Hoofdstuk-15


De natuur slaat terug


[194] Als wij bij ons pogen de natuur tot onze volle tevredenheid te mo­delleren toch nog falen ... wordt dit dan niet een onaanvaardbare ironie van het lot? Toch lijkt het er op het ogenblik op. De waar­heid, die zelden gezegd wil worden, maar toch zichtbaar is voor iedereen die wil zien, is dat de natuur zich niet zo gemakkelijk laat modelleren en dat de insecten wel middelen vinden om de che­mische aanvallen te pareren.


'De insectenwereld vormt de meest verbazingwekkende en ver­bijsterende manifestatie van de natuur', zegt de Nederlandse bioloog Dr. C. J. Briejèr. 'Niets lijkt daar onmogelijk, het meest onwaarschijnlijke vindt plaats. Wie zich hierin verdiept, geraakt in ademloze spanning. Hij weet dat hier alles te verwachten is, dat hetgeen volkomen onmogelijk lijkt, toch gebeurt'.


Dit 'onmogelijke' gebeurt dan ook op het ogenblik en wel op twee brede fronten. Door een proces van genetische selectie ont­wikkelen de insecten rassen, die resistent tegen chemicaliën zijn. Dit zal in het volgende hoofdstuk worden behandeld. Maar een groter probleem, waaraan we hier aandacht zullen besteden, is het feit, dat onze chemische aanvallen de natuurlijke bescherming uit de omgeving verzwakken en dit is een pantsering, die juist is ont­worpen om de verschillende soorten in bedwang te houden. Elke keer dat we deze pantsering doorbreken, komen er horden in­secten doorheen.


Van over de gehele wereld komen rapporten binnen, die het overduidelijk maken, dat we ons in een netelige situatie bevinden. Na een tiental jaren van intensieve chemische bestrijding zagen entomologen, dat de problemen, die zij enkele jaren tevoren als opgelost beschouwden, opnieuw aanwezig waren. En nieuwe pro­blemen hadden zich bij de eerste gevoegd, want insecten die eens in onbelangrijke hoeveelheden aanwezig waren, hadden een status aangenomen, die gerust een plaag genoemd mocht worden. Door hun aard streven de chemische bestrijdingsmiddelen hun doel voor­bij, want ze zijn uitgevonden en toegepast zonder het ingewikkelde biologische stelsel in acht te nemen, waarop ze blindelings zijn neergesmeten. De chemicaliën zullen wel tegen een paar individuele [195] soorten beproefd zijn, maar nimmer tegen een levende gemeen­schap.


In sommige kringen is het tegenwoordig mode om het even­wicht in de natuur schamper te beschouwen als een stand van zaken, die vroeger wel eens, in een eenvoudiger wereld, bestond; een stand van zaken, die thans zo op zijn kop gezet is, dat we er maar liever niet aan denken. Dit is wel gemakkelijk, maar als uit­gangspunt voor een te volgen gedragslijn is het uiterst gevaarlijk. Het evenwicht in de natuur is heden ten dage niet hetzelfde als ten tijde van het Plistoceen, maar het is er nog wel: een inge­wikkeld, nauwkeurig en geïntegreerd systeem van wederzijdse be­trekkingen tussen alle levende dingen. Dit evenwicht kan niet zo maar genegeerd worden, net zo min als de wet van de zwaarte­kracht straffeloos kan worden getrotseerd door een man op het uiterste randje van een klip. Het evenwicht in de natuur is geen status quo; het is beweeglijk, steeds veranderend en in een voort­durende staat van aanpassing. De mens is ook een deel van dit evenwicht. Soms is dit evenwicht in zijn voordeel; soms ook - en maar al te dikwijls door zijn eigen handelingen - is het in zijn nadeel veranderd.


Twee bijzonder belangrijke feiten zijn bij de opzet van de moderne insectenbestrijdingscampagnes over het hoofd gezien. Het eerste feit is dat de werkelijk doelmatige bestrijding van insecten door de natuur geschiedt en niet door de mens. De insecten­bevolking wordt binnen de perken gehouden door wat de ecologen noemen de weerstand van de omgeving en dit is al zo geweest sinds het eerste leven was geschapen. Het aanwezige voedsel, de con­dities van weer en klimaat, de tegenwoordigheid van concur­rerende of belagende soorten, dit alles is uiterst belangrijk. 'De belangrijkste op zich zelf staande factor bij het verhinderen, dat insecten de rest van de wereld in hun bezit nemen, is de elkaar­verdelgende-oorlog, die zij onderling voeren', zegt de entomoloog Robert Metcalf. Toch doden de meeste chemicaliën, die wij thans gebruiken, alle insecten, of het nu vriend of vijand betreft.


Het tweede genegeerde feit is de werkelijk explosieve kracht van een soort om zich opnieuw voort te planten zodra de weer­stand in de omgeving is verminderd. De vruchtbaarheid van vele levensvormen is bijna onvoorstelbaar, hoewel we er wel nu en dan iets van te zien krijgen. Ik herinner me uit mijn studentenjaren het wonder, dat we konden doen ontstaan door in een potje met hooi en water slechts enkele druppels toe te voegen van een rijpe culture protozoën. Binnen een paar dagen was het potje vol be­wegend, druk leven - ontelbare triljoenen glibberige, microsco­pisch kleine diertjes, Paramecium genaamd, klein als een stofje, [196] die zich zonder enige moeite in hun tijdelijk paradijs van gunstige temperatuur, overvloedig voedsel en de afwezigheid van vijanden konden vermenigvuldigen. Of ik denk aan de rotsen langs de kust, die zo ver als het oog reikt vol zitten met eendemossels of aan het gezicht op een grote school kwallen, die kilometers lang kan zijn en waar aan de kloppende, spookachtige vormen, die bijna zo doorzichtig zijn als het water zelf, haast geen einde komt.


We kunnen het wonder van de natuurbestrijding waarnemen wanneer we naar de kabeljauw kijken, die door de winterse zee naar zijn broedplaatsen trekt, waar de vrouwelijke exemplaren miljoenen eieren leggen. De zee wordt toch geen pakhuis van kabeljauw, hetgeen zeker het geval zou zijn als al de nakomelingen van de kabeljauw zouden blijven leven. De controle, die de natuur uitoefent, maakt dat uit de miljoenen jongen, die elk paar produ­ceert, genoeg overblijft om ongeveer de oudervissen te vervangen.


Biologen vermaakten zich soms met gissingen wat er zou ge­beuren, als door een ondenkbare catastrofe, de natuurlijke weer­standen eens zouden wegvallen en alle nakomelingen van een soort zouden blijven leven. Zo heeft Thomas Huxley een eeuw geleden eens uitgerekend, dat een enkele vrouwelijke bladluis (die de eigen­aardigheid bezit zich te kunnen voortplanten zonder te paren) in een jaar tijds een nakomelingschap zou kunnen hebben, waarvan het gewicht overeenkwam met dat van alle bewoners van het toen­malige Chinese keizerrijk.


Gelukkig voor ons bestaat zulk een extreme situatie alleen in theorie, maar de droeve gevolgen van het ontwrichten der natuur zijn welbekend aan degenen, die de dierengemeenschap bestuderen. De ijver der veefokkers om de prairiewolven uit te roeien heeft tot gevolg gehad, dat er een plaag van veldmuizen ontstond, die vroeger door de prairiewolven in bedwang werden gehouden.


De dikwijls herhaalde geschiedenis van de Kaibab-herten in Arizona is een ander bewijs. Eens was de hertenbevolking in evenwicht met zijn omgeving. Een aantal roofdieren - wolven, poema's en prairie­wolven, voorkwam dat er meer herten kwamen dan er voedsel aanwezig was. Toen werd een campagne ondernomen om de herten te 'conserveren' door hun natuurlijke vijanden te elimineren. Toen de roofdieren waren verdwenen, nam de hertenbevolking bovenmatig toe en al spoedig was er niet genoeg voedsel voor hen. De onzichtbare lijn waarop aan de bomen jonge scheuten groeiden, kwam hoger en hoger te liggen door het zoeken naar voedsel en toen kwam de tijd, dat er meer herten van honger stierven dan vroeger ooit door de roofdieren waren gedood. Bovendien was de hele omgeving beschadigd door hun wanhopige pogingen om aan eten te konen.


[197] De roofinsecten van veld en bos spelen dezelfde rol als de wolven en prairiewolven bij het Kaibab hert. Doodt hen en de bevolking van de prooi-insecten gaat met sprongen omhoog.

Niemand weet hoeveel soorten insecten de aarde bevolken, want er moeten er nog zo veel geïdentificeerd worden. Maar er zijn er al meer dan 700.000 gedocumenteerd. Dit betekent, dat wat de soort betreft, 70 tot 80 % van de schepselen der aarde insecten zijn. Het overgrote merendeel van deze insecten wordt in toom gehouden door natuurlijke krachten, zonder dat interventie van de mens nodig is. Als dit niet zo was, dan is het twijfelachtig of er chemicaliën - of andere methoden - genoeg zouden zijn om hun aantallen binnen de perken te houden.


De moeilijkheid is dat we ons zelden bewust zijn van de be­scherming, die de natuurlijke vijanden bieden, totdat deze faalt. De meesten van ons lopen niets ziende door de wereld en zijn niet bedacht op de schoonheid, de wonderbaarlijkheden en de vreemde en soms verschrikkelijke intensiviteit, waarmede het leven om ons heen wordt geleefd. Daardoor komt het, dat de activiteit van de roofinsecten en parasieten maar aan weinigen van ons bekend is. Misschien hebben we wel eens een vreemd gevormd insect in een aanvalshouding op een heester in de tuin gezien en toen vagelijk gedacht, dat dit roofdier leeft ten koste van andere insecten. Maar we kunnen alleen met een begrijpend oog zien als we 's nachts in de tuin hebben gewandeld en hier en daar het roofinsect als een bliksemschicht hebben zien toeschieten op zijn prooi. Dan be­seffen we iets van het drama van de jager en de opgejaagde. Dan beginnen we iets te beseffen van die meedogenloze kracht, waar­mee de natuur zichzelf in evenwicht houdt.


De belagers, dat zijn insecten die andere insecten doden en op­eten, bestaan in vele soorten. Sommige zijn snel en grijpen met de snelheid van een zwaluw hun prooi in de lucht. Andere zwoegen methodisch langs een stengel omhoog en plukken en verorberen daar de aan één plaats gebonden insecten zoals de bladluizen. De wespen vangen zacht-gelichaamde insecten en voeden de lichaamssappen aan hun jongen. Graafwespen bouwen zuilen­vormige nesten van modder onder de dakpannen van huizen en stoppen ze vol met insecten, waarvan hun jongen eten. Een ander soort graafwesp hangt in de lucht boven de kudden grazend vee en vernietigt de bloedzuigende vliegen, die het vee hinderen.

De luid zoemende zweefvlieg, die dikwijls voor een bij wordt aan­gezien, legt zijn eieren op bladeren van planten, die door bladluis bezocht zijn; de opgroeiende larven eten dan enorme aantallen bladluizen op. Lieveheersbeestjes behoren tot de meest doelmatige vernietigers van bladluis, schildluis en andere plantenetende insecten. [198] Letterlijk honderden bladluizen worden door een enkel lieveheersbeestje opgegeten om de kleine energievuurtjes op te stoken, die nodig zijn om zelfs maar één hoopje eieren te leggen.


Nog uitzonderlijker in hun gewoonten zijn de parasitaire in­secten. Deze doden hun gastheren niet direct. In plaats daarvan maken zij, door een verscheidenheid van aanpassingen, van hun slachtoffers gebruik voor de voeding van hun eigen jongen. Ze kunnen hun eieren leggen binnenin de larven of eieren van hun prooi, zodat de zich ontwikkelende jongen voedsel krijgen door hun gastheer op te eten. Sommige hechten hun eieren aan een rups vast door middel van een kleverige stof; wanneer het ei larf ge­worden is, boort de parasiet zich door de huid van de gastheer. Weer andere, geleid door een instinct, dat lijkt op een vooruitzien­de blik, leggen hun eieren zo maar op een blad, zodat de ont­spruitende rups dit slechts behoeft te consumeren.


Overal, op akker en in haag, in tuin en in bos, zijn de roof­insecten en de parasieten aan het werk. Hier zullen boven een vijver de libellen zweven, terwijl de zon het vuur uit hun vleugels slaat Zo snelden hun voorouders door de moerassen, waar reus­achtige reptielen woonden. Nu, net zoals toen, vangen de scherp­ziende libellen de muggen vanuit de lucht en werken hen naar binnen met hun mandvormige poten. In het water beneden loeren hun jongen, de libellen larven of najaden, op de in het water huizende stadia van muggen en andere insecten. Of daar, bijna onzichtbaar tegen een blad, zit een gaasvlieg met zijn groene, gazen vleugels en gouden ogen, stilletjes en stiekem. Hij stamt af van een oud ras, dat leefde in de jongste periode van het Paleozoïcum. De volwassen gaasvlieg voedt zich voornamelijk met plantensappen en de honingdauw van bladluizen en als haar tijd daar is, legt zij haar eieren, elk aan het eind van een lang steeltje, dat ze aan een blad bevestigt.


Hieruit komen haar kinderen te voorschijn, vreemde, borstelige larven, die leven van de roof op bladluizen, schildluizen of mijt, die ze vangen en leegzuigen. Elk van hen kan verschillende honderden bladluizen verorberen voor­dat het eindeloze draaien van zijn levenscyclus bij het punt van zijn leven is aanbeland, waarop hij een witte zijden cocon om zich heen zal spinnen, waarin hij het stadium van pop zal doormaken. En er zijn vele andere wespen en vliegen, wier bestaan afhangt van de vernietiging van de eieren of larven van andere insecten. Sommige eierparasieten zijn een soort heel kleine wespen en toch houden ze, door hun grote activiteit, een overvloed van veel oogst­vernietigende insecten in bedwang.


Al deze kleine schepselen werken, werken in zon en regen, ge­durende uren van de nacht en zelfs wanneer de greep van Koning Winter [199] het vuur van hun leven tot een smeulend hoopje heeft doen afnemen. Dan is de vitale kracht wachtende op de tijd, dat het voorjaar de insectenwereld weer tot leven roept. Ondertussen hebben de parasieten en belagers middelen gevonden om door de periode van kou heen te komen; ze zijn dan te vinden onder het witte sneeuwdek, onder de vorstige grond, in spleten van de boom­schors en op beschutte plaatsen.


De eieren van de roofsprinkhaan zitten veilig in kleine doosjes van dun perkament, die aan de takken van een heester zijn vast­gemaakt door de moeder, die haar leven leefde gedurende de afgelopen zomer.


De vrouwelijke Polistes wesp, die beschutting zoekt in een ver­loren hoekje van een zolder, draagt de bevruchte eitjes in haar lichaam. Dit is de erfenis, waarvan de gehele toekomst van haar kolonie afhangt. Zij, de enige overlevende, zal in het voorjaar een klein papierachtig nest maken, enkele eitjes erin leggen en zorgvuldig een klein legertje werkers opfokken. Met hun hulp zal ze dan het nest vergroten en de kolonie verder ontwikkelen. Dan zullen de werkers, die gedurende de warme dagen van de zomer eindeloos op fourage uit gaan, ontelbare rupsen vernietigen.


Door hun levensomstandigheden en de aard van onze eigen wensen zijn deze insecten dus onze bondgenoten bij het in ons voordeel houden van het evenwicht in de natuur. Toch hebben we onze artillerie tegen onze vrienden in stelling gebracht. Het ergste gevaar bestaat uit onze grove onderschatting van hun waarde ten aanzien van het tegenhouden van een overrompeling van vijanden, die zonder hun hulp, ons onder de voet kunnen lopen.


Het vooruitzicht van een algemene en permanente verlaging van de omgevingsweerstand komt ieder jaar grimmiger en reëler naderbij door het toenemen van het aantal, de verscheidenheid en de vernietigende kracht van de insecticiden. Na verloop van tijd kunnen we progressief-werkende, ernstiger insectenplagen ver­wachten, zowel van de ziekte-dragende als de oogst-vernietigende soorten, plagen die erger zijn dan alles wat we tot nu toe hebben meegemaakt.

'Ja, maar is dit niet theorie?' zult u vragen. 'Dat zal toch zeker niet gebeuren, tenminste niet bij mijn leven'.

Maar het gebeurt al, hier en op dit moment. Wetenschappelijke tijdschriften hadden al in 1958 melding gemaakt van 50 soorten, die op ernstige wijze het natuurlijke evenwicht hadden ontwricht. Ieder jaar worden er meer voorbeelden gevonden. Een recent over­zicht over dit onderwerp bevatte verwijzingen naar 215 rapporten, die ongunstige veranderingen in het evenwicht van de insectenbevolking, [200] veroorzaakt door bestrijdingsmiddelen, behandelen.


Soms is het gevolg van een chemische bespuiting tegen een be­paald insect geweest, dat juist deze soort zich enorm vermenig­vuldigde, zoals in Ontario de kriebelmug 17 keer overvloediger voorkwam na de besproeiing dan daarvoor. Of zoals in Engeland, waar een ware plaag van de kool-bladluis plaats vond, een plaag die nog nooit zijns gelijke had gezien, en zulks nadat er bespuitin­gen waren geweest met een van de organische fosforhoudende chemicaliën.


Bij andere behandelingen, hoewel die redelijk effectief tegen het te treffen insect waren geweest, werd een doos van Pandora ge­opend van vernietiging brengende plagen, die eerder nooit ernstig genoeg waren geweest om hinder te veroorzaken. De spintmijt is bijvoorbeeld overal ter wereld praktisch een plaag geworden, om­dat DDT en andere insecticiden zijn natuurlijke vijanden hebben vernietigd. De spintmijt is geen insect. Het is een nauwelijks zicht­baar achtpotig schepsel, dat behoort tot de groep van de spinnen, schorpioenen en teken. Zijn mond is aangepast aan de taken door­boren en zuigen en het heeft een bijzondere voorliefde voor het chlorofyl, dat onze wereld groen maakt. Het steekt de zeer kleine en stiletto-scherpe monddelen in de buitenste delen van bladeren en naalden en zuigt er zo het chlorofyl uit. Een lichte aandoening geeft bomen en struiken een motachtig of peper-en-zout-achtig uiterlijk, maar bij een grote aanwezigheid van spintmijt worden de bladeren geel en vallen af.


Dit gebeurde enkele jaren geleden in enkele bossen in het westen van Amerika, nadat de 'United States Forest Service' in 1956 ongeveer 354.000 hectare bosland met DDT had bespoten. De opzet was om de sparreknoprups te bestrijden, maar de vol­gende zomer ontdekte men dat er een erger probleem dan dat van de sparreknoprups was ontstaan. Toen de bossen vanuit de lucht werden bekeken, kon men grote lichtgeworden stukken zien waar de prachtige Douglas sparren bruin waren geworden en hun naal­den hadden laten vallen.


In het 'Helena National Forest', op de westelijke hellingen van de 'Big Belt Mountains' en in andere streken van Montana en naar het zuiden tot in Idaho toe zagen de bossen eruit alsof ze geschroeid waren. Het was duidelijk, dat de zomer van 1957 de uitgebreide en meest spectaculaire spintmijt­plaag in de geschiedenis gebracht had. Bijna de gehele bespoten streek was aangetast. Nergens anders bestond zulk een schade. Bij het zoeken naar precedenten konden de houtvesters zich andere uitbarstingen van de spintmijt herinneren, hoewel die niet zo hevig geweest waren als deze. Er waren soortgelijke moeilijkheden in 1929 geweest, langs de Madison rivier in het Yellowstone Park, [201] twintig jaar later in Colorado en toen, in 1956, in Nieuw Mexico. Elke van deze uitbarstingen was gevolgd op het bespuiten der bossen met insecticiden. (De bespuiting in 1929, die plaats had voor het tijdperk van de DDT, had loodarsenaat bevat.)


Waarom lijkt het erop alsof de spintmijt gedijt bij het gebruik van insecticiden? Behalve het voor de hand liggende feit, dat hij er betrekkelijk immuun voor is, schijnen er nog twee andere redenen te zijn. In de natuur wordt spintmijt in bedwang ge­houden door verschillende roofinsecten, zoals lieveheersbeestjes, een galmug, van roof levende mijt en verschillende roofkevers, die alle zeer gevoelig voor insecticiden zijn. De derde reden ligt in het vlak van de bevolkingsdruk binnen de spintmijt-kolonies. Een on­gestoorde kolonie mijt is een dichtbevolkte, op één plaats blijvende gemeenschap, die beschutting voor zijn vijanden zoekt onder een beschermend web. Als de kolonies bespoten worden, gaan ze uit elkaar, want de mijt, hoewel geïrriteerd door de chemicaliën, wordt niet gedood en gaat op zoek naar plekken, waar hij niet zal worden gestoord. Zo vinden zij een veel grotere overvloed aan ruimte en voedsel dan in de vroegere gemeenschap aanwezig was. Hun vijanden zijn dood en dus bestaat er geen noodzaak om energie af te staan voor het afscheiden van een beschermend web. In plaats daarvan gebruiken zij die energie om meer mijt te produ­ceren. Het is niet ongewoon, dat onder zulke omstandigheden hun eierproduktie tot het drievoudige toeneemt - en dit alles door de weldadige invloed van de insecticiden.


In de Shenandoah vallei in Virginia, een streek beroemd om zijn appelboomgaarden, stak een klein insect, de rode bladroller op appel, de kop op zodra DDT de plaats begon in te nemen van loodarsenaat. De verwoesting, die deze insecten hadden aangericht, was nooit ernstig geweest, maar al spoedig bedroeg deze de helft van de oogst en kreeg de naam van de meest vernietigende plaag voor de appel te zijn, niet alleen in deze streek maar in een groot deel van het oosten en middenwesten van Amerika, al naar gelang het gebruik van DDT er toenam.


De toestand is vol ironie. In de appelboomgaarden van Nova Scotia kwam gedurende de late veertiger jaren de appelmot (de oorzaak van 'wormstekige appels') het meest voor in de boom­gaarden, die regelmatig besproeid werden. In de onbespoten boom­gaarden was de appelmot niet ernstig genoeg om werkelijk hinder te veroorzaken.


De sproei-ijver kreeg een gelijke onvoldoende beloning in de oostelijke Soedan, waar katoenplanters een bittere ervaring met DDT opdeden. Ongeveer 24.000 hectare land werd door irrigatie van de Gash Delta met katoen bebouwd. Daar eerdere proeven [202] met DDT ogenschijnlijk goede resultaten afgeworpen hadden, werd de besproeiing geïntensifieerd. Toen kwamen de moeilijkheden. Een van de meest vernietigende vijanden van katoen is de rups van de Heliothisvlinder. Maar hoe meer de katoen werd be­spoten, des te meer Heliothisvlinders kwamen er. De onbespoten katoen leed minder schade aan de vrucht en later aan de rijpe katoenbollen dan de besproeide en op akkers, waar tweemaal was gespoten, daalde de oogst van zaaikatoen zienderogen. Hoewel een deel van de bladetende insecten geëlimineerd was, was het voordeel dat hiermee was behaald, meer dan teniet gedaan door de schade die de Heliothisvlinder berokkende. Tenslotte zaten de katoenplanters opgescheept met het onplezierige feit, dat hun katoenoogst groter zou zijn geweest als ze zich de moeite en de kosten van de bespuiting bespaard hadden.


In Kongo en in Uganda waren de gevolgen van zware be­spuitingen met DDT tegen een insectenplaag op de koffie bijna 'catastrofaal'. De plaag zelf bleef bijna onaangetast door de DDT, terwijl de belager van dit soort insect bijzonder gevoelig was.


In Amerika hebben boeren herhaaldelijk een vijandelijk insect ingeruild voor een nog erger soort, daar bespuiting de bevolkings­dynamiek van de insectenwereld in de war brengt. Twee massabespuitingscampagnes die kort geleden zijn uitgevoerd, hebben dit gevolg gehad. De een betrof de uitroeiingscampagne van de gloeimier in het zuiden; de ander die van de Japanse rozenkever in het middenwesten (zie de hoofdstukken 10 en 7).


Toen in 1957 een uitgebreid gebruik van heptachloor werd ge­maakt op de landbouwgronden van Louisiana, was het gevolg een tomeloze groei van een van de ergste vijanden van het suiker­riet, een soort snuitkever, de hoorder van suikerriet. Al spoedig na de behandeling met heptachloor nam de schade door de hoorder veroorzaakt, aanzienlijk toe. De chemische stof, die de gloeimier tot doel had moeten hebben, had de vijanden van deze suikerriet­hoorder gedood. De oogst was zo ernstig beschadigd, dat de boeren probeerden schadevergoeding van de staat te krijgen, omdat deze had nagelaten hen te waarschuwen dat dit kon gebeuren.


Dezelfde bittere les werd door boeren uit Illinois geleerd. Na het vernietigende dieldrin-bad, dat de bouwlanden van oostelijk Illinois hadden ondergaan om de Japanse rozenkever te bestrijden, ontdekten de boeren, dat de maïsboorder in de behandelde streek enorm in aantal was toegenomen. Maïs van de akkers uit deze streek bevatte bijna tweemaal zoveel van deze vernietigende larven als de maïs van andere gronden. De boeren weten misschien nog niet op welke biologische basis dit kon gebeuren, maar zij hebben geen wetenschapsmens nodig om hun te vertellen dat zij een [203]

slechte ruil hebben gedaan. Bij de poging om één soort insecten kwijt te raken, is de gesel van een veel verwoestender insect voor de dag gekomen. Volgens schattingen van het Ministerie van Landbouw beloopt de totale schade, in de Verenigde Staten door de Japanse rozenkever veroorzaakt, een 10 miljoen dollar, terwijl de schade door de maïsboorder toegebracht, ongeveer 85 miljoen bedraagt.


Het is vermeldenswaard dat er bij de bestrijding van de maïs­hoorder een groot gebruik werd gemaakt van de krachten in de natuur. Binnen twee jaar nadat dit insect per ongeluk in 1917 uit Europa was ingevoerd, had de Amerikaanse regering een van haar meest intensieve campagnes op touw gezet om parasieten van deze insecten te vinden en te importeren. Sindsdien zijn er 24 soorten parasieten van de maïsboorder uit Europa en het Verre Oosten ingevoerd, hetgeen met grote kosten gepaard ging. Vijf hiervan werden bij de bestrijding van onschatbare waarde be­vonden. Het is onnodig te zeggen, dat de resultaten van dit werk nu te niet zijn gedaan, want de vijanden van de maïsboorder zijn door de bespuitingen omgekomen.


Als u dit absurd voorkomt, denkt u dan eens aan de situatie bij de citrusplantages in Californië, waar omstreeks 1880 's werelds beroemdste en meest succesvolle proef op het gebied van bio­logische bestrijding werd uitgevoerd. In 1872 verscheen er in Californië een schildklierachtig insect, dat zich voedde met het sap van de citrusbomen. Binnen twee weken had dit dier de vorm van een zo vernietigende plaag aangenomen, dat de fruitoogst in vele boomgaarden een volkomen verlies opleverde. De jonge citrus­plantages werden met vernietiging bedreigd. Veel kwekers gaven het op en rooiden hun bomen. Toen werd er een parasiet van deze schildluis uit Australië geïmporteerd; het was een klein soort lieveheersbeestje, vedalia genaamd. Al binnen twee jaar na de eerste invoer van dit kevertje was de schildluis in alle delen van Californië, waar citrusplantages waren, onder controle. Vanaf die tijd kan men dagen in de sinaasappelboomgaarden zoeken voordat men een schildluis aantreft.


Toen begonnen de citruskwekers in de veertiger jaren met veel­belovende, nieuwe chemicaliën tegen andere insecten te experimen­teren. Met de opkomst van DDT en de daarop volgende nog giftiger chemicaliën, was de gehele bevolking van vedalia in vele streken van Californië opeens uitgeroeid. De invoer ervan had de Amerikaanse regering slechts 5000 dollar gekost. De uitkomst ervan had de fruitkwekers verschillende miljoenen dollars per jaar opgeleverd, maar in één moment van onbedachtzaamheid was alle nut op één slag verdwenen. Besmetting van de schildluis verscheen [204] al ras opnieuw en de schade overtrof die van de afgelopen vijftig jaar.


'Dit kan het einde van een tijdperk betekenen', zei Dr. Paul DeBach van het citrus proefstation in Riverside. Nu is de be­strijding van de schildluis enorm gecompliceerd geworden. De vedalia kan alleen blijven door herhaaldelijk op de planten te worden losgelaten en door de grootste aandacht te schenken aan de besproeiingstijden, zodat het contact met insecticiden tot een minimum wordt teruggebracht. En nog afgezien van wat de citrus­kwekers doen, ze zijn toch min of meer afhankelijk van hun buren, want er is reeds zware schade toegebracht door het afdrijven van insecticide-nevel.


Al deze voorbeelden hebben betrekking op insecten, die land­bouwoogsten vernielden. Wat gebeurt er met hen, die ziekten­dragers zijn? Men is reeds gewaarschuwd. Op het Nissan eiland in de Stille Zuidzee, bijvoorbeeld, hebben intensieve besproeiingen gedurende de tweede wereldoorlog plaats gehad, maar deze werden stopgezet toen de vijandelijkheden ten einde liepen. Al spoedig verschenen er opnieuw zwermen malariamuggen op het eiland. Alle belagers van de malariamug waren gedood en er was nog niet ge­noeg tijd verlopen om nieuwe aantallen te doen ontstaan. De weg was derhalve vrij voor een enorme uitbarsting van de plaag der malariamug. Marshall Laird, die dit geval heeft gepubliceerd, ver­gelijkt chemische bestrijding met een tredmolen; zodra we er op staan, kunnen we niet meer stoppen uit angst voor de gevolgen.


In sommige delen van de wereld kan ziekte op een geheel andere manier in verband met besproeiing gebracht worden. Om de een of andere reden schijnen slakachtige weekdieren praktisch immuun te zijn voor de gevolgen van insecticiden. Dit is reeds herhaaldelijk waargenomen. Na de algehele slachting, die volgde op het be­spuiten van de kwelders in Oost-Florida (hoofdstuk 9), waren alleen de waterslakken nog over. De toestand werd beschreven als zijnde een macaber schilderij, iets dat door een surrealistisch penseel kon zijn geschilderd. De slakken bewogen zich tussen de lichamen van de dode vis en de zieltogende krabben en ver­slonden de slachtoffers van de dodelijke gifregen.


Maar waarom is dit belangrijk? Het is belangrijk omdat veel waterslakken als gastheer dienen voor gevaarlijke parasitaire wormen, die een deel van hun levenscyclus doormaken in een weekdier en een deel in een menselijk lichaam. Voorbeelden hier­van zijn de schistosoma, kleine parasitaire wormpjes in de bloed­baan, die ernstige ziekteverschijnselen bij de mens kunnen ver­oorzaken als ze met het drinkwater binnenkomen of door de huid [205] heendringen als gevolg van zwemmen in vuil water. Ze worden door de gastheren-slakken in het water uitgescheiden. Zulke ziek­ten komen vooral veel voor in delen van Azië en Afrika. Waar ze zijn, kunnen bestrijdingsmaatregelen tegen insecten die een grote toename van slakken in de hand werken, ernstige gevolgen doen ontstaan.


En natuurlijk is de mens niet alleen het slachtoffer van ziekten, door de slakken veroorzaakt. Leverziekten bij runderen, schapen, geiten, herten, elanden, konijnen en verschillende andere warmbloedige dieren kunnen ontstaan door zuigwormen, die een deel van hun leven doormaken in het lichaam van zoetwaterslakken. Lever, die door deze wormen is aangetast, is niet geschikt voor menselijke consumptie en wordt in de regel afgekeurd. Deze af­keuringen kosten de Amerikaanse veeboeren jaarlijks ongeveer 3½ miljoen dollar. Alles wat ertoe bijdraagt om het aantal slakken te verhogen, kan dus het probleem ernstiger maken.


Gedurende de afgelopen tien jaren hebben deze problemen lange schaduwen vooruit geworpen, maar we hebben ze eerst langzaam herkend. De instanties, die er het best voor zijn ingericht om natuurlijke bestrijdingsmiddelen te vinden en er toe bij te dragen, dat ze ook worden gebruikt, zijn veel te druk bezig geweest met het werk op het opwindender terrein van chemische bestrijding. In 1960 werd bekend gemaakt, dat slechts 2% van de Ameri­kaanse insectenkundigen zich op dat moment bezighield met biologische bestrijding. Een zeer groot deel van de overige 98 % was te werk gesteld bij de research op het gebied van chemische insecticiden.


Waarom is dit eigenlijk zo? Wel; de grote chemische indu­strieën geven geld aan de universiteiten om de research op het gebied van insecticiden te steunen. Deze geste creëert aantrekke­lijke toelagen voor afstuderende studenten en remuneratieve stafposities. De studies voor biologische bestrijding worden echter nooit zo gesubsidieerd, om de eenvoudige reden dat ze aan nie­mand het fortuin kunnen beloven, dat in de chemische industrie wordt gemaakt. Deze biologische research wordt overgelaten aan de regerings- en staatsinstituten, waar de salarissen een stuk lager liggen.


Deze situatie is ook de reden van het anders nogal mysterieuze feit, dat bepaalde vooraanstaande entomologen behoren tot de voorstanders van chemische bestrijding. Wanneer men de achtergronden van deze mensen bekijkt, dan ziet men plotseling dat hun gehele researchprogramma door de chemische industrie wordt gesteund. Hun vakprestige, soms ook hun baantje, hangt af van [206] het voortgang vinden van de chemische methoden. Kunnen wij verwachten, dat ze de hand bijten, die hun letterlijk te eten geeft? Maar nu we hun achtergronden kennen, kunnen we dan veel geloof hechten aan hun verzekeringen, dat insecticiden gevaarloos zijn?


Onder de algemene drang naar chemicaliën als de voornaamste methode van insectenbestrijding zijn er toch minderheidsrapporten verschenen van enkele insectenkundigen, die niet uit het oog heb­ben verloren, dat ze noch chemici noch ingenieurs zijn, doch biologen.


F. H. Jacob in Engeland heeft verklaard, dat 'de handelingen van vele zogenaamde economische entomologen zouden doen ver­moeden, dat ze geloven dat onze redding bij het einde van een bespuitingskraan ligt . . en dat, als ze problemen hebben geschapen van wederverschijning of weerstand of vergiftiging van zoogdieren, de chemicus wel weer klaar zal staan met een nieuwe pil. Dit denken we hier niet ... Uiteindelijk zal alleen de bioloog de ant­woorden kunnen geven op de grondbeginselen van de bestrijding der diverse plagen.'


'Economische entomologen moeten beseffen', schreef A. D. Pickett uit Nova Scotia, 'dat ze met levende dingen te maken hebben ... hun werk moet zich verder uitstrekken dan het alleen maar testen van insecticiden of het zoeken naar vernietiging­brengende chemicaliën.' Dr. Pickett zelf was een pionier op het gebied van het uitwerken van gezonde methoden voor insecten­bestrijding, methoden, die voordeel plukken van de belagende en parasitaire soorten. De methode, die hij en zijn medewerkers hebben ontwikkeld, is heden ten dage een lichtend voorbeeld, maar een, dat weinig wordt nagestreefd. Wij kunnen in Amerika slechts een gelijkwaardig voorbeeld vinden bij de geïntegreerde bestrijdingscampagnes, die enkele Californische insectenkundigen hebben ontwikkeld.


Dr. Pickett begon zijn werk al vijfendertig jaar geleden in de appelboomgaarden van de Annapolis Valley in Nova Scotia, een van de streken van Canada, waar de meeste fruitteelt was. In die tijd geloofde men, dat insecticiden - toen nog anorganische chemicaliën - de problemen van insectenbestrijding onder de knie zouden krijgen en dat de enige taak bestond uit het overhalen van de fruitkwekers om de aanbevolen methoden te adopteren. Maar de mooie voorspiegelingen faalden. Op de een of andere manier bleven de insecten bestaan. Nieuwe chemicaliën werden aan de oude toegevoegd, er werden betere besproeiingsinstrumenten uit­gevonden en de besproeiingsijver nam toe, maar het insecten­probleem werd niet opgelost. Toen kwam DDT en beloofde 'de nachtmerrie' van de appelmot voor altijd uit te bannen. Wat uiteindelijk [207] van het gebruik hiervan overbleef, was een nog nimmer voorgekomen plaag van mijten. 'We vallen van de ene crisis in de andere en hebben slechts het ene probleem met het andere ver­wisseld', zei Dr. Pickett.


Op dit punt aangekomen, sloegen Dr. Pickett en zijn mede­werkers echter een nieuwe weg in en distantieerden zich van de andere entomologen, die voortgingen met het volgen van het dwaallicht, dat uitgaat van de steeds giftiger wordende chemicaliën. Dr. Pickett en de zijnen zagen het sterke bondgenootschap van de natuur in en ze ontwikkelden een campagne, die een maximaal gebruik maakt van natuurlijke bestrijding en een minimaal gebruik van chemische insecticiden. Als er al insecticiden worden toe­gepast, dan worden alleen minimale doses gebruikt - nauwelijks genoeg om de plaag te bestrijden zonder ook onvermijdelijke schade aan de nuttige soort toe te brengen. Een juiste vaststelling van de tijd, waarop de chemicaliën worden toegepast, kan ook een duit in het zakje doen. Bijvoorbeeld, als nicotine sulfaat voor­dat de appelbloesem roze wordt, wordt toegepast, dan wordt een van de belangrijkste belagende insecten gespaard, waarschijnlijk omdat deze dan nog in het eistadium verkeert.


Dr. Pickett is zeer zorgvuldig bij het uitzoeken van de chemi­caliën, die zo min mogelijk schade mogen toebrengen aan in­sectenparasieten en -belagers. 'Als we DDT, parathion, chloordaan en andere nieuwe insecticiden als regelmatige bestrijdingsmetho­den gaan toepassen, op dezelfde manier als we dat vroeger met de anorganische chemicaliën deden, dan kunnen entomologen, die in biologische controle zijn geïnteresseerd, wel op het dak gaan zitten', zegt hij. In plaats van deze zeer giftige, alles-verwoestende insecticiden, vertrouwt hij het meest op ryania (verkregen uit de wortels van een tropische plant), nicotine sulfaat en loodarsenaat. In sommige situaties worden zeer slappe concentraties DDT of malathion gebruikt (1 of 2 ounces per 100 gallons, in tegen­stelling tot de 'normale' 1 of 2 pond per 100 gallons). Hoewel deze twee stoffen de minst giftige van de moderne insecticiden zijn, hoopt Dr. Pickett ze toch na verdere research om te ruilen voor veiligere en nog selectievere materialen.


Heeft deze campagne goed gewerkt? De boomgaarden in Nova Scotia, die Dr. Pickett's bestrijdingsmethode volgen, produceren evenveel fruit van de eerste soort als die welke intensieve che­mische bestrijdingscampagnes ondernemen. Ze krijgen ook een even grote totale produktie. Maar ze krijgen deze resultaten bij aanzienlijk minder onkosten. Het kostencijfer voor insecticiden in de appelboomgaarden van Nova Scotia beloopt slechts 10 of 20 % van het bedrag dat in de meeste andere wordt uitgegeven.


[208] Belangrijker echter dan de resultaten is het feit, dat de nieuwe campagne, die door de insectenkundigen van Nova Scotia is uit­gewerkt, geen slagen toebrengt aan het natuurlijk evenwicht. Deze campagne is een goed eind op weg om de filosofie van een Cana­dese insectenkundige, G. C. Ullyett, van een tiental jaren ge­leden te realiseren: 'Wij moeten onze instelling wijzigen, afstand doen van onze houding van menselijke superioriteit en toegeven, dat we in vele gevallen in onze natuurlijke omgeving middelen kunnen vinden, die vele organismen op economischer wijze in be­dwang kunnen houden dan we dat zelf kunnen.'