Hoofdstuk-17
De andere weg
[220] We staan nu op een punt, waar twee wegen uiteenlopen. Maar ze zijn niet, zoals de wegen in Robert Frost's gedicht, alle twee even mooi. De weg, die we lange tijd zijn gegaan, is bedrieglijk gemakkelijk, het is een vlakke verkeersweg, waarop we snel kunnen opschieten, maar aan het einde ervan wacht ons gevaar. De andere vork van de weg - het stuk dat minder gebruikt wordt - geeft dus een laatste, een enige kans om een bestemming te bereiken, die het behoud van onze planeet verzekert.
De keuze is aan ons. Als wij, na veel verdragen te hebben, eindelijk `ons recht om te weten' hebben doen gelden en als wij, wetende, hebben vastgesteld, dat ons gevraagd wordt zinloze en angstwekkende risico's te nemen, dan moeten wij niet langer de raad volgen van diegenen, die ons vertellen dat we onze wereld met giftige chemicaliën moeten vullen. Wij moeten om ons heen zien en kijken welke andere koers wij kunnen volgen.
Er is een werkelijk buitengewone veelheid van alternatieven voor chemische bestrijding van insecten. Sommige daarvan worden reeds met schitterend succes toegepast. Andere zijn in het stadium van laboratoriumproeven. Nog andere zijn nog slechts gedachten in de geest van geleerden, getuigend van verbeeldingskracht, die wachten op een gelegenheid om hun ideeën te beproeven. Alle alternatieven hebben één ding gemeen: het zijn biologische oplossingen, gebaseerd op begrip van de levende organismen die bestreden moeten worden en van het hele levenspatroon, waartoe deze organismen behoren. Specialisten, die verschillende biologische gebieden bestrijken, werken mede: entomologen, pathologen, genetici, fysiologen, biochemici, ecologen; zij allen geven hun kennis en hun scheppende inspiratie voor de vorming van een nieuwe wetenschap, die van biotische bestrijdingsmiddelen.
'Iedere wetenschap kan vergeleken worden met een rivier', zegt een bioloog van het John Hopkins instituut, Professor Carl P. Swanson. 'Zij heeft een duistere en nederige oorsprong; haar rustige stukken en haar stroomversnellingen; haar perioden van [221] droogte en overvloed. Zij krijgt vaart door het werk van vele onderzoekers en door de toestroming van de gedachtengang van anderen; zij wordt dieper en breder door de begrippen en waarheden, die langzaam worden ontwikkeld.'
Zo staat het ook met de wetenschap van biologische bestrijding in de moderne zin van het woord. In Amerika vond zij een eeuw geleden haar oorsprong, die bestond uit de eerste pogingen om natuurlijke vijanden van de insecten te introduceren, die lastig voor de boeren waren. Het was een poging, die langzaam of in het geheel niet vorderde, maar toch nu en dan snelheid en stuwkracht kreeg onder de drang van een bijzonder succes. Deze pogingen hadden hun perioden van droogte, toen de werkers van de toegepaste insectenkunde, verblind door de spectaculaire nieuwe insecticiden van de veertiger jaren, alle biologische methoden de rug toedraaiden en `de tredmolen van de chemische bestrijding' betraden. Maar het doel: een insectenvrije wereld, werd niet bereikt. Eindelijk, nu het duidelijk is geworden, dat het achteloze en onbeperkte gebruik van chemicaliën een groter gevaar voor ons zelf dan voor het doel oplevert, begint de rivier van de wetenschap der biotische bestrijding opnieuw te stromen, omdat zij door nieuwe stromen van gedachten gevoed wordt.
Een van de meest fascinerende nieuwe methoden is die, welke probeert de kracht van de soort tegen de soort zelf te keren - dus om de energie van (ie levenskracht der insecten te gebruiken om hen te vernietigen. De meest spectaculaire benadering van deze methode is de 'mannelijke sterilisatie'-techniek, die ontwikkeld is door het hoofd van de 'Entomology Research Branch' van het Amerikaanse Ministerie van Landbouw, Dr. Edward Knipling, en zijn medewerkers.
Ongeveer een kwart eeuw geleden liet Dr. Knipling zijn collega's schrikken door een unieke methode van insectenbestrijding voor te stellen. Als het mogelijk zou zijn grote aantallen insecten te steriliseren en dan los te laten, zo theoretiseerde hij, dan zouden onder bepaalde omstandigheden de gesteriliseerde mannetjes zo wedijveren met de normale, wilde, mannetjes, dat na enkele herhalingen slechts onbevruchte eitjes zouden worden gelegd en de gemeenschap zou uitsterven.
Het voorstel werd met bureaucratische traagheid en met scepticisme van de zijde der wetenschap ontvangen, maar het idee bleef in Dr. Knipling's geest hangen. Een voornaam probleem bleef er op te lossen voordat het idee op de proef kon worden gesteld - er moest een praktische methode voor de sterilisatie van insecten worden gevonden. In theorie wist men al sinds 1916, dat insecten door middel van röntgenstralen konden worden gesteriliseerd, [222] want een insectenkundige met de naam G. A. Runner had de sterilisatie van tabakskevers gepubliceerd. Hermann Muller's pionierswerk op het gebied van mutaties door röntgenstralen ontsloot zo omstreeks 1920 nieuwe wegen en tegen het midden van deze eeuw hadden verschillende onderzoekers de sterilisatie van minstens een dozijn soorten insecten door middel van röntgenstralen of gammastralen gemeld.
Maar dit waren alle laboratoriumexperimenten, die nog ver van de toepassing in de praktijk af waren. Omstreeks 1950 waagde Dr. Knipling een serieuze poging om de sterilisatie van insecten te gebruiken als wapen tegen een belangrijk vijandelijk insect voor vee, de schroefwormvlieg. Dit gebeurde in het zuiden der Verenigde Staten. De vrouwtjes van deze soort leggen hun eieren in een open wond van een warmbloedig dier. De uitkomende larven zijn parasieten, die zich voeden met het bloed van de gastheer. Een volwassen stier kan aan een zware aanval binnen 10 dagen bezwijken en het aldus ontstane verlies aan vee in de Verenigde Staten wordt op 40 miljoen dollar per jaar geschat.
De tol, die de ziekte eist van de in het wild levende dieren, is moeilijker vast te stellen, maar ook die moet groot zijn. Het zelden voorkomen van herten in sommige gebieden van Texas wordt aan de schroefworm toegeschreven. Het is een subtropisch of tropisch insect, dat in Zuid- en Centraal- Amerika en Mexico woont en in de Verenigde Staten gewoonlijk alleen in het zuidwesten voorkomt. Omstreeks 1933 werd het echter per ongeluk in Florida geïntroduceerd, waar het klimaat het in staat stelde te overwinteren en zich uit te breiden. Het drong zelfs tot het zuiden van Alabama en Georgia door en het duurde niet lang of de veeboeren in de zuidoostelijke staten werden geconfronteerd met jaarlijkse verliezen die tot 20 miljoen dollar opliepen.
Er was in de loop der jaren een massa inlichtingen over de biologie van de schroefworm door de geleerden van de 'Agriculture Department' in Texas verzameld. Tegen 1954, na enkele proeven in de open lucht op de eilanden bij Florida, was Dr. Knipling klaar voor een grootscheepse proef van zijn theorie. Door bemiddeling van de Nederlandse regering kon hij naar het eiland Curaqao gaan, dat door ruim 75 kilometer zee van het vasteland is gescheiden.
In augustus 1954 werden schroefwormen, die gekweekt en gesteriliseerd waren in een laboratorium van het “Agriculture Department” in Florida, naar Curaçao gevlogen en daar uit vliegtuigen gestrooid in hoeveelheden van ongeveer 160 stuks per vierkante km per week. Bijna onmiddellijk begon het aantal eieren, dat op proefgeiten werd gelegd, af te nemen, evenals de vruchtbaarheid ervan. Slechts zeven weken nadat de insecten uit de vliegtuigen [223] werden losgelaten, waren alle eieren onvruchtbaar. Al spoedig was het onmogelijk om ook nog maar één groep eitjes te vinden, steriel of niet. De schroefworm was inderdaad op Curaçao uitgeroeid.
Het klinkende succes van de Curaçaose proef deed de veeboeren in Florida watertanden, want zij wilden dit kunststukje wel herhalen om van de gesel der schroefworm af te komen. Hoewel de moeilijkheden hier naar verhouding enorm groot waren - het gebied is 300 keer zo groot als het Antilliaanse eiland - sloegen in 1957 het Amerikaanse Ministerie van Landbouw en de Staat Florida de handen ineen en verschaften gelden voor een uitroeiingspoging. Het project bracht met zich mee, dat er wekelijks 50 miljoen draaiwormen in een speciale 'vliegenfabriek' moesten worden 'gefabriceerd', dat er 20 lichte vliegtuigen beschikbaar moesten zijn om van te voren vastgestelde vluchten te maken, vijf tot zes uur per dag, en dat ieder vliegtuig duizend kartonnen dozen met elk 200 tot 400 bestraalde vliegen moest vervoeren.
De koude winter van 1957-58, toen de vorst ook in noord Florida heerste, verschafte een onverwachte gelegenheid om met de campagne te beginnen, want de schroefwormbevolking was gering en beperkt tot een klein gebied. Tegen de tijd dat de campagne als voltooid kon worden beschouwd, na 17 maanden, waren er 3½ miljard kunstmatig gefokte en gesteriliseerde vliegen over Florida, delen van Georgia en Alabama uitgestrooid. De laatst bekende wondziekte, die aan de schroefworm zou kunnen worden toegeschreven, werd in februari '59 waargenomen. In de paar weken die daarop volgden, werden enkele volwassen exemplaren gevangen. Daarna werd er geen spoor van de schroefworm meer waargenomen. De uitroeiing ervan in het zuidoosten van de Verenigde Staten was een feit geworden - een triomfantelijke demonstratie van de waarde van wetenschappelijke creativiteit, geholpen door grondige research, doorzettingsvermogen en vastberadenheid.
Thans probeert een quarantainemaatregel het opnieuw binnenkomen van de schroefworm vanuit het zuidwesten, waar hij veelvuldig voorkomt, in Mississippi te verhinderen. Uitroeiingspogingen aldaar zouden een geduchte onderneming zijn, in aanmerking genomen de grote gebieden en de waarschijnlijkheid van infectie vanuit Mexico. Desondanks bestaan er gerede kansen en de gedachten in het Ministerie schijnen zich te concentreren op een of andere campagne, die ten doel heeft de schroefwormbevolking tenminste op een zeer laag niveau te houden in de staat Texas en andere geplaagde gebieden in het zuidwesten.
Het schitterende succes van de schroefwormcampagne heeft er [224] geweldig toe bijgedragen, dat de interesse voor de toepassing van dezelfde methoden op andere insecten wordt gestimuleerd. Niet alle insecten zijn natuurlijk geschikt voor dezelfde techniek, want er hangt veel af van hun levensgeschiedenis, hun bevolkingsdichtheid en hun reacties op bestralingen.
Er zijn door de Britten proeven genomen in de hoop, dat de methode ook tegen de tsetsevlieg in Rhodesië kon worden gebruikt. Dit insect is in ongeveer een derde van Afrika een grote plaag en betekent een bedreiging voor de menselijke gezondheid, alsmede een beletsel om vee te houden in een gebied van bijna 7 miljoen vierkante kilometer prima gelegen grasland. De gewoonten van de tsetsevlieg verschillen aanmerkelijk van die van de schroefwormvlieg en hoewel ook de eerste door bestraling kan worden gesteriliseerd, blijven er enkele technische details op te lossen voordat de methode kan worden toegepast.
De Britten hebben reeds een groot aantal soorten op gevoeligheid voor bestraling beproefd. Amerikaanse geleerden hebben reeds enkele bemoedigende resultaten opgedaan met de meloenvlieg en de oosterse en Middellandsezee fruitvlieg in laboratoriumproeven op Hawaï en proeven op de akker op het afgelegen eiland Rota. De maïsboorder en de suikerrietboorder worden ook getest. Er zijn ook mogelijkheden, dat insecten van medisch belang door sterilisatie bestreden kunnen worden. Een Chinese geleerde heeft erop gewezen, dat de malariaverwekkende muggen hardnekkig in zijn land blijven voorkomen, ondanks de behandeling met insecticiden; het loslaten van steriele mannetjes kan in zo'n geval een laatste redmiddel betekenen.
Er zijn uiteraard grote moeilijkheden verbonden aan het steriliseren door bestraling en men is derhalve gaan zoeken naar een gemakkelijker methode om dezelfde resultaten te bereiken en het lijkt er althans op, dat het getij draait ten gunste van chemische sterilisatiemiddelen.
Geleerden van het laboratorium van het 'Department of Agriculture' in Orlando, Florida, steriliseren op het ogenblik de huisvlieg in laboratoriumproeven en zelfs bij enkele veldproeven; ze gebruiken daarbij chemicaliën, die in daarvoor geschikt voedsel zijn verwerkt. Bij een proef op een eiland van de 'Florida Keys' in 1961, was een hele gemeenschap vliegen binnen een periode van slechts vijf weken bijna verdwenen. Er kwam natuurlijk opnieuw een vliegenbevolking van de nabijliggende eilanden, maar als proefproject was de test geslaagd.
De verwachtingen over de kans van slagen van deze methode zijn uiteraard gespannen. In de eerste plaats, zoals we reeds hebben gezien, is de huisvlieg praktisch onbestrijdbaar geworden door de insecticiden. Ongetwijfeld is er [225] een geheel nieuwe bestrijdingsmethode nodig. Een van de problemen van sterilisatie door bestraling is, dat deze niet alleen kunstmatig fokken met zich meebrengt, maar ook het loslaten van meer steriele mannetjes dan aanwezig zijn bij de natuurlijk levende gemeenschap. Dit kon bij de draaiworm wel gebeuren, omdat het geen overvloedig voorkomend insect is. Bij de huisvlieg zou echter een verdubbeling of meer door het loslaten van steriele mannetjes zeer veel bezwaren met zich meebrengen, zelfs al zou deze toename slechts tijdelijk zijn. Een chemische sterilisatie zou echter gecombineerd kunnen worden met een lokaas dat in de natuurlijke omgeving van de vlieg zou kunnen worden aangebracht; insecten, die er van zouden eten, zouden steriel worden, na verloop van tijd zouden de steriele vliegen de overhand krijgen en de insecten zouden vanzelf verdwijnen.
Het beproeven van chemicaliën voor sterilisatiedoeleinden is veel moeilijker dan het testen van chemische vergiften. Het duurt 30 dagen om één chemische stof te beproeven, hoewel een aantal proeven natuurlijk tegelijk kan worden opgezet. Toch werden tussen april 1958 en december 1961 verschillende honderden chemicaliën in het Orlando laboratorium beproefd op een mogelijk sterilisatie-effect. Het 'Department of Agriculture' prijst zich gelukkig, dat het hieronder een handjevol chemicaliën heeft gevonden, die enige belofte inhouden.
Op het ogenblik houden zich ook andere laboratoria bezig met het probleem en beproeven chemicaliën tegen stalvliegen, muggen, snuitkevers en verschillende fruitvliegen. Thans is dit alles nog in een experimenteel stadium, maar in de paar jaar sinds de arbeid op het gebied der chemische sterilisatie begon, is het project enorm uitgebreid. In theorie zijn er zeer aantrekkelijke voordelen. Dr. Knipling heeft erop gewezen, dat een doelmatige chemische insectensterilisatie 'wel eens de meest bekende insecticiden naar de kroon zou kunnen steken'. Neem eens een denkbeeldige situatie, waarbij een bevolking van een miljoen insecten vijf keer in een generatie wordt vergroot. Een insecticide kan ongeveer 90 % van elke generatie doden, zodat er na de derde generatie nog 125.000 insecten overblijven. In tegenstelling hiermee zou een chemische stof, die 90 % sterilisatie veroorzaakt, slechts 125 insecten doen overblijven.
Aan de andere kant van de medaille ligt het feit, dat er enkele bijzonder krachtige chemicaliën met deze methode gemoeid zijn. Gelukkig denken de mensen, die met deze chemische sterilisatiestoffen werken, er tenminste in deze vroege stadia aan, dat het nodig is om veilige chemicaliën en veilige toepassingsmogelijkheden te ontwikkelen. Desondanks hoort men hier en daar, dat [226] de steriliserende chemicaliën wel als 'sprays' zouden kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld om de bladeren te bedekken, die door de larven van de plakker worden aangetast. Zulk een proces toe te passen zonder van te voren grondig te onderzoeken wat de eraan verbonden gevaren zijn, zou het toppunt van onverantwoordelijkheid betekenen. Als de potentiële gevaren van de chemosterilisatie niet voortdurend in het oog worden gehouden, dan zouden we ons al spoedig in nog groter moeilijkheden bevinden dan op het ogenblik met de insecticiden.
De sterilisatiestoffen, die op het ogenblik worden beproefd, vallen over het algemeen in twee groepen uiteen, die beide bijzonder interessant zijn ten aanzien van hun wijze van uitwerking. De eerste staat in nauw verband met de stofwisselingsprocessen, of metabolisme, van de cel, d.w.z. zij lijken zo sterk op een stof, die de cel of het weefsel nodig heeft, dat het organisme hen aanziet voor het echte stofwisselingsprodukt en probeert hen in het normale opbouwproces op te nemen. Maar ergens lukt dat dan niet en het proces komt tot stilstand. Zulke chemicaliën worden stofwisselingsremmende produkten genoemd.
De tweede groep bestaat uit chemicaliën, die op de chromosomen inwerken, waarschijnlijk door de genen aan te tasten en daardoor de chromosomen in stukken te laten gaan. De chemosterilisanten van deze groep zijn alkylstoffen, zeer sterke chemicaliën, die in staat zijn tot diepgaande celvernietiging, schade aan de chromosomen en het verwekken van mutaties. Het inzicht van Dr. Peter Alexander van het 'Chester Beatty Research Institute' in Londen luidt, dat 'iedere alkyl agens, die doelmatig werkt bij de sterilisatie van insecten, ook een krachtige mutagen of een sterk carcinogeen kan zijn.' Dr. Alexander vindt, dat elk gebruik van zulke chemicaliën bij de insectenbestrijding `zeer ernstige bezwaren met zich mede brengt.' Het is derhalve te hopen, dat de huidige proeven niet tot gebruik van deze chemicaliën zullen leiden, maar tot de ontwikkeling van nog andere chemische stoffen, die veilig zijn en bovendien zeer nauwkeurig in hun uitwerking op het te treffen insect.
Een zeer interessante ontwikkeling van het recente onderzoekingswerk heeft betrekking op nog andere manieren om wapens te smeden uit het eigen levensproces van de insecten. Insecten produceren een verscheidenheid aan vergiften, stoffen die aantrekken en stoffen die afstoten. Wat is de chemische aard van deze afgescheiden stoffen? Kunnen wij van deze stoffen gebruik maken, bijvoorbeeld als zeer selectieve insecticiden? Geleerden van de Cornell universiteit en elders trachten antwoorden op sommige [227] van deze vragen te vinden, ze bestuderen de wapens, waarmede veel insecten zich tegen hun belagers verdedigen en werken aan de chemische samenstelling van insecten-secretie. Andere geleerden werken aan een zogenoemd 'juveniel hormoon', een krachtige stof, die de metamorfose van het larfstadium verhindert totdat het geëigende niveau van de groei is bereikt.
Misschien is het onmiddellijke nuttige resultaat van deze onderzoekingen op het gebied van de insectensecretie wel de ontwikkeling van lokstoffen. Ook hier heeft de natuur ons de weg gewezen. De plakker is een bijzonder interessant voorbeeld. Het vrouwtje is te zwaar om te vliegen. Zij leeft op of vlakbij de grond, fladderend in lage vegetatie of kruipend op boomstammen. Het mannetje is echter een goede vlieger en wordt zelfs van een flinke afstand af aangetrokken door een luchtje, dat door het vrouwtje wordt verspreid en dat afkomstig is uit speciale klieren. Entomologen hebben al vele jaren voordeel getrokken uit deze omstandigheden en zijn ijverig bezig geweest om deze seksuele lokstof uit de lichamen der vrouwtjes te bereiden. Toen werd het gebruikt als een val voor de mannetjes bij 'volkstellingen' langs het gebied waar het insect voorkwam. Maar dit was een bijzonder dure manier van werken.
Ondanks de berichten over grote aantallen in de noordoostelijke staten, waren er niet genoeg plakkers om de lokstoffen te leveren en er moesten met de hand gewonnen vrouwelijke larven uit Europa worden geïmporteerd, tegen aanzienlijke kosten. Het was derhalve een grote vooruitgang toen, na jaren experimenteren, chemici van het 'Agriculture Department' er kort geleden in slaagden om de lokstof te isoleren. Hierop volgde de succesvolle bereiding van een synthetische stof, die er veel op lijkt en die is afgeleid van een bestanddeel van wonderolie. Deze stof misleidt niet alleen de mannetjes, maar is blijkbaar net zo aantrekkelijk als de natuurlijke substantie. Een hoeveelheid van slechts 1 milligram (1/ 1.000 gram) in een hinderlaag is reeds een effectief lokmiddel.
Dit alles is van meer dan academische betekenis, want het nieuwe en economische 'bedriegers-lokaas' kan zowel bij tellingswerk als bij bestrijdingscampagnes gebruikt worden. Enige van de meest aantrekkelijk lijkende mogelijkheden worden thans beproefd. In wat zou kunnen worden genoemd een experiment van een psychologische oorlog, wordt de lokstof gecombineerd met een korrelachtig materiaal en per vliegtuig verspreid. Het doel is de mannetjesplakker te misleiden en zijn normale gedrag te veranderen, zodat hij, verward door alle aantrekkelijke geurtjes, het spoor van het vrouwtje niet meer kan vinden.
Deze lijn van aanval wordt bij proeven nog wel verder doorgetrokken, waarbij dan [228] wordt getracht het mannetje zo te misleiden, dat hij met een nagemaakt vrouwtje tracht te paren. In het laboratorium hebben mannelijke plakkers namelijk getracht te paren met houtsplinters, houtkrullen en andere kleine, levenloze dingen, als deze maar voldoende doordrenkt waren van een bedriegers-lokaas. Of deze afleidingsmanoeuvre om het paarinstinct in improductieve banen te leiden kan worden gebruikt om het aantal van een insectenvolk te reduceren, moet nog worden beproefd, maar het is in ieder geval een interessante mogelijkheid.
Het lokmiddel van de plakker was het eerste seksuele lokmiddel bij insecten, dat synthetisch werd gemaakt, maar waarschijnlijk zullen er spoedig andere zijn. Een aantal landbouwinsecten wordt op het ogenblik bestudeerd op mogelijke lokmiddelen, die de mens zou kunnen namaken. Bemoedigende resultaten zijn reeds bereikt met de Hessen mug (een soort galmug) en de doodshoofdvlinder op tabak.
Combinaties van lokmiddelen en vergiften worden tegen verschillende insectensoorten beproefd. Regeringsdeskundigen hebben een lokmiddel ontwikkeld, dat methyl-eugenol wordt genoemd en dat de mannetjes van de oosterse fruitvlieg en de meloenvlieg onweerstaanbaar vinden. Dit is bij proeven bij de Benin eilanden, 675 km ten zuiden van Japan, met gif vermengd. Kleine stukjes vezelplaat werden geïmpregneerd met de twee chemicaliën en per vliegtuig over de gehele eilandengroep gedistribueerd om de mannelijke insecten aan te trekken en te doden.
Deze campagne van 'mannelijke vernietiging' werd in 1960 begonnen: een jaar later schatte het 'Agriculture Department' dat meer dan 99 % van de populatie was geëlimineerd. De methode, die hier werd toegepast, schijnt opvallende voordelen boven de conventionele verspreiding van insecticiden te hebben. Het gif, een organische, fosforhoudende chemische stof, blijft vastzitten op de stukjes vezelplaat, die zeer waarschijnlijk niet door de dieren in het wild zullen worden opgegeten; de overblijfselen ervan zijn bovendien snel vergaan en zijn derhalve geen mogelijke bron van verontreiniging voor grond en water.
Maar niet alle communicatie in de insectenwereld geschiedt door luchtjes, die aanlokken of afstoten. Geluid kan ook een waarschuwing of een aantrekkingskracht betekenen. Het voortdurende uitgaan van ultrasone geluiden van een vleermuis in de vlucht (dat dient als radarsysteem om hem door het donker te geleiden), wordt door sommige vlinderachtigen gehoord en stelt hen in staat te vluchten. Het vleugelgeluid van naderende parasitaire vliegen waarschuwt de larven van sommige zaagwespen om gezamenlijk bescherming te zoeken. Aan de andere kant stellen de geluiden [229] van bepaalde in hout levende insecten de parasieten daarvan in staat hen te vinden. Voor de mannetjesmug is de vleugelslag van het vrouwtje een sirenezang.
Wat voor nut, als dat al aanwezig is, kunnen wij hebben van dit vermogen van het insect om geluid op te sporen en erop te reageren? Het is nog in een proefstadium, maar niettemin interessant: er is een eerste succes om mannelijke muggen aan te trekken door opnamen van de vleugelslag van een vrouwtje terug te spelen. De mannetjes werden zo naar een elektrisch geladen rooster gelokt en daar gedood.
Het afstotend effect, dat uitbarstingen van ultrasonisch geluid geeft, wordt in Canada beproefd tegen de maïsboorder en de vlinder van aardrupsen. Twee deskundigen op het gebied van dierengeluiden, de professoren Hubert en Mable Frings van de universiteit van Hawaï, geloven dat een praktische methode voor de beïnvloeding van het gedrag van insecten door geluid alleen wacht op de ontdekking van de goede sleutel, die de grote, bestaande kennis van het maken en ontvangen van insectengeluiden ontsluit en tot toepassing brengt.
Afstotende geluiden kunnen wellicht meer mogelijkheden bieden dan lokkende geluiden. De professoren Frings zijn bekend om hun ontdekking, dat spreeuwen zich in paniek verspreiden als een angstkreet van een van hun broeders wordt afgedraaid; misschien ligt er ergens in dit feit een kern van waarheid, die op insecten toegepast zou kunnen worden. Voor praktische industriëlen schijnen de mogelijkheden werkelijkheid in te houden, zodat er tenminste één grote electronische firma is, die voorbereidselen treft om een laboratorium op te richten om die mogelijkheden te onderzoeken.
Geluid wordt ook beproefd als een middel tot directe vernietiging. Ultrasonisch geluid doodt alle muggenlarven in een laboratoriumreservoir, maar het doodt ook andere waterorganismen. Bij andere experimenten zijn vleesvliegen, meeltorren en gele koorts-muskieten in enkele seconden gedood door ultrasonisch geluid, dat door de lucht op hen toekwam. Al deze proeven betekenen eerste stappen op de weg naar een geheel nieuwe conceptie van insectenbestrijding, die wellicht door de wonderen der electronica eens werkelijkheid zal worden.
De nieuwe biotische bestrijding van insecten is niet helemaal een kwestie van electronica en gammastraling en andere produkten van menselijk vernuft. Sommige van deze methoden wortelen in het verleden en zijn gebaseerd op de wetenschap, dat, net zoals wij, insecten ziek kunnen worden. Bacteriologische infecties geselen hun volken zoals vroeger de diverse plagen ons geselden; onder [230] de aanval van een virus worden hun horden ziek en gaan dood. Het vóórkomen van ziekten bij insecten was al vóór de tijd van Aristoteles bekend; de kwalen van de zijderups werden in de Middeleeuwse poëzie bezongen en door de studie van de ziekten van ditzelfde insect daagde bij Pasteur het eerste begrip van de principes van besmettelijke ziekte.
Insecten worden niet alleen overvallen door virussen en bacteriën, maar ook door zwammen, protozoën, microscopische wormpjes en andere wezens uit die gehele onzichtbare wereld van nietig leven, dat over het algemeen de mens goed gezind is. Want de microben zijn niet alleen de ziektenorganismen, maar ook de organismen, die afval vernietigen, die de grond vruchtbaar maken en die in ontelbare biologische processen, zoals fermentatie en nitrificatie een rol spelen. Waarom zouden zij ons ook niet helpen bij de bestrijding van insecten?
Een van de eersten, die iets zag in een dusdanig gebruik van micro-organismen was de 19e eeuwse zoöloog Elie Metchnikoff. Gedurende de laatste tientallen jaren van de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw begon de idee van microbische bestrijding langzaam vorm te krijgen. Het eerste afdoende bewijs, dat een insect bestreden kan worden door een ziekte in zijn omgeving te introduceren, kwam gedurende de dertiger jaren met de ontdekking en het toepassen van de melkziekte bij de Japanse kever, die wordt veroorzaakt door de sporen van een bacterie, die behoort tot het geslacht Bacillus. Dit klassieke voorbeeld van bacteriologische bestrijding heeft een lange geschiedenis in het oostelijke deel van de Verenigde Staten, zoals in hoofdstuk 7 is besproken.
De hoop is thans gevestigd op proeven met een andere bacterie van dit geslacht - Bacillus thuringiensis - die oorspronkelijk in 1911 in Duitsland, in de provincie Thuringen, werd ontdekt en waarvan men wist, dat hij een fatale bloedvergiftiging bij de larven van de meelmot teweeg bracht. Deze bacterie doodt echter meer door vergiftiging dan door ziekte. Binnen zijn vegetatief groeiende slierten worden, tezamen met de sporen, eigenaardige kristallen gevormd, die bestaan uit een proteïne-substantie, die zeer giftig is voor bepaalde insecten, speciaal voor de larven van de motachtige schubvleugeligen. Spoedig na het eten van bladeren, die met dit toxine zijn bedekt, lijdt de larf aan verlamming, scheidt uit met eten en sterft snel.
Uit praktisch overwegingen is het feit, dat het eten direct wordt stopgezet, al een enorm voordeel, want schade aan oogst en bladeren wordt bijna onmiddellijk een halt toegeroepen als de ziekteverwekkende stof wordt aangebracht. Samenstellingen met sporen van de Bucillus thuringiensis worden thans door verschillende fabrieken in de Verenigde Staten, onder [231] verschillende handelsmerken gefabriceerd.
Proeven worden in verschillende landen genomen: In Frankrijk en Duitsland tegen de larven van het koolwitje, in Joegoslavië tegen de grote spinnende rups, in de Sovjet-Unie tegen een ringelrups. In Panama, waar de proeven in 1961 aanvingen, kan dit bacteriologische insecticide een uitkomst betekenen voor de bananenkwekers, die met enkele ernstige problemen geconfronteerd worden. Daar is de wortelboorder een ernstige plaag voor bananen, die de wortels zo zwak maakt, dat de planten gemakkelijk door de wind omwaaien. Dieldrin is het enige doelmatige insecticide tegen dit insect geweest, maar thans heeft dit een kettingreactie van ongelukken in beweging gezet. De hoorders zijn bezig resistent te worden. De chemische stof heeft ook enige belangrijke (insecten) belagers vernietigd en heeft derhalve een toename veroorzaakt van de bladrollers, dat zijn kleine, stevige motten, wier larven lidtekens maken op de oppervlakte van de bananen. Er is reden om aan te nemen, dat het nieuwe microbische insecticide zowel de bladrollers als de hoorders zal elimineren en dat dit zal gebeuren zonder de natuurlijke bestrijding in de war te gooien.
In de bossen van oostelijk Canada en de Verenigde Staten kunnen bacteriologische insecticiden een belangrijke oplossing betekenen voor de hinder, die zij van bosinsecten als de knoprupsen en de plakkers ondervinden. In 1960 begon men in beide landen met proeven met een handelspreparaat van de Bacillus thuringiensis. De eerste resultaten waren bemoedigend. In Vermont waren de eindresultaten van de bacteriologische bestrijding bijvoorbeeld even goed als die, welke met DDT waren verkregen. Het voornaamste technische probleem is thans om een geschikte oplossing te vinden, waardoor de bacteriologische sporen aan de naalden van de naaldbomen blijven kleven. Op gewassen vormt dit geen probleem, men kan daar zelfs nevelbespuiting toepassen. Bacteriologische insecticiden zijn reeds op een grote verscheidenheid van groente beproefd, speciaal in Californië.
Ondertussen is er ander, misschien minder spectaculair werk gedaan, dat betrekking heeft op virussen. Hier en daar worden in Californië velden jonge luzerne met een stof bespoten, die even dodelijk is als welke insecticide ook voor de allesvernietigende rups op luzerne. Dit is een samenstelling, die een virus bevat, dat verkregen is uit de lichamen van rupsen, die dood zijn gegaan aan de infectie van een bijzonder kwaadaardige ziekte. De lichamen van slechts vijf zieke rupsen verschaffen genoeg virus om vierduizend vierkante meter luzerne te behandelen. In sommige Canadese bossen heeft een virus, dat de zaagwesp op naaldbomen [232] aantast, zulke doelmatige bestrijdingsresultaten te zien gegeven, dat het in de plaats gekomen is van insecticiden.
Geleerden in Tsjechoslowakije zijn bezig proeven te nemen met protozoën tegen de kleine spinnende rups en andere insectenplagen, en in de Verenigde Staten is een protozoën-parasiet gevonden, die de potentie om eieren te leggen bij de maïsboorder op een lager niveau brengt.
Voor sommige mensen zal de term microbische insecticiden een beeld voor ogen toveren van bacteriologische oorlog, die andere vormen van leven in gevaar brengt. Dit is niet waar. In tegenstelling tot chemicaliën zijn pathologische middelen tegen insecten gevaarloos, behalve voor het bestemde doel. Dr. Edward Steinhaus, die bijzonder deskundig is op het gebied van de insectenpathologie, heeft nadrukkelijk verklaard, dat er 'geen enkele geverifieerde registratie bestaat van een echt pathologisch middel voor insecten, dat een besmettelijke ziekte heeft veroorzaakt bij een gewerveld dier, noch bij proeven noch in de natuur.' De pathologische middelen voor insecten zijn zo specifiek, dat zij slechts een kleine groep insecten aantasten, soms zelfs slechts een enkele soort. Biologisch behoren zij niet tot de organismen, die ziekten veroorzaken bij hogere planten en dieren. Hetzelfde geldt, zegt Dr. Steinhaus, voor het uitbreken van ziekten bij insecten in de natuur, dat altijd beperkt blijft tot de insecten zelf en nooit de planten, waarop de insecten huizen, of de dieren, die zich met hen voeden aantast.
Insecten hebben veel natuurlijke vijanden, niet alleen microben, maar ook veel andere insecten. De eerste ingeving, dat een insect wel eens bestreden zou kunnen worden door zijn vijanden aan te moedigen, wordt algemeen toegeschreven aan Erasmus Darwin, omstreeks 1800. Waarschijnlijk omdat dit de eerste algemeen in praktijk gebrachte methode was ten aanzien van biologische bestrijding, wordt het plaatsen van het ene insect tegenover het andere dikwijls, doch ten onrechte, gedacht het enige alternatief te zijn voor chemicaliën.
In de Verenigde Staten dateert het eerste begin van een conventionele biologische bestrijding van 1888, toen Albert Koebele, de eerste van een groeiend leger insectenkundige onderzoekers, naar Australië ging om naar natuurlijke vijanden te zoeken van de citrus schildluis, die de Californische citrusindustrie met vernietiging bedreigde. Zoals we in hoofdstuk 15 hebben gezien, werd deze missie met uitzonderlijk succes bekroond en in de eeuw, die daarop volgde is de hele wereld uitgekamd om natuurlijke vijanden te vinden, die de insecten, die onuitgenodigd naar onze kusten waren gekomen, konden bestrijden. Alles bij elkaar [233] genomen, worden er zo'n 100 soorten geïmporteerde belagers en parasieten regelmatig gebruikt. Behalve de vedalia kevers, die door Koebele werden meegebracht, zijn ook andere ingevoerde soorten succesvol geweest.
Een wesp, die uit Japan werd ingevoerd, heeft een insect, dat de appelboomgaarden in de oostelijke staten aantastte, afdoend bestreden. Verschillende natuurlijke vijanden van het bladmugje op luzerne, een insect dat per ongeluk uit het Midden Oosten binnengekomen was, hebben de luzerne-industrie in Californië van een wisse dood gered. Parasieten en belagers van de plakker hebben een goede bestrijding te zien gegeven, net zoals de Tiphia wesp tegen de Japanse kever. Biologische bestrijding van schildluizen in het algemeen en de witbepoederd uitziende schildluis in het bijzonder, heeft Californië naar schatting verschillende miljoenen dollars per jaar bespaard. Een van de leidende entomologen van die staat, Dr. Paul DeBach, heeft zelfs becijferd, dat voor iedere investering van 4 miljoen dollar voor biologische bestrijding er 100 miljoen terugkomt.
Voorbeelden van succesvolle biologische bestrijding van ernstige plagen door het invoeren van hun natuurlijke vijanden, kunnen we thans in ongeveer 40 landen, gelegen in een groot deel van de wereld, waarnemen. De voordelen van deze soort bestrijding ten opzichte van die met chemicaliën zijn duidelijk: het is betrekkelijk goedkoop, het is permanent en het laat geen giftige residuen achter.
Toch heeft de biologische manier van bestrijden te kampen met een gemis aan steun. Californië is praktisch de enige staat, die een uitgewerkte campagne van biologische bestrijding heeft opgezet en veel staten bezitten nog niet één entomoloog, die al zijn tijd eraan geeft. Misschien komt het door het gebrek aan steun dat de biologische bestrijding door middel van insectenvijanden niet altijd is uitgevoerd met de wetenschappelijke grondigheid, die nodig is - uitgebreide studies van de uitwerking op de ten prooi vallende insectenvolken zijn zelden ondernomen en het loslaten is niet altijd gebeurd met de nauwkeurigheid, die het verschil tussen succes en mislukking kan uitmaken.
De belager en de prooi bestaan niet alleen, maar maken deel uit van een groot levensstramien, dat in zijn geheel moet worden bezien. Misschien zijn de kansen voor de meer conventionele typen van biologische bestrijding wel het grootst in de bossen. De bouwgronden van de moderne landbouw zijn zeer kunstmatig en lijken geenszins op iets wat de natuur zelf heeft ontwikkeld. Maar de bossen vormen een geheel andere wereld, die dichter bij de natuurlijke omstandigheden staat. Hier kan de natuur haar gang gaan met een minimum aan hulp en een maximum aan vrijheid [234] van de mens. Hier kan zij dat wonderlijke en ingewikkelde systeem van controle en evenwicht ontwikkelen, dat het bos beschermt tegen te veel schade door insecten.
In de Verenigde Staten schijnen de houtvesters voornamelijk aan biologische bestrijding te hebben gedacht in de vorm van de invoering van insectenparasieten en -belagers. De Canadezen nemen een ruimer standpunt in en sommige Europeanen zijn nog verder gegaan en hebben de wetenschap, die `boshygiëne' wordt genoemd, tot verbazingwekkende hoogte ontwikkeld. Vogels, mieren, bosspinnen en grondbacteriën zijn net zo goed een deel van het bos als de bomen, volgens de Europese houtvesters, die er voor zorgen ook nieuw bos te voorzien van deze beschermende factoren. Het aanmoedigen van vogels behoort tot de eerste stappen. In de moderne tijd van intensieve houtvesterij zijn de holle bomen verdwenen en daarmede de woningen voor spechten en andere boomnestelaars. Dit gebrek wordt goedgemaakt door nestkastjes, die de vogels weer naar het bos toetrekken.
Andere kastjes worden speciaal voor uilen en vleermuizen gemaakt, zodat deze schepselen in de donkere uren het werk, dat bestaat uit de jacht op insecten, van de kleine vogels kunnen overnemen.
Maar dit is nog slechts een begin. Een van de meest fascinerende bestrijdingsmethoden in Europese bossen heeft betrekking op het gebruik van rode bosmieren als agressieve insectenbelagers. Het is een soort die helaas in Noord-Amerika niet voorkomt. Ongeveer 25 jaar geleden ontwikkelde professor Karl Gósswald van de universiteit van Würzburg een methode om deze mier te cultiveren en er kolonies van op te richten. Onder zijn leiding zijn in ongeveer 90 proefgebieden in Duitsland meer dan 10.000 kolonies van de rode mier uitgezet. Dr. Gösswald's methode heeft navolging gevonden in Italië en andere landen, waar 'mierenkwekerijen' zijn opgericht om de bossen van kolonies te kunnen voorzien. In de Apennijnen zijn bijvoorbeeld verschillende honderden nesten uitgezet om de herbeboste gebieden te beschermen.
'Daar waar u in uw bossen een combinatie van vogel- en mierenbescherming, gepaard aan enkele vleermuizen en uilen, kunt verkrijgen, is het biologisch evenwicht al aardig verbeterd', zegt Dr. Heinz Ruppertshofen, een houtvester in Mölln, Duitsland. Hij gelooft, dat een enkele ingevoerde belager of parasiet minder doelmatig werkt dan een verscheidenheid aan `natuurlijke metgezellen' voor de bomen.
Nieuwe mierenkolonies in de bossen bij Mölln worden tegen de spechten beschermd door er een net overheen te spannen. Hierdoor kunnen de spechten, die de laatste 10 jaren in sommige proefgebieden met 400 % in aantal zijn toegenomen, de mierenkolonies [235] geen ernstige schade toebrengen en als betaling (en om goed te maken wat ze te kort komen) halen zij dan schadelijke rupsen van de bladeren der bomen. Een groot deel van het werk, dat gepaard gaat met het zorgen voor de mierenkolonies en de nestkastjes voor de vogels wordt door een jeugdbrigade van de plaatselijke school ondernomen, door kinderen van 10 tot 14 jaar oud.
De kosten zijn buitengewoon laag; het resultaat is een permanente bescherming van de bossen.
Een ander bijzonder interessant deel van Dr. Ruppertshofen's werk is het gebruik van spinnen, waarin hij een pionier blijkt te zijn. Hoewel er een uitgebreide literatuur bestaat over de klassificatie en natuurlijke historie van spinnen, is deze her en der verspreid en onvolledig. Bovendien heeft deze niet te maken met de waarde van spinnen als een agens voor biologische bestrijding.
Van de 22.000 soorten spinnen, die bekend zijn, komen er 760 in Duitsland voor en ongeveer 2.000 in de Verenigde Staten. Negenentwintig spinnenfamilies bevolken de Duitse bossen.
Voor een houtvester is het voornaamste van de spin het soortweb, dat hij spint. De spinnen, die een wielvormig web spinnen zijn voor hem het belangrijkst, want deze spinnewebben zijn zo nauw gesponnen, dat zij alle vliegende insecten kunnen vangen.
Een groot web (dat wel 40 centimeter in diameter kan zijn) van de kruisspin heeft wel 120.000 kleverige knobbeltjes op zijn draden. Een enkele spin kan in zijn leven, dat 18 maanden duurt, gemiddeld 2.000 insecten vernietigen. Een biologisch gezond bos telt 50 tot 150 spinnen per vierkante meter. Daar waar er minder zijn, kan het middel om de zakachtige cocons met eitjes te verzamelen en te distribueren uitkomst brengen. 'Drie cocons van de spin, die op wespen aast en die ook in Amerika voorkomt, levert 1.000 spinnen, die 200.000 vliegende insecten kunnen vangen,' zegt Dr. Ruppertshofen. De kleine en tere jongen van de wielspin of kruisspin, die in het voorjaar te voorschijn komen, zijn bijzonder belangrijk, zegt hij, 'want in teamverband weven zij een paraplu-achtig web boven de bovenste nieuwe loten van de bomen, die zij aldus beschermen tegen insecten.' Met het groeien van de spinnen, wordt ook het web vergroot.
Canadese biologen hebben ongeveer in dezelfde richting gewerkt, zij het met enkele verschillen, die werden gedicteerd door het feit dat de Noordamerikaanse bossen voor het merendeel natuurlijk en niet geplant zijn en dat de als hulpmiddel voor het behoud van een gezond bos beschikbare soorten ook enigszins anders zijn. De nadruk in Canada wordt gelegd op kleine zoogdieren, die verbazingwekkend doelmatig kunnen zijn bij de bestrijding van bepaalde insecten, speciaal die, welke in de sponsachtige [236] bodem van de bosgrond leven. Onder deze insecten bevinden zich de zaagwespen, die zo worden genoemd omdat het vrouwtje een zaagvormige legboor heeft, waarmee ze de naalden van de naaldbomen openrijt om er eitjes in te leggen. De larven vallen op den duur op de grond en vormen cocons in de veengrond onder de lorkebomen of in de rottende naalden onder dennen en sparren.
Maar onder de bosbodem ligt een wereldje, dat doorkruist wordt door tunnels en gangen van kleine zoogdieren: witvoetmuizen, spitsmuizen, woelmuizen, en andere soorten. Van al deze kleine gravers kunnen de vraatzuchtige spitsmuizen het grootste aantal cocons van de zaagwesp vinden en opeten. Zij doen dat door een voorpoot op de cocon te zetten en er het eind af te bijten en ze leggen een buitengewone handigheid aan de dag bij het onderscheiden van gezonde en lege cocons. Zij kennen wat hun onstilbare honger betreft huns gelijke niet. Waar een woelmuis zo'n 200 cocons per dag kan opeten, kan een spitsmuis - afhankelijk van de soort, waartoe hij behoort - er wel 800 verslinden! Dit kan uitlopen, hebben laboratoriumproeven aangetoond, op een vernietiging van 75 tot 98 % van de aanwezige cocons.
Het behoeft niet te verbazen, dat het eiland Newfoundland, waar geen spitsmuizen voorkomen, maar dat geplaagd wordt door zaagwespen, zo graag de beschikking had over deze kleine, efficiënte zoogdieren, dat in 1958 de invoer van de gemaskerde spitsmuis, de meest doelmatige zaagwesp-belager, werd overwogen. Canadese ambtenaren bevestigden in 1962 dat de poging was gelukt. De spitsmuizen vermeerderden zich en verspreidden zich over het eiland, sommige gemerkte exemplaren zijn wel 15 kilometer van hun oorspronkelijke plaats teruggevonden.
Er bestaat dus een groot arsenaal van wapens voor de houtvester, die naar permanente oplossingen voor zijn problemen zoekt, oplossingen die bovendien de natuurlijke verhoudingen in het bos behouden en versterken. Chemische bestrijding van plagen is hoogstens een lapmiddel, dat geen werkelijke oplossing brengt en in 't ongunstigste geval de vissen in de bosbeken doodt, insectenplagen te voorschijn roept en de natuurlijke bestrijding en die, welke wij willen introduceren, vernietigt. Door zulke gewelddadige maatregelen, zegt Dr. Ruppertshofen, 'wordt de levensgemeenschap van het bos volkomen uit zijn evenwicht gebracht en de catastrofen, die door parasieten veroorzaakt worden, volgen elkaar met steeds korter tussenpozen op . . . Wij moeten derhalve een einde maken aan deze onnatuurlijke manipulaties, die worden uitgevoerd in de belangrijkste en bijna laatste natuurlijke levensruimte, die ons nog is overgebleven.
[237] Door al deze nieuwe, vernuftige en scheppende benaderingen van het probleem onze aarde met andere wezens te delen, loopt een steeds wederkerend thema: we hebben te doen met leven, met levende volken en al hun noden en gebreken, hun opkomst en ondergang. Slechts door deze levenskrachten in aanmerking te nemen en door deze voorzichtig in banen te leiden, die gunstig voor ons zelf zijn, kunnen we hopen op een redelijke schikking tussen de insectenhorden en ons mensen.
Het 'en vogue' zijn van vergiften is geheel aan deze fundamentele overwegingen voorbij gegaan. De chemische versperring, die net zo'n ruw wapen is als de knots van de holbewoner, is tegen het levensstramien opgezet. Dit stramien is aan de ene kant teer en vernietigbaar, maar aan de andere kant taai en veerkrachtig en in staat op onverwachte wijze terug te slaan. Deze eigenaardige capaciteiten van het leven zijn door de voorstanders van chemische bestrijding genegeerd; zij hebben hun taak niet met 'visie' volbracht en zij hebben geen nederigheid getoond voor de onmetelijke krachten, waarmede ze werken.
'Controle op de Natuur' is een frase, die uit arrogantie is geboren en stamt uit het Neanderthaler tijdperk van biologie en filosofie, toen nog werd aangenomen, dat de natuur er was voor het gemak van de mens. De concepties en praktijken van de toegepaste insectenkunde dateren voor een groot gedeelte uit het Stenen Tijdperk der wetenschap. Jammer genoeg heeft zulk een primitieve wetenschap gemeend zich te moeten bedienen van de meest moderne en verschrikkelijke wapens. Door die tegen de insecten te gebruiken, zijn ze tevens tegen de aarde gekeerd.