor een groot deel te danken aan het feit, dat men thans weinig of niet meer met de tuberkelbacil in aanraking komt.
Thans vinden wij onze wereld vervuld van kanker-producerende stoffen. Een aanval op kanker, die geheel of zelfs grotendeels op therapeutische maatregelen is gebaseerd (aangenomen, dat een 'genezing' zou kunnen worden gevonden) zal naar Dr. Hueper's opinie falen, omdat deze de grote reservoirs met kankerverwekkende stoffen onaangetast laat. Deze stoffen zouden voortgaan met nieuwe slachtoffers te maken, sneller dan de op het ogenblik nog illusoire 'genezing' de ziekte zou kunnen onderdrukken.
Waarom zijn we zo traag met het toepassen van deze logica op het kankerprobleem? Waarschijnlijk 'is het doel om de slachtoffers van kanker te genezen prikkelender, gemakkelijker te bevatten, glorieuzer en dankbaarder dan de preventie', zegt Dr. Hueper. Toch is het voorkomen, dat kanker zich ooit nog kan vormen, 'oneindig menselijker en doeltreffender dan kankergenezing'. Dr. Hueper heeft niet veel op met de wens, die de vader van de gedachte is en die 'een toverpil belooft, die we trouw iedere morgen bij het ontbijt moeten innemen', als bescherming tegen kanker.
Een deel van het alom heersende vertrouwen in zo'n uiteindelijk resultaat komt voort uit de misvatting, dat kanker een [192] eenvoudige, zij het mysterieuze ziekte is, met een enkele oorzaak en, naar men hoopt, ook met een enkele genezing. Dit is natuurlijk verre van de waarheid. Net zoals kanker in ons milieu wordt voortgebracht door een grote verscheidenheid aan chemische en natuurlijke stoffen, openbaart de kwaadaardige ziekte zich zelf op verschillende biologische manieren.
De reeds lang beloofde 'doorbraak', als deze ooit komt, zal geen panacee zijn voor alle typen kwaadaardige ziekten. Hoewel het zoeken naar therapeutische maatregelen moet worden voortgezet om hen, die reeds het slachtoffer van kanker zijn, te helpen en te genezen, betekent het allesbehalve een dienst aan de mensheid om haar voor te spiegelen, dat de oplossing voor het probleem plotseling, door een meesterlijke vinding, aanwezig zal zijn. Neen, deze oplossing zal langzaam naderbij komen. Intussen zien wij, met het besteden van miljoenen aan research en het investeren van al onze hoop in de enorme campagnes, die genezing moeten vinden voor de reeds vastgestelde gevallen van kanker, de gouden gelegenheid over het hoofd om de ziekte te voorkomen.
De taak is beslist geen hopeloze. Op een belangrijk punt is het uitzicht bemoedigender dan de situatie betreffende de besmettelijke ziekten ten tijde van de eeuwwisseling. De wereld was toen vol van ziektekiemen, zoals hij thans vol kankerverwekkende stoffen is. Maar de mens stopte deze kiemen niet in zijn omgeving en zijn rol in hun verspreiding was een onvrijwillige. In tegenstelling hiermee heeft de mens de grote meerderheid van kankerverwekkende stoffen wel in zijn milieu geplaatst en hij kan, als hij dat wil, vele ervan elimineren. De chemische agens voor kanker is op tweeërlei manier in onze wereld terechtgekomen: ten eerste, vreemd genoeg, door het menselijk zoeken naar een betere en gemakkelijkere manier van leven; ten tweede, omdat de fabricage en de verkoop van zulke chemicaliën een aanvaard deel van onze economie en ons leven zijn geworden.
Het zou niet realistisch zijn om aan te nemen, dat alle chemische kankerverwekkende stoffen geëlimineerd kunnen of zullen worden uit onze moderne wereld. Maar een zeer groot deel ervan is beslist geen noodzakelijkheid. Door deze weg te laten zou de totale last aanzienlijk lichter worden en de dreiging, dat één op de vier van hen kanker kan veroorzaken, zou tenminste voor een groot deel gereduceerd zijn. De meeste vastberaden pogingen zouden moeten worden gedaan om die stoffen te elimineren, die op het ogenblik ons voedsel, ons water en onze atmosfeer contamineren, want deze brengen de gevaarlijkste manier van contact met zich mee, en wel door de minieme hoeveelheden, waaraan we steeds opnieuw weer worden blootgesteld, jaar in, jaar uit.
[193] Onder de meest vooraanstaande mannen op het gebied van de kankerresearch zijn er vele anderen, die Dr. Hueper's opinie delen, dat kwaadaardige ziekten belangrijk in aantal verminderd kunnen worden door vastberaden pogingen om de oorzaken in het milieu op te sporen en deze te elimineren of hun invloed te verkleinen.
Voor diegenen, bij wie kanker reeds een verborgen of zichtbare ziekte is, moeten de pogingen om genezing te vinden natuurlijk voortduren. Maar voor hen, die nog niet door de ziekte zijn aangetast en zeer zeker voor de generaties, die nog niet geboren zijn, is preventie een dwingende noodzaak.