Hoofdstuk-16
Het gerommel van een lawine
[209] Als Darwin vandaag nog leefde, zou de insectenwereld hem verrukken en verbazen door het indrukwekkende bewijs dat zij geeft van zijn theorie van het recht van de sterkste. Onder de druk van de intensieve chemische bestrijding worden de zwakkere leden van de insectengemeenschappen uitgeroeid. Thans zijn in vele gebieden en van vele soorten slechts de sterken en gezonden overgebleven om ons, bij onze pogingen om hen te bestrijden, het leven zuur te maken.
Bijna een halve eeuw geleden vroeg een professor in de entomologie aan het 'Washington State College', A. L. Melander, de op het ogenblik retorische vraag, 'Kunnen insecten resistent worden tegen besproeiingen?' Als het antwoord nog een vraagteken voor de heer Melander moest blijven, of als het lang op zich liet wachten, dan was dat alleen maar omdat hij zijn vraag te vroeg stelde, nl. in 1914 in plaats van 40 jaar later. In het tijdperk vóór de DDT, toen anorganische chemicaliën op een schaal werden toegepast, die heden ten dage bijzonder bescheiden geacht zou worden, kwamen hier en daar insectenvolken voor, die de chemische besproeiing of de chemische nevel overleefden. Melander zelf had moeilijkheden gehad met de San José schildluis, die enkele jaren achtereen met succes was bestreden door te spuiten met zwavelzure kalk. Toen werden de insecten in de streek van Clarkston in de staat Washington hardnekkig - ze waren moeilijker te doden dan in de boomgaarden van de Wenatchee, de Yakima vallei en elders.
Plotseling kregen de schildluizen in andere delen van het land hetzelfde idee in hun kop: ze vonden het plotseling niet meer nodig om dood te gaan onder bespuiting met zwavelzure kalk, die zo ijverig en vrijgevig door de kwekers werd toegepast. In het gehele middenwesten werden honderden hectaren met prachtige boomgaarden vernietigd door insecten, die immuun voor bespuitingen waren geworden.
Toen begon de destijds in Californië zo geliefde methode om canvas tenten over de bomen op te zetten die met blauwzuur uit te roken, hier en daar teleurstellend te werken, een probleem [210] dat leidde tot de research aan het Citrusproefstation van Californië, die in 1915 begon en een kwart eeuw voortgang vond. Een ander insect, dat in de twintiger jaren tot zijn voordeel leerde om resistent te worden, was de appelmot, of wormsteek, die veertig jaar lang met succes met loodarsenaat was bestreden.
Maar bij de komst van DDT en zijn vele familieleden werd pas goed de Eeuw van de Resistentie geïntroduceerd. Het zou niemand met zelfs maar de geringste kennis van de insectenwereld of van de stuwkrachten onder de dierenbevolking hebben behoeven te verbazen, dat binnen slechts enkele jaren een afschuwelijk en gevaarlijk probleem zich duidelijk had afgetekend. Toch schijnt de gedachte, dat insecten een doelmatig wapen tegen agressieve chemische aanvallen bezitten, maar langzaam veld te winnen. Slechts degenen, die zich bezighouden met ziektedragende insecten schijnen thans grondig van de aard van de toestand doordrongen te zijn; de landbouwkundigen stellen voor een groot deel nog steeds een kinderlijk vertrouwen in de ontwikkeling van nieuwe en steeds giftiger chemicaliën, hoewel de huidige moeilijkheden juist door deze schoonschijnende leuzen zijn ontstaan.
Het fenomeen van de insectenresistentie moge dan al langzaam begrepen worden, dit was beslist niet het geval met de resistentie zelf. Vóór 1945 was er slechts een twaalftal soorten bekend, die resistent waren geworden tegen een of meer van de insecticiden van vóór het tijdperk der DDT. Met de nieuwe organische chemicaliën en de nieuwe methoden voor hun intensieve toepassing, nam resistentie met een komeetachtige snelheid toe en bereikte in 1960 het alarmerende peil van 137 soorten. Niemand gelooft, dat het einde in zicht is. Meer dan 1.000 technische rapporten zijn thans over dit onderwerp gepubliceerd. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft de hulp ingeroepen van 300 geleerden uit alle delen van de wereld en heeft verklaard, dat 'resistentie op het ogenblik het belangrijkste op zichzelf staande probleem is, dat de campagnes tegen bacillendragers in de weg staat.' Een vooraanstaand Brits onderzoeker, Dr. Charles Elton, heeft gezegd: 'We horen thans het lichte gerommel van wat straks een lawine kan worden.'
Soms ontwikkelt resistentie zich zo snel, dat de inkt van het rapport, dat de succesvolle bestrijding van een soort met een of andere chemische stof bericht, nauwelijks droog is of een verbeterd rapport moet worden gepubliceerd. In Zuid-Afrika bijvoorbeeld, hadden de veeboeren reeds lang hinder ondervonden van de blauwe teek, waardoor op een grote boerderij alleen al 600 stuks vee in een jaar waren gestorven. De teek was al enkele jaren resistent tegen behandeling met arsenicumstoffen.
Toen [211] werd benzeenhexachloride geprobeerd en korte tijd scheen alles goed te gaan. Rapporten, die in het voorjaar van 1949 waren uitgegeven, meldden dat de teek gemakkelijk met de nieuwe chemische stof kon worden bestreden; later in hetzelfde jaar moest de sombere mededeling van een zich ontwikkelende resistentie worden gedaan. De toestand was voor een schrijver in het 'Leather Trades Review' aanleiding tot het volgende commentaar: 'Nieuws zoals het onderhavige, dat bij kleine beetjes in wetenschappelijke kringen uitlekt en onder kleine kopjes in de buitenlandse bladen verschijnt, zou groot genoeg moeten zijn om koppen te maken als die van een nieuwe atoombom, als de kwestie maar behoorlijk begrepen werd.'
Hoewel insectenresistentie wel in landbouw- en bosbouwkringen de gemoederen bezig houdt, wordt toch op het gebied van de algemene gezondheidszorg de ernstigste bezorgdheid gevoeld. De betrekkingen tussen verschillende insecten en de vele menselijke ziekten zijn zo oud als de weg naar Rome. Muskieten van de Anophelessoort kunnen in de menselijke bloedsomloop het enkel-cellige organisme van de malaria injecteren. Andere muskieten veroorzaken de gele koorts. Nog weer andere zijn de dragers van encefalitis. De gewone huisvlieg, die niet bijt of steekt, kan slechts door aanraking met menselijk voedsel de bacil van dysenterie overbrengen en in grote delen van de wereld kunnen zij een belangrijke rol spelen bij de verspreiding van oogziekten. De lijst van ziekten en hun bacillendragers, of vectors, vermeldt tyfus en lijfluis, pest en rattenvlooien, de Afrikaanse slaapziekte en de tsetsevlieg, verschillende soorten koorts en teken, en ontelbare andere combinaties.
Dit zijn belangrijke problemen, die onder het oog moeten worden gezien. Geen weldenkend mens kan er mee accoord gaan, dat door insecten veroorzaakte ziekten genegeerd worden. De vraag die zich thans in sterke mate aan ons opdringt is of het wenselijk en verantwoord is om het probleem te lijf te gaan met methoden, die het snel ernstiger maken. Men heeft veel van de triomferende oorlog tegen ziekten door de bestrijding van bacillendragende insecten gehoord, maar de andere kant van de medaille is vrijwel onbekend - de ontgoochelingen, de korte triomfen, die op het ogenblik de alarmerende stand van zaken bevestigen, dat de vijand eerder sterker is geworden door onze inspanning. Nog erger, we kunnen zelfs onze beste vechtwapens vernietigd hebben.
Een vooraanstaand Canadees insectenkundige, Dr. A. W. A. Brown, kreeg van de Wereldgezondheidsorganisatie de opdracht om een overzicht te maken van het probleem der resistentie. In de monografie, die in 1958 werd gepubliceerd, had Dr. Brown dit [212] te zeggen: 'Nauwelijks een tiental jaren na de introductie van de krachtige synthetische insecticiden in de algemene gezondheidszorg, is het voornaamste technische probleem dat geworden van de zich ontwikkelende resistentie bij die insecten, die voorheen ermede werden bestreden.' Bij de publicatie van deze verhandeling waarschuwde de Wereldgezondheidsorganisatie dat 'het krachtige offensief, dat op het ogenblik aan de gang is tegen ziekten, door de geleedpotigen verwekt, zoals malaria, tyfus en pest, een ernstige reactie riskeert, tenzij dit nieuwe probleem snel overwonnen kan worden.'
Wat zijn de afmetingen van deze reactie? De lijst van resistente soorten vermeldt thans praktisch alle insectengroepen van medische betekenis. De kriebelmug, de knijt en de tsetsevlieg zijn klaarblijkelijk nog niet resistent tegen chemicaliën geworden. Aan de andere kant is de ontwikkeling van de resistentie van huisvliegen en kleerluis bijna volmaakt. Malariacampagnes worden bedreigd door de resistentie van de muskieten. De oosterse rattenvlo, de voornaamste bacillendrager van pest, heeft kort geleden tekenen van resistentie tegen DDT vertoond, hetgeen een ernstige zaak is. De landen, die melding van resistentie onder grote groepen andere soorten hebben gemaakt, hebben betrekking op alle continenten en op de meeste eilandengroepen.
Waarschijnlijk heeft het eerste medische gebruik van moderne insecticiden in 1943 in Italië plaats gehad, toen het geallieerde militaire gezag een succesvolle aanval deed op tyfus door grote aantallen mensen met DDT te bespuiten. Dit werd twee jaar later gevolgd door een uitgebreide bespuiting tegen malariamuggen. Slechts een jaar daarna kwamen de eerste tekenen, dat er moeilijkheden waren. Zowel de huisvlieg als de muskieten van het genus Culex begonnen resistentie tegen de bespuitingen te vertonen. In 1948 werd een nieuwe chemische stof, chloordaan, aan het DDT toegevoegd.
Deze keer werd twee jaar lang veel succes geboekt, maar tegen augustus 1950 kwamen er chloordaan-resistente huisvliegen en tegen het einde van dat jaar schenen alle huisvliegen en alle Culex muskieten resistent tegen chloordaan te zijn geworden. Resistentie ontwikkelde zich even snel als de nieuwe chemicaliën in gebruik werden genomen. Tegen het einde van 1951 stonden DDT, methoxychloor verbindingen, chloordaan, heptachloor en benzeenhexachloride op de lijst van chemicaliën, die niet langer effectief werkten. De vliegen kwamen ondertussen 'bijzonder overvloedig' voor.
Dezelfde cyclus van gebeurtenissen herhaalde 'zich in Sardinië gedurende de late veertiger jaren. In Denemarken werden produkten, die DDT bevatten, voor het eerst in 1944 gebruikt; tegen [213] 1947 hadden de campagnes tegen vliegen op de meeste plaatsen gefaald. In sommige streken van Egypte waren de vliegen al in 1948 resistent tegen DDT geworden; benzeenhexachloride werd er voor in de plaats gesteld, doch werkte slechts minder dan een jaar effectief. Een Egyptisch dorp stelt wel zeer goed het probleem aan de orde. Insecticiden gaven in 1950 een goede bestrijding van vliegen te zien en hetzelfde jaar was de kindersterfte met bijna 50 % afgenomen. Maar het volgende jaar waren de vliegen resistent tegen DDT en chloordaan. De vliegenbevolking kwam op zijn vroegere peil terug, evenals de kindersterfte.
In de Verenigde Staten was in 1948 de resistentie van vliegen tegen DDT in de 'Tennessee Valley' zeer sterk geworden. Andere streken volgden. Pogingen om de bestrijding met dieldrin weer op gang te brengen, hadden weinig succes, want op sommige plaatsen ontwikkelden de vliegen binnen de twee maanden een sterke resistentie tegen deze stof. Nadat ze alle gechloreerde koolwaterstoffen geprobeerd hadden, wendden de bestrijdingsinstituten zich tot de organische fosfaten, maar weer herhaalde zich het thema der resistentie. Het oordeel van de deskundigen is, dat `de bestrijding van de huisvlieg aan de insecticide-techniek is ontsnapt en dat er opnieuw aandacht moet worden besteed aan algemene hygiënische maatregelen.'
De bestrijding van kleerluis in Napels was een van de eerste en meest gepubliceerde successen van DDT. Gedurende de eerste jaren, die daarop volgden, werd dit Italiaanse succes in Japan en Korea geëvenaard door de glansrijke bestrijding van de luis bij ongeveer twee miljoen mensen in de winter van 1945-46. Een waarschuwing, dat er moeilijkheden op komst waren, had wellicht ter harte genomen kunnen worden, want in Spanje had men in 1948 gefaald een tyfusepidemie onder de knie te krijgen. Ondanks dit falen in de praktijk deden bemoedigende laboratoriumexperimenten de entomologen geloven, dat luis waarschijnlijk niet resistent kon worden.
De gebeurtenissen in Korea gedurende de winter van 1950-51 waren derhalve schokkend. Toen een groep Koreaanse soldaten met DDT-poeder werd bespoten, was het onverwachte resultaat, dat er een toename van luis te constateren viel. Toen er luizen werden verzameld en getest, vond men, dat 5 % DDT-poeder geen toename van hun natuurlijk sterftepercentage veroorzaakte. Gelijkluidende resultaten bij luis op zwervers in Tokio, van een gesticht in Itabashi en van vluchtelingenkampen in Syrië, Jordanië en oostelijk Egypte, bevestigden de ondoelmatigheid van DDT bij de bestrijding van luis en tyfus.
Toen omstreeks 1957 de lijst van landen, waar luis resistent tegen DDT was geworden, werd uitgebreid met Iran, Turkije, Ethiopië, West-Afrika, [214] Zuid-Afrika, Peru, Chili, Frankrijk, Joegoslavië, Afghanistan, Uganda, Mexico en Tanganyika, was de oorspronkelijke Italiaanse triomf wel verbleekt.
De eerste malariamug die resistent tegen DDT werd, was de Anopheles sacharovi in Griekenland. In 1946 werden uitgebreide besproeiingsmaatregelen genomen met aanvankelijk succes; omstreeks 1949 zagen waarnemers echter, dat er grote aantallen muggen onder bruggen zaten, hoewel ze inderdaad niet aanwezig waren in de huizen en stallen, die waren behandeld. Al spoedig werd deze gewoonte van de muggen uitgebreid tot grotten, bijgebouwen en duikers en tot het bladerdak en de stammen van sinaasappelbomen. Klaarblijkelijk waren de volwassen muggen voldoende gewend geraakt aan DDT om uit de bespoten gebouwen te ontsnappen en in de buitenlucht van de vermoeienissen uit te rusten en te herstellen. Enkele maanden later konden ze zelfs in huis blijven, waar ze op behandelde muren werden aangetroffen.
Dit was een voorteken van de bijzonder ernstige situatie, welke zich thans heeft ontwikkeld. De resistentie tegen insecticiden onder de muggen van de Anophelesgroep is met grote sprongen vooruitgegaan en deze is ontstaan door de grondigheid, waarmede de huizen werden bespoten om de malaria te elimineren. In 1956 waren er nog maar 5 soorten van deze muggen die resistent waren; in het voorjaar van 1960 was dit aantal van vijf tot 28 opgelopen! Dit aantal omvat zeer gevaarlijke malariaverwekkers in West-Afrika, het Midden-Oosten, Centraal-Afrika, Indonesië en het oosten van Europa.
Onder de andere muggensoorten, waaronder zich ook ziektedragers bevinden, wordt dit patroon herhaald. Een tropische muskiet, die parasieten bij zich draagt welke verantwoordelijk zijn voor ziekten als de olifantsziekte, is in vele werelddelen sterk resistent geworden. In sommige streken van de Verenigde Staten is de bacillendragende muskiet, die de westerse hersenvliesontsteking bij paarden teweegbrengt, resistent geworden. Een nog ernstiger probleem doet zich voor bij de bacillendrager van de gele koorts, een ziekte die eeuwenlang een van de ernstigste plagen ter wereld is geweest. Groepen muskieten van deze soort, die resistent tegen insecticiden zijn, zijn waargenomen in Zuidoost-Azië en zijn zeer algemeen in het gebied der Caraïbische zee.
De gevolgen van de resistentie voor malaria en andere ziekten worden weergegeven in rapporten van over de gehele wereld. Het uitbreken van een epidemie van gele koorts in 1954 in Trinidad volgde op het mislukken van de bestrijding der bacillendragende mug, omdat deze resistent geworden was. Er is een opleving van [215] malaria in Indonesië en Iran te constateren. In Griekenland, Nigerië en Liberia gaan de muggen voort met het herbergen en overbrengen van de malariaparasiet.
Een vermindering van diarrheeziekten, die gepaard ging met de bestrijding van de vlieg in de staat Georgia, was binnen een jaar weer te niet gedaan. De vermindering van bindvliesontsteking in Egypte, teweeggebracht door een tijdelijk succesvolle bestrijding van de vlieg, duurde nog niet tot eind 1950.
Minder ernstig voor de menselijke gezondheid, maar eveneens ergerlijk omdat de mens rekent in economische waarden, is het feit dat moerasmuskieten in Florida ook resistentie vertonen. Hoewel zij geen ziektedragers zijn, is hun aanwezigheid in grote, bloeddorstige zwermen de reden geweest van de onbewoonbaarheid van grote delen van de kust van Florida, totdat hun bestrijding - zij het van een onbehaaglijke en tijdelijke aard - een feit was. Maar dit behoorde al spoedig weer tot het verleden.
De gewone huismug ontwikkelt hier en daar ook resistentie, een feit, dat vele gemeenten, die algemene bespuitingscampagnes organiseren, tot nadenken zou moeten stemmen. Deze soort is thans resistent tegen verschillende insecticiden, waaronder de algemeen gebruikte DDT, in Italië, Israël, Japan, Frankrijk en delen van de Verenigde Staten, met inbegrip van Californië, Ohio, New Jersey en Massachusetts.
Teken vormen een ander probleem. De houtteek, overbrenger van nekkramp, heeft kort geleden resistentie ontwikkeld; bij de bruine hondeteek heeft de vaardigheid om aan een chemische dood te ontsnappen zich reeds lang en alom gevestigd. Dit brengt zowel voor de mens als voor de hond problemen met zich mee. De bruine hondeteek is een subtropische soort en als die zover noordelijk als in New Jersey voorkomt, dan moet hij in verwarmde huizen overwinteren in plaats van in de buitenlucht. John C. Pallister van het 'American Museum of Natura] History' berichtte in de zomer van 1959, dat zijn afdeling enkele telefoontjes had ontvangen van flatgebouwen aan Central Park West.
`Zo nu en dan', zei Mr. Pallister, `werd een heel flatgebouw geplaagd door jonge teken, die moeilijk zijn te verwijderen. Een hond krijgt de teken in Central Park, daarna leggen de teken eieren, die in de flats uitkomen. Ze schijnen immuun voor DDT of chloordaan of de meeste van onze moderne besproeiingsstoffen te zijn. Eens was het zeer ongewoon om in een stad als New York teken te hebben, maar nu komen ze er overal voor, evenals op Long Island, in Westchester en verder tot in Connecticut. We hebben dit speciaal de laatste vijf of zes jaar waargenomen.'
De Duitse kakkerlak is over bijna geheel Noord-Amerika [216] resistent tegen chloordaan geworden, eens het favoriete wapen van de uitroeiingsploegen, die zich thans tot de organische fosfaten gewend hebben. Maar de recente ontwikkeling van resistentie ook tegen deze chemicaliën stelt de uitroeiingsploegen voor het probleem, waarheen zich thans te wenden.
De instituten, die zich bezighouden met ziekten, die door bacillendragers worden veroorzaakt, voorzien op het ogenblik in hun behoeften door van het ene insecticide op het andere over te stappen naarmate de resistentie zich ontwikkelt. Maar dit kan niet oneindig doorgaan, ondanks de vindingrijkheid van de chemici in het beschikbaar stellen van nieuwe materialen. Dr. Brown heeft er op gewezen, dat we in een straat met éénrichtingsverkeer lopen. Niemand weet hoe lang die straat is. Als we het punt bereiken, dat doodloopt voordat we de bestrijding van de ziekteverwekkende insecten in de hand hebben, dan zou onze toestand wel eens zeer kritiek kunnen worden.
Met de insecten, die de gewassen aantasten, is het al niet anders gesteld. Aan de vroegere lijst, welke ongeveer een dozijn landbouwinsecten bevatte, die resistent waren tegen anorganische chemicaliën, kan thans een grote groep andere worden toegevoegd, die resistent is tegen DDT, BHC, lindaan, toxaphene, dieldrin, aldrin en zelfs tegen de fosfaten, waarvan zoveel werd verwacht. Het totale aantal resistente soorten onder de oogst-vernietigende insecten had in 1960 al het cijfer 65 bereikt.
De eerste gevallen van resistentie tegen DDT onder de landbouwinsecten doken in de Verenigde Staten in 1951 op, ongeveer 6 jaar na het eerste gebruik ervan. De wellicht lastigste situatie op dit gebied betreft de appelmot, die thans bijna over de gehele wereld resistent geworden is tegen DDT. De resistentie van de vernietigers van vele koolsoorten schept een ander probleem. Aardappelinsecten kunnen in vele delen van de Verenigde Staten niet meer chemisch bestreden worden. Zes soorten katoeninsecten, tezamen met een groep blaaspoten, fruitmotten, cicaden, rupsen, mijten, bladluizen, ritnaalden zijn thans in staat om de chemische aanvallen der boeren het hoofd te bieden.
De chemische industrie is begrijpelijkerwijs afkerig van het erkennen van het onplezierige feit, dat resistentie heet. Zelfs in 1959, toen meer dan 100 veel voorkomende insectensoorten daadwerkelijk resistentie tegen chemicaliën vertoonden, sprak een van de vooraanstaande tijdschriften op het gebied van de landbouwchemie over ‘werkelijke' of ‘ingebeelde' insecten-resistentie. Toch, hoe hoopvol de industrie ook haar gelaat de andere kant op moge draaien, het probleem gaat daarmede niet weg en het vertegenwoordigt enige zeer onaangename economische waarheden. Een [217] ervan is, dat de kosten van insectenbestrijding door chemicaliën hand over hand toenemen. Het is niet langer mogelijk om ver vooruit materiaal in voorraad te nemen; wat vandaag het meestbelovende chemische insecticide is, kan morgen een teleurstellend resultaat geven. De zeer grote financiële investeringen, die gepaard gaan met de steun aan en de introductie van een insecticide kunnen volkomen te niet zijn gedaan als de insecten opnieuw bewijzen, dat een doelmatige benadering van de natuur niet kan geschieden door brute kracht. En hoe snel de techniek ook nieuwe toepassingen voor insecticiden moge uitvinden en nieuwe middelen om ze toe te passen moge bedenken, het is zeer waarschijnlijk dat de insecten haar altijd een stap voorblijven.
Darwin zelf zou nauwelijks een beter voorbeeld hebben kunnen vinden voor de werking van de natuurlijke selectie dan wordt verstrekt door de manier, waarop het verschijnsel van de resistentie plaats vindt. Uit de oorspronkelijke insectengemeenschappen, waarvan de leden sterk verschillen in structuur, gedrag of fysiologie, zijn het de 'taaie' insecten, die de chemische aanvallen overleven. De besproeiingen doden de zwakkelingen. De enige overlevenden zijn de insecten, die de een of andere aangeboren eigenschap hebben, welke hen aan letsel doet ontsnappen. Dit zijn dan de ouders van een nieuwe generatie, die alleen door erfelijkheid alle eigenschappen van 'sterkte' van haar voorvaderen meekrijgt. Onvermijdelijk volgt hieruit, dat intensieve besproeiingen met krachtige chemicaliën alleen maar het probleem verergeren, dat zij eigenlijk hadden moeten oplossen. Na enkele generaties zullen er, in plaats van een gemengde insectenbevolking met zwakke en sterke broeders, alleen insecten overblijven, die sterk en resistent zijn.
De wijzen, waarop insecten resistent worden tegen chemicaliën zullen waarschijnlijk sterk variëren en dit begrijpt men op het ogenblik nog niet helemaal. Van sommige insecten, die chemische bestrijding weerstaan, wordt gedacht, dat zij geholpen worden door een structureel voordeel, maar daar schijnt nog weinig bewijs voor te 'bestaan. Dat er immuniteit bij sommige rassen bestaat, is echter duidelijk uit waarnemingen, zoals die van Dr. Briejèr, die vertelt van observaties van vliegen aan het 'Pest Control Institute' in Springforbi, Denemarken, die zich in DDT net zo goed thuis voelden als primitieve tovenaars die op gloeiende kolen sprongen.'
Gelijkluidende rapporten komen uit andere delen van de wereld. Op Malakka, in Kuala Lumpur, reageerden de muggen eerst op DDT met het verlaten van de behandelde huizen. Naarmate hun resistentie zich ontwikkelde, kon men hen echter aantreffen op [218] oppervlakten, waarop men met een zaklantaarn nog duidelijk resten DDT kon zien. En in een legerkamp in het zuiden van Formosa zijn resistente wandluizen gevonden, die zelfs een restje DDT-poeder op hun lichaam hadden. Toen deze wandluizen bij wijze van proef op stof gezet werden, die met DDT doordrenkt was, leefden zij nog een maand; zij legden rustig hun eieren en de daaruit ontstane jongen groeiden op en gedijden best.
Toch hangt de mate van resistentie niet noodzakelijkerwijze af van de fysieke structuur. DDT-resistente vliegen bezitten een enzym, dat hen in staat stelt de giftigheid van het insecticide te niet te doen en er het minder giftige DDE van te maken. Dit enzym vindt men alleen bij vliegen, die een genetische eigenschap voor DDT-resistentie hebben. Deze eigenschap is natuurlijk erfelijk. Hoe vliegen en andere insecten de organische fosfaten van gif ontdoen is nog niet bekend.
Er kan ook een gedragslijn bij het insect bestaan, die het buiten bereik van chemicaliën houdt. Vele onderzoekers hebben een voorkeur bij resistente vliegen waargenomen om op onbehandelde horizontale oppervlakten te blijven in plaats van op behandelde muren. Resistente huisvliegen kunnen de gewoonte van stalvliegen krijgen om op een plek stil te blijven zitten en dus de frequentie van hun aanraking met het gif aanzienlijk verminderen. Sommige malariamuggen hebben de gewoonte, de met DDT behandelde hutten te verlaten en in de buitenlucht te blijven, zodat hun contact met DDT zo wordt verkleind, dat zij in werkelijkheid immuun zijn.
Gewoonlijk duurt het twee of drie jaar voordat resistentie tot ontwikkeling is gekomen, hoewel dit af en toe al binnen een seizoen gebeurt of zelfs in nog kortere tijd. Een ander uiterste is, dat het wel zes jaar kan duren. Het aantal generaties, dat door een insectengemeenschap binnen een jaar wordt voortgebracht, is belangrijk en dit wisselt met de soort en het klimaat. Vliegen in Canada hebben bijvoorbeeld langzamer resistentie ontwikkeld dan die in het zuiden van de Verenigde Staten, waar lange, hete zomers een snelle reproductie bevorderen.
Soms wordt de hoopvolle vraag gesteld: 'Als insecten resistent tegen chemicaliën kunnen worden, kunnen mensen dit dan ook niet?' Theoretisch zouden ze dit wel kunnen, maar aangezien dit honderden of zelfs duizenden jaren zou duren, is dit voor de thans levenden een zeer geringe troost. Resistentie is niet iets, dat zich in een persoon ontwikkelt. Als hij bij zijn geboorte eigenschappen bezit, die hem minder gevoelig dan anderen voor vergif maken, dan zal hij blijven leven en kinderen krijgen. Resistentie is derhalve iets dat zich in een gemeenschap ontwikkelt na een [219] tijd, die in verschillende of zelfs in vele generaties gemeten wordt. De menselijke gemeenschap zet zich voort met ongeveer drie generaties per eeuw, maar nieuwe insectengeneraties komen in enkele dagen of weken.
'Het is verstandiger om in bepaalde gevallen wat schade te accepteren dan gedurende enige tijd in het geheel geen schade te kennen, maar daarvoor op den duur te moeten betalen met het kwijtraken van onze wapens', is het advies in Nederland door Dr. Briejèr gegeven. Dr. Briejèr is directeur van de Plantenziektenkundige Dienst. 'Een praktisch advies zou moeten zijn: "Spuit zo min mogelijk", in plaats van: "Spuit zo veel als je kunt ..." De druk op de plaagverwekkende gemeenschap moet altijd zo licht mogelijk zijn.'
Ongelukkigerwijs heeft men deze visie niet gehad bij de corresponderende landbouwkundige diensten in de Verenigde Staten. Het Jaarboek 1952 van het Ministerie van Landbouw, dat geheel aan insecten is gewijd, erkent het feit, dat insecten resistent kunnen worden, maar voegt er aan toe: 'Herhaalde toepassingen of grotere hoeveelheden insecticiden zullen dan nodig zijn om goede bestrijdingsresultaten te krijgen.' Het Ministerie zegt niet wat er gebeurt, als de enige nog niet geprobeerde chemicaliën die zijn, welke de aarde niet alleen insectenloos, maar totaal levenloos maken. Maar in 1959, slechts zeven jaar nadat dit advies was verstrekt, werd een insectenkundige uit Connecticut aangehaald in het 'Journal of Agricultural and Food Chemistry', die beweerde dat ten aanzien van minstens een of twee insectenplagen het laatste beschikbare nieuwe materiaal was gebruikt.
Dr. Briejèr zegt:
'Het is overduidelijk, dat we ons thans op een gevaarlijke weg bevinden. ... We zullen ons zeer energiek op de research naar andere bestrijding, maatregelen moeten werpen en dit zullen biologische maatregelen en geen chemische maatregelen moeten zijn. Ons doel moet zijn om de natuurlijke processen zo voorzichtig mogelijk in de gewenste richting te leiden een geen brute kracht te gebruiken …
Er is hier een geestesgesteldheid, een inzicht nodig, dat ik bij vele onderzoekers mis. Het leven is een voor ons onbegrijpelijk wonder, waar wij altijd met eerbied tegenover moeten staan zelfs als wij het moeten gaan bestrijden. Feitelijk is de noodzaak om bestrijdingsmiddelen te gebruiken een bewijs van onmacht en onwetendheid. Onmacht om de natuurlijke processen zodanig te leiden en te beheersen dat het gebruik van bruut geweld niet nodig is. Hier past bescheidenheid en het is zeker niet gerechtvaardigd om hoog op het wetenschappelijke paard te gaan zitten.'