HOOFDSTUK - 04


IN DE SCHATKAMER VAN HET LEVEN


[039] Wij kijken vol spanning naar de televisie. Het ruimteschip nadert de maan. In de controlekamers flitsen de lichtjes van de computers. Zou het ditmaal lukken? De spanning in de controlekamers stijgt. Dan klinkt gejuich, de landing is geslaagd, het instrument is neergekomen dicht bij de plaats die daarvoor was uitgezocht. Weldra komen de foto's van het maanoppervlak, de kranten staan vol over de nieuwe triomf van de techniek. Het wachten is nu op de landing van mensen op de maan en later op Mars. Er wordt ons voorgehouden dat dit alles van groot belang is voor de menselijke samen­leving. Maar is dit wel juist? Is het niet eerder een gigantisch spel, een zucht naar sensatie? Wij horen over een ruimterace die moet worden gewon­nen. Men zegt dat door de ruimtevaart de industrialisatie sterk wordt be­vorderd. Het klinkt als een excuus, het zoeken naar een motief om het gro­te en kostbare spel te mogen voortzetten.


In stille laboratoriums werken onderzoekers, die veel ongelofelijker pres­taties hebben verricht. Hun blikken zijn niet gericht op hemellichamen op afstanden van honderdduizenden of miljoenen kilometers van de aarde, zij trachten een wereld te ontraadselen waarin één millimeter een enorme af­stand is. Hun ontdekkingen zijn voor de mensheid van uitermate groot be­lang en verscheidenen van hen ontvingen de Nobelprijs. Over deze triomfen van de wetenschap verschijnt in de kranten hoogstens een kort berichtje, dat in geen verhouding staat tot de opgewonden verhalen over de ruimte­vaart. Dit onderzoek is echter veel ingrijpender voor de menselijke samen­leving dan het brengen van een mannetje op de maan, ten goede of ten kwa­de, afhankelijk van de vraag hoe deze kennis zal worden gehanteerd.


De basis voor dit onderzoek werd een eeuw geleden gelegd door de onop­vallende en spoedig vergeten monnik in het Moravische klooster. Zijn ex­perimenten waren weinig opwindend. Wetenschappelijk onderzoek is lang niet altijd boeiend en interessant, integendeel, het kan bar vervelend en eentonig zijn en er is dan veel doorzettingsvermogen nodig om het vol te houden. Vaak is het resultaat dan nog teleurstellend, het is als een dool­hof, met vele doodlopende wegen. Mendel wist daarin uitstekend de weg te vinden.


Het staat wel vast dat hij jarenlang over zijn experimenten heeft nagedacht, en waarschijnlijk kende hij de juiste weg reeds vóórdat hij de­ze had betreden, her kenmerk van een geniaal onderzoeker. Vele grote ont­dekkingen zijn gedaan in een leunstoel. Wat in de gedachten reeds vastligt [040] moet echter worden bewezen. Mendel ging daartoe uiterst zorgvuldig te werk, stap voor stap. Lange tijd besteedde hij aan het uitzoeken van zijn proefmateriaal. Het bestond uit erwtenrassen, die twee aan twee telkens in één eigenschap verschilden, de kleur, geel of groen, de vorm, rond of kantig, enzovoorts.

Gedurende acht jaren deed hij niets anders dan erwten telen en tellen. Hij kruiste gele met groene, ronde met kantige, enzovoorts, en telde de tiendui­zenden erwten die hij oogstte, zorgvuldig gescheiden naar kleur en vorm. Dit was nodig om erachter te komen hoe zulke eigenschappen op de nako­melingen overgaan. Wij zullen hem niet op zijn lange en moeizame weg vol­gen, dit is geen boek over erfelijkheidsleer, maar over datgene wat door giftige stoffen wordt bedreigd.


Mendel ontdekte dat de erfelijke eigenschappen zelfstandige en afzonder­lijke factoren zijn, die hij "Elemente" noemde. Wij kunnen dit enigszins ver­gelijken met een kaartspel: bij zijn erwten was een kaart voor groen, geel, rond, kantig, enzovoorts. Bij elke bevruchting worden die kaarten opnieuw geschud en over de nakomelingen verdeeld. Door dit alles nauwkeurig te tellen en te sorteren ontdekte Mendel dat dit volgens wiskundige regels gaat, die wij tegenwoordig "de wetten van Mendel” noemen. Een leerboek over erfelijkheidsleer lijkt dan ook veel op een wiskundeboek, hetgeen bio­logen nogal eens moeite veroorzaakt, zoals ik uit ervaring weet. In dat kaartspel zitten zelfs troeven!

Toen Mendel gele met groene erwten kruiste, oogstte hij uitsluitend gele, het groen was verdwenen. Bij de nakomelingen van deze gele zaten echter weer groene. Het bleek dat geel het groen "over­troeft”, ofwel erover domineert. Hij noemde de gele factor dan ook domi­nant, de groene recessief, wat terugwijkend betekent. Eenvoudigheidshalve wordt dit steeds met letters aangegeven, dominante factoren met hoofd­letters. Gele erwten zijn GG en hun nakomelingen óók. Wij noemen dit zaad­vast. Voor de groene erwten, gg, geldt hetzelfde. Waarom hier dubbele let­ters worden gebruikt zal zo aanstonds blijken. Als beide factoren in een erwt zitten, dus Gg, is deze geel van kleur, maar met verborgen groen, hetgeen Mendel een bastaard noemde.


Maar wat zijn nu die factoren en waar moeten wij ze zoeken?

Zoals iedereen weet bestaan alle levende organismen uit cellen, sommige uit slechts één cel, zoals bacteriën, andere, zoals de mens, uit ontelbare miljarden. Elk van deze cellen is een uitermate ingewikkeld en zeer sub­tiel organisme. De belangrijkste bestanddelen zijn de chromosomen of kern­lissen, die door de microscoop gezien op fijne draadjes lijken. Hun aantal is in alle cellen van dezelfde soort gelijk, maar bij verschillende soorten ver­schillend. Zo heeft de mens 46 chromosomen in iedere cel, het bananenvlieg­je Drosophila melanogaster slechts 8, een van de redenen waarom dit in­sect [041] veelvuldig wordt gebruikt bij het erfelijkheidsonderzoek. De chromo­somen liggen altijd in paren, die wij gemakshalve links en rechts zullen noemen. Bij de mens zijn dit dus 23 paren.


Nu zijn het natuurlijk geen draadjes, zij worden wel vergeleken met snoer­tjes kralen. Deze kralen zijn de genen, die overeenkomen met Mendels "Ele­mente". Ze worden vaak de stoffelijke dragers van de erfelijkheid genoemd.


Naar deze genen wordt de erfelijkheidsleer genetica genoemd. Er liggen duizenden van zulke genen in iedere cel. De kleur van Mendels erwten was zo'n gen, dat echter links en rechts in een paar chromosomen voorkomt, dus GG. Bij een bastaard is dit verschillend, dus links G en rechts g. Nu worden bij de vorming van geslachtscellen de chromosomen "ontpaard", zodat deze cellen slechts het halve aantal bevatten, bij de mens dus 23. Daarbij gaat slechts één van de betrokken genen mee, bij een bastaard dus G of g. Bij de paring komt daardoor één stel chromosomen met de daarin liggende genen van de vrouwelijke kant, het andere van de mannelijke.


Om dit nog wat duidelijker te maken kijken wij eens naar een aardig meisje met mooie blauwe ogen, een aardige jongen mag óók. Beide ou­ders hebben bruine ogen. Hoe zou dit nu erfelijk in elkaar kunnen zitten? Bruin is in dit geval dominant, dus B, en blauw recessief, dus b. Het kind moet dus twee genen b hebben, anders zouden de ogen niet blauw zijn. Het moet dus van elk van de ouders zo'n gen hebben gekregen en ze moeten dus beiden bastaarden voor de oogkleur zijn, dus Bb, bruin met "verborgen" blauw. Omdat mensen maar weinig nakomelingen hebben in verhouding tot erwten of insecten kan zo'n recessieve factor geslachten lang verborgen blijven. Zo kan het gebeuren dat in een overigens onmuzika­le familie een zeer muzikaal kind wordt geboren; Toscanini was daarvan een beroemd voorbeeld. Dit is natuurlijk maar eenvoudig voorgesteld, in werkelijkheid gaat het om duizenden en waarschijnlijk om honderdduizen­den genen, die bij elke bevruchting worden "geschud". Als daarbij iets misgaat heeft dit ernstige gevolgen. Zo hebben de ongelukkige kinderen die als mongooltjes bekend staan één chromosoom te veel. In de na­tuur is dit proces dan ook zéér goed tegen schadelijke invloeden beschermd, echter niet geheel, want dan zou er waarschijnlijk geen evolutie zijn ge­weest.


Wij zijn hier zó maar overgesprongen van erwten op mensen, hetgeen in dit geval volkomen verantwoord is. Deze processen verlopen namelijk bij alle levende wezens gelijk, onverschillig of dit nu mensen, insecten of erwten zijn. Mendel ontdekte met zijn erwten de grondslag van het leven! Door het spel van die geheimzinnige genen wordt alles beslist: of uit de eerste cel na de bevruchting een plant, dier of mens zal ontstaan, en alle eigenschap­pen die ze zullen hebben, of het kind een domkop zal worden of een genie,[042] of het aanleg zal hebben voor muziek, biologie, wiskunde of iets anders, of het gevoelig zal zijn voor bepaalde ziekten en voor welke, of het zal gebo­ren worden met een gekleurde huid of een blanke, kortom, wij zijn die genen.

Als wij willen nagaan wat er met het leven op aarde gebeurt, moeten wij onderzoeken wat er met de genen gebeurt, zij zijn het leven op aarde. Zij zijn ook de “motoren" die bepaalde enzymen aandrijven tot het vormen van de juiste en voor het leven onmisbare eiwitten.

Zelfs bevatten zij een soort rem en versnelling, alles in ondenkbaar kleine afmetingen en al even on­denkbaar grote aantallen. Als wij beseffen dat zo'n ondenkbaar klein gen een zeer ingewikkeld organisme is, begrijpen wij iets meer van de wonde­ren van het leven en ook van de bezorgdheid van degenen, die voortdurend waarschuwen hiermee voorzichtig te zijn. Het meest fantastische is mis­schien wel dat de genen zichzelf voortdurend nauwkeurig reproduceren. In de eerste cel die door de bevruchting ontstaat, is de gehele "blauwdruk" voor het nieuwe leven reeds aanwezig.

Groei is deling van cellen. De eerste wordt tot twee, deze worden tot vier en zo verder: 8, 16, 32, tot vele miljar­den. Elke nieuwe cel krijgt een volledige "afdruk" van de genen mee. Vele weefsels moeten steeds worden vernieuwd, hetgeen eveneens gebeurt door deling van cellen. In alles wat leeft gaat dit proces rusteloos door, in onszelf, in de kat die voor het haardvuur zit te spinnen, in de vliegen die ons hin­deren, in de planten die onze vensterbank en onze tuin opluisteren, overal delen zich voortdurend cellen, in elk organisme, dag en nacht, jaar op jaar, vanaf het ogenblik van de bevruchting tot de dood, en al deze miljarden cellen worden nauwkeurig voorzien van de vele informaties die in de genen zijn vastgelegd.


Maar wij merken er niets van!

Hierin schuilt, naar ik meen, een groot gevaar. Velen hebben gelezen over deze en soortgelijke verschijnselen, met grote aandacht en belangstelling wellicht, maar zij blijven buiten ons leven staan, buiten de dagelijkse gang van zaken, en erger, ook buiten de gedachtensfeer van degenen die aan deze gang van zaken richting geven, die regelen en besturen. Dit kon men zich een halve eeuw geleden nog wel veroorloven, maar onder de huidige omstandigheden is dit stellig niet meer verantwoord.


Doordat het subtiele "schudden van de kaarten" volgens wiskundige regels verloopt kunnen wij daarvan gebruik maken om planten en dieren "op te bouwen" met door ons gewenste eigenschappen, hetgeen wordt gedaan bij de moderne veredeling van planten en dieren. Zo konden de opbrengst en de kwaliteit van de producten van landbouw en veeteelt sterk worden ver­beterd. Hiervoor is vooral in Nederland uitnemend onderzoek gedaan, waar­over men merkwaardigerwijs slechts zelden verneemt, hoewel dit een sterk positieve noot is in een overigens nogal negatief beeld. Er zijn granen, peulvruchten [043] en aardappelen met hoge opbrengsten en andere door ons gewenste eigenschappen, een zeer grote keuze van groenten en fruit, koeien die veel melk geven en kippen die veel eieren leggen, bloemen en planten die onze huizen en onze tuinen sieren, werkpaarden en renpaarden, honden, katten, konijnen, vogels en zelfs vissen, die prijzen winnen op tentoonstellingen, mensen ... neen, deze drempel is niet overschreden, op de mens is deze kennis niet toegepast, hij werd niet "veredeld".


Ook de bestrijders met chemische preparaten hielden met dit alles geen rekening. De werking van de genen wordt namelijk in vele gevallen sterk beïnvloed door omstandigheden in het milieu. Dit was niet het geval met Mendels erwten, die konden niet anders worden dan geel of groen. Mede daarom was de keuze van zijn materiaal zo geniaal, hij schakelde bij zijn onderzoek de invloed van het milieu uit.

Ook het aardige meisje kon geen andere dan blauwe ogen krijgen.


Als iemand echter zaaierwten koopt waarin door plantenveredelaars een erfelijke eigenschap voor hoge opbrengst is gebracht, zal daarvan niet veel terechtkomen als die erwten worden gezaaid op schrale grond. Dit zal even­min het geval zijn bij te weinig zon, te veel regen of te grote droogte. Deze en vele andere factoren van het milieu hebben grote invloed op de verschij­ningsvorm. Aangezien deze invloeden voor ieder dier en elke plant altijd wel enigzins verschillen ontstaat een grote variabiliteit in hun uiterlijk. Dit is dus in hoge mate een product van erfelijke eigenschappen en milieu. Men zou dit kunnen vergelijken met het mooiste aller muziekinstrumenten, het kerkorgel, waarbij dan de toetsen de genen voorstellen en de organist het milieu. Sommige tonen blijven doorklinken - de kleur van de erwten of van de ogen -, daarnaast kan aan het instrument een rijkdom van varia­ties worden ontlokt, maar ook een vervelend deuntje, laat ons zeggen een slechte oogst. De mens bespeelt zijn eigen erfelijkheidsinstrument zeer slecht, waardoor vele gaven en talenten niet tot ontwikkeling komen. Hij zal beter moeten beseffen dat niet de ouders en de opvoeders beslissen, maar de genen!


Aan het verband tussen organismen en milieu is een belangrijke tak van wetenschap gewijd, de ecologie. Veranderingen in het milieu veroorzaken altijd veranderingen in de vormen waarin het leven zich aan ons voordoet en in hun onderling verband. Hierbij kunnen grote verschuivingen optre­den, ook in de combinaties van genen. Darwins selectie en "survival of the fittest" kunnen grotendeels worden teruggebracht tot dit verschijnsel. Com­binaties van genen die het beste passen bij een gegeven milieu handhaven zich, andere niet. Planten of dieren met een erfelijke aanleg om zwak of ziek te zijn kunnen zich in een natuurlijk milieu moeilijk handhaven. Zij verdwijnen en met hen de ongunstige combinatie van genen. Men kan stellen [044] dat door de strijd om het bestaan de genencombinatie wordt "gezuiverd" van minder geschikte elementen. De mens heeft het milieu van zichzelf en van het overige leven op aarde sterk gewijzigd, waarbij hij heeft inge­grepen in het spel van de genen. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen heeft hierop grote invloed, waardoor belangrijke verschuivingen zijn veroorzaakt. In een volgend hoofdstuk zal ik aantonen dat hierdoor een kritieke situatie is ontstaan.


Wij staan nu voor de vraag waardoor genen hun werking uitoefenen en waaruit de verschillen bestaan die in het ene geval ogen blauw doen wor­den en in het andere geval bruin. Wat zit er allemaal achter? Het lijkt wel­haast onmogelijk dit probleem op te lossen. Wij betreden hier namelijk een wereld waarin de afmetingen moeten worden bepaald met ångströms, een lengte-eenheid die is genoemd naar de Zweedse natuurkundige A. J. Angström ( 1814-1874). Er gaan tien miljoen ångströms in één millimeter, dat is zo on­geveer de afstand tussen twee woorden in dit boek! De genen zijn hoogstens enkele honderden ångströms groot, zodat er ongeveer 35.000 in een millime­ter gaan. Toch is het die geleerden in hun stille laboratoriums, die ik in het begin van dit hoofdstuk noemde, gelukt het geheim van de genen te ontraad­selen. Zij deden dit met behulp van röntgenstralen en electronenmicroscopen. Dit heeft geleid tot een geheel nieuwe tak van wetenschap, die moleculaire biologie wordt genoemd. De genen blijken namelijk moleculen te zijn met een sierlijke vorm. Zoals tegenwoordig iedereen weet, bestaan moleculen uit nog kleinere deeltjes, de atomen, watermoleculen bijvoorbeeld uit twee wa­terstofatomen en één zuurstofatoom, aangegeven als H2O of HOH. De mole­culen waaruit levende weefsels bestaan zijn veel ingewikkelder en zij bevat­ten duizenden atomen.


De genen zijn opgebouwd uit atomen waterstof, zuurstof, stikstof, kool­stof en fosfor, tot een molecule dat desoxyribonucleïnezuur wordt genoemd, afgekort tot DNA, waarin de A staat voor "acid". Tegenwoordig spreekt men veelal over DNA in plaats van over genen. De rangschikking van de duizenden atomen in de DNA-molecule is precies vastgesteld en er is ook een vergroot model van gebouwd, waarin de atomen worden voorgesteld door kogeltjes van verschillende kleur. Om een indruk te krijgen van de vorm van de DNA-moleculen kunnen wij ons een lange ladder voorstellen met vele sporten vervaardigd uit dun metaal. Deze wringen wij tot een spiraal- of kurkentrekkervorm, waardoor een soort "wentelladder" ont­staat, zoals een wenteltrap in een toren. Het geheel lijkt ook enigszins op twee in elkaar geschoven spiraalveren, die op vele plaatsen zijn verbonden door “sporten”.


De zijkanten van de ladder, of de beide spiralen, zijn opgebouwd uit fosforzuur [045] en een suiker, desoxyribose, die elkaar in beide spiralen regelma­tig afwisselen, en wel zodanig dat zij precies tegenover elkaar liggen. De sporten zijn bevestigd aan de suiker. Nu nemen wij een zaag en zagen daar­mee de sporten precies doormidden, in een links en een rechts gedeelte. Elke helft van een sport bestaat uit een chemische verbinding, die base wordt genoemd. Daarvan zijn er vier, die twee aan twee bij elkaar behoren. Dit zijn adenine en thymine, afgekort A en T, benevens cytosine en guanine, af­gekort C en G. Er zijn sporten waarvan de linkerhelft uit A bestaat en de rechterhelft uit T, of omgekeerd, dus T-A. Bij andere is de linkerhelft C en de rechter G, of omgekeerd, dus G-C. De beide helften worden in de mole­cule bijeengehouden door een zogenaamde waterstofbrug.


Wij stappen nu even over op het morseschrift, dat uit twee tekens is opge­bouwd, punten en strepen. Door deze in verschillende volgorde te plaatsen ontstaat de telegrafische code waarmee het gehele alfabet kan worden over­geseind. Voor een letter zijn daarbij hoogstens vier tekens nodig, zoals –... voor B, voor cijfers gebruikt men er vijf, zoals ..--- voor 2. Deze code zou nog belangrijk kunnen worden uitgebreid door méér tekens te gebrui­ken voor één element, maar dit is niet nodig.


In de DNA-moleculen zijn vier "tekens" verwerkt: AT, TA, CG en GC. Doordat deze in verschillende volgorde voorkomen ontstaat een genetische code. De genen of DNA-moleculen worden soms vergeleken met computers, maar de dingen die wij maken zijn daarbij vergeleken lomp. Wij moeten steeds blijven beseffen dat er ongeveer 35.000 van deze levende “computers” in één millimeter gaan en dat er duizenden in iedere cel liggen. Bovendien kopiëren zij zichzelf nauwkeurig bij elke celdeling, miljardvoudig. Toch liggen in deze ragfijne elementen alle informaties voor de opbouw van het organisme, uitgedrukt in de volgorde van de vier basen. Men zou zich kunnen voorstellen dat AT-CG-CG-TA-AT voor blauwe ogen zorgt en TA-CG-CG-TA-AT voor bruine, een willekeurig gekozen voorbeeld, waar­bij dus slechts het eerste teken in de beide reeksen verschillend is: TA of AT. Iets dergelijks beslist ook over de huidkleur bij de mens: zwart, bruin, rood, geel of blank...!


Op dit fascinerende gebied wordt steeds verder gezocht, de mens speurt voortdurend dieper in de geheimen van het leven. Op de finesses van de moleculaire biologie kan hier niet verder worden ingegaan, het gaat slechts om het besef dat in deze diepste grond van het leven uitermate fijne wer­kingen plaatsvinden, waarvan verstoring bijzonder ernstige en onherstelbare gevolgen kan hebben. Onze kennis hierover neemt steeds toe en wij beginnen hiermee reeds een uitermate bedenkelijk punt te naderen. Bij bacteriën is men er reeds in geslaagd DNA-informaties van het ene exemplaar op het andere over te brengen, waarmee bepaalde erfelijke eigenschappen aan de [046] een worden ontnomen en aan de andere gegeven. Er wordt reeds gespecu­leerd op de mogelijkheid de erfelijke eigenschappen van de mens te veran­deren of te beïnvloeden, waarmee de mens zou gaan "sleutelen" aan zijn eigen evolutie. In handen van onverantwoordelijke of onvoorzichtige lieden kan dit gevaren opleveren, die toenemen naarmate de wetenschap vordert. Vele wetenschappelijke ontdekkingen worden op de een of andere manier misbruikt. Als hiertegen onvoldoende wordt gewaakt zal op korte termijn een kritieke en zelfs beangstigende situatie ontstaan. Dan zou de kennis, die tot een zegen moest zijn, tot rampen leiden zoals op aarde nog nooit eerder zijn gezien.

Deze schatkamer van het leven moet uitermate zorgvuldig worden be­heerd. Maar dat doen wij niet! Wij gaan erin tekeer als vandalen!


Alle levende wezens hebben precies dezelfde DNA-moleculen, die zichzelf hebben gereproduceerd vanaf het ontstaan van het leven op aarde. Het is een indrukwekkende gedachte, dat vanaf dit eerste ontstaan zich een net van DNA over de aarde heeft uitgespreid, langzaam maar onweerstaan­baar, waardoor alle levende wezens met elkaar zijn verbonden die er ooit zijn geweest, die er nu zijn en die er in de toekomst nog zullen komen, één lange keten, één stroom van leven. Deze genen of DNA-moleculen zijn het kostbaarste wat op aarde bestaat, niets kan daarmee worden vergeleken. De genetische code die erin is verwerkt werd echter steeds gewijzigd en dit is ook de diepste ondergrond van de evolutie.


Wat is de oorzaak van deze voortdurende veranderingen?

Met zekerheid zullen wij dit nooit weten; zoals meestal in de wetenschap kunnen wij niet verder komen dan een zeer grote waarschijnlijkheid.


De Amerikaanse onderzoeker T. H. Morgan heeft over de genen uitvoe­rige onderzoekingen gedaan met het bananenvliegje, dat snel en gemakke­lijk in het laboratorium kan worden gekweekt. Zijn werk is uitgegroeid tot een grote school van onderzoek, waaraan genetici over de gehele wereld meewerken. Zij houden elkaar van hun vorderingen op de hoogte door mid­del van een speciaal tijdschrift, een van de mooiste voorbeelden van inter­nationale wetenschappelijke samenwerking. De genen van het vliegje werden precies "in kaart gebracht" en vele ingewikkelde processen bij de vererving werden opgehelderd. Eén ding lukte echter vrijwel niet: het brengen van veranderingen in de erfelijke eigenschappen. De genen zijn zeer goed be­schermd tegen invloeden van buiten.


H. J. Muller, een leerling van Morgan, probeerde het met röntgenstralen. Als gevolg daarvan ontstonden vele erfelijke afwijkingen, die mutaties wor­den genoemd. Verreweg de meeste daarvan, tot 99%, leiden tot misvor­ming. Wij spreken dan van verliesmutaties. In uitzonderingsgevallen wordt [047] echter "winst" behaald, nl. een of meer erfelijke eigenschappen met een opbouwend karakter. Blijkbaar kan door radioactieve straling de genetische code worden gewijzigd, meestal ten kwade, zelden ten goede.


In het verleden was de radioactiviteit van de aardkorst groter dan thans. Vermoedelijk is het leven ontstaan in een baaierd van radioactiviteit, ultra­violet licht en electrische ontladingen op de jonge aarde. Dit geweld is vrij spoedig verminderd. Ook uit de wereldruimte dringen stralen tot het aard­oppervlak door, de kosmische straling. De sterkte daarvan is afhankelijk van het aardmagnetisme. Er bestaan aanwijzingen dat dit in sommige pe­rioden zwakker is geweest dan tegenwoordig, waardoor meer kosmische straling tot de aarde kon doordringen. Hoogst waarschijnlijk zijn door deze stralingen veranderingen in de genetische code ontstaan, met mutaties als gevolg. Verreweg de meeste daarvan droegen niet bij tot de voortgang van de evolutie en meestal zullen zij spoedig weer zijn verdwenen. Dit lijkt al weer een grote verspilling en weinig efficiënt, maar dit ligt aan onze schaal van waarneming.


Efficiency is een functie van de tijd, van de zeer korte tijd die ons is bemeten. Als iets éénmaal per eeuw gebeurt, noemen wij dit een zeer zeldzame gebeurtenis. In een miljoen jaren gebeurt dit dan echter tienduizend maal en de evolutie duurde minstens nog duizend keer langer. De voor ons onvoorstelbare duur van deze tijden kan o.a. worden afgemeten aan de evolutie van het paard, dat zich, zoals wij hebben gezien, in 50 miljoen jaren heeft ontwikkeld uit een veel kleiner dier. Als daarvoor de rug van dit dier één meter hoger gebracht moest worden is dit gemid­deld één millimeter per 50.000 jaar, voor onze begrippen "bijna niets". Op dit "bijna" komt het echter juist aan in de evolutie doet het er volstrekt niets toe of een bepaalde werking, zoals radioactieve of kosmische stra­ling, "bijna steeds" schadelijke gevolgen heeft. De uitzonderingen leveren een voldoend aantal nieuwe bouwstenen, dat zijn dan DNA-moleculen met "een verbeterde en vermeerderde druk".



In ons korte mensenleven liggen de verhoudingen echter anders.


Kosmische straling dringt ook thans nog tot het aardoppervlak door en de mens kan hieraan niet ontkomen. Als gevolg daarvan kunnen kinderen wor­den geboren met geestelijke of lichamelijke afwijkingen, en, misschien en als zeldzame uitzondering, een kind dat in positieve zin erdoor wordt beïn­vloed.

Deze straling is ook een groot gevaar voor "ruimtevaarders", omdat de intensiteit daarvan op enige afstand van de aarde groter kan zijn. Om dit gevaar te peilen worden allerlei dieren in de ruimte geschoten. Wij leven gelukkig in een periode waarin deze schadelijke invloed op aarde betrekke­lijk gering is, maar wij beijveren ons dit geluk te verspelen. Zoals iedereen weet wordt de radioactiviteit door kernexplosies verhoogd. Het is eveneens [048] algemeen bekend dat daaraan gevaren zijn verbonden. Niet iedereen zal we­ten waaruit dit gevaar bestaat. Deze straling dringt door tot de DNA-mole­culen, waardoor storingen ontstaan in de genetische code. Dit heeft ernstige en onherstelbare gevolgen voor een aantal kinderen en voor het verdere na­geslacht. Elke verhoging van de radioactiviteit heeft een zeker effect, er bestaat hierbij geen zogenaamde drempelwaarde, waaronder geen schade optreedt. Er wordt gezegd dat deze verhoging zó gering is, dat het gevolg "te verwaarlozen valt” zoals dit heet. Ook in dit verband wordt gesproken over "cakulated risks". In werkelijkheid gaat het om een berekende ze­kerheid. Zekerheid, dat op elke 1000 kinderen die als gevolg van onafwend­bare natuurlijke oorzaken mismaakt worden geboren, er thans wellicht 2 of 3 bij komen als gevolg van menselijke handelingen. Slechts 0,2 of 0,3%, mis­schien nog wel minder. Te verwaarlozen!? Het gaat hier echter om kinde­ren, mensen, tienduizenden over de gehele wereld, die ernstige gevolgen on­dervinden. Daarbij komt dan nog een veel groter aantal met schade die minder duidelijk waarneembaar is.


Dagelijks wordt in talloze ziekenhuizen gevochten voor het leven van elk afzonderlijk mens. Als enige tientallen mijnwerkers opgesloten zitten wordt het uiterste gedaan om hen te redden. Aan de kusten van de zee wagen moedige mannen hun leven om schipbreukelingen in veiligheid te brengen. Hetzelfde zien wij gebeuren als bergbeklimmers in nood geraken. Terecht wordt al deze hulp nimmer afhankelijk gesteld van het aantal getroffe­nen. Als een kind in een brandend huis is achtergebleven zal wel niemand ooit zeggen dat één kind niet de moeite waard is voor een reddingspoging. Een dergelijke opmerking zou barbaars worden gevonden en heftige veront­waardiging wekken. In onze samenleving bestaan echter zulke barbaars­heden op grote schaal en zij nemen voortdurend toe. De zogenaamde "cal­culated risks" zijn barbaarsheden, vermomd als wetenschap. De naakte waarheid is dat de zorg voor het leven en de gezondheid van mensen af­hankelijk wordt gesteld van het aantal dat wordt getroffen. De berekeningen zijn bovendien leugens met getallen. Wij weten niet hoe ernstig de ge­volgen zijn. Elke verhoging van de radioactiviteit is een misdaad aan ons nageslacht en aan het overige leven op aarde.


Velen sluiten hiervoor de ogen, zij willen het maar liever niet weten. De Zwitserse medicus en filosoof Karl Jaspers schrijft in zijn in 1959 ver­schenen boek Die Atombombe und die Zukunft des Menschen: "Das Nicht­wissenwollen ist selber schon das Unheil."

Toch ligt over de gehele wereld de angst. Er is een kernstopverdrag geslo­ten, waarbij echter niet alle landen zich hebben aangesloten. Voortdurend wordt getracht het gevaar te keren...


[049] Het schijnt dat wij nu wel héél ver zijn afgeweken van de bestrijdingsmid­delen. Maar met één stap zijn wij er middenin!

Vele chemische verbindingen hebben precies dezelfde uitwerking op de genetische code als de radioactieve straling. Zij worden radiomimetrische of stralingnabootsende chemische verbindingen genoemd. Deze "naboot­sing" komt op hetzelfde neer, deze verbindingen hebben een mutagene wer­king, zij doen de genen muteren, evenals radioactieve straling. Zij worden op alle mogelijke manieren verspreid in het milieu van alles wat leeft.

Wij staan angstig tegen de voordeur te duwen om de kernexplosies te stop­pen, maar de achterdeur geeft vrij toegang aan hun chemische tegenhanger. En nu kunnen wij stellig een vergelijking treffen met een chemisch labo­ratorium, of, nog beter, met een chemische fabriek, maar wij weten volstrekt niet wat er in deze fabriek gebeurt en het fabricageproces verandert dage­lijks. De talloze chemische verbindingen die overal worden verspreid, rea­geren met elkaar en vormen weer andere. Het is een ware heksenketel, waar­in een drankje wordt gebrouwen dat ik "de giftige cocktail van de tech­niek" heb gedoopt.



Bij "giftig" denken wij in de eerste plaats aan pijn, ziekte en dood. Dit kwaad vreet echter door tot in de wortels van het le­ven. Het komt van alle kanten, uit de schoorstenen van huizen en fabrie­ken, van het wegverkeer, het zit in de afval die in de rivieren wordt geloosd, en in het rioolwater, dat een hoog percentage synthetische wasmiddelen bevat, die het doordringen van andere chemicaliën aanzienlijk bevorderen. Aan dit duivelse mengsel worden met kwistige hand de biologisch zeer actieve bestrijdingsmiddelen toegevoegd. Het dringt door tot in de diepste gronden van het leven, in de subtiele, ragfijne werkingen die hierboven nog maar zeer onvolledig zijn beschreven. Wij gaan daarin tekeer als een dronk­aard in een verzameling kostbaar porselein, de scherven vliegen overal rond. Evenals die dronkaard weten wij niet eens wàt wij aanrichten, dat is onvol­doende onderzocht.


De samenleving hoort hierover weinig. Het klinkt sensationeel en som­migen zullen het zo noemen. Het is echter de koele en harde waarheid en de werkelijk deskundigen op dit gebied weten dit. Sommigen van hen hebben krachtig gewaarschuwd, anderen lieten dit na, om redenen die wij nog zullen analyseren.


Voor de bestrijding van insecten, mijten, schimmels, onkruiden en nog veel meer worden enorme hoeveelheden biologisch zeer actieve chemische verbindingen gebruikt, waardoor het milieu zeer ongunstig wordt beïn­vloed. Aanvankelijk heeft men hiermee volstrekt geen rekening gehouden, maar ook thans nog beseft men onvoldoende wat hierdoor wordt aange­richt. Het meeste risico is verbonden aan middelen waarmee schadelijke dieren worden bestreden, hoofdzakelijk insecten, waarvan wel wordt gezegd [050]  dat zij de ergste vijanden van de mens zijn. Gewoonlijk doet men het voorkomen, alsof insecten één schadelijke massa vormen, die maar moet worden opgeruimd. Flink met de spuit er doorheen of met spuitende vliegtuigen eroverheen en dan zijn wij eraf.


In werkelijkheid vormen in­secten een enorme menigte met zeer vele onmisbare vrienden en een klein aantal doodsvijanden van de mens, waartussen een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt. Het is een boeiende en zelfs verbijsterende wereld, die helaas over het algemeen even onbekend als onbemind is. Het is moeilijk, hierin de weg te vinden; zelfs degenen die van deze dieren hun studie­object hebben gemaakt staan nog telkens voor raadsels en verrassingen. Mijn leermeester de Amsterdamse hoogleraar J. C. H. de Meijere hield ons op zijn colleges over de entomologie dan ook voor, dat een paar jaren col­lege en practicum niet voldoende waren om hierin thuis te raken, "daar­voor is een heel leven nodig en dan weet je er nog niet veel van!"


Het is van belang, hier te vermelden dat hij de enige hoogleraar is ge­weest die ooit aan een Nederlandse Universiteit entomologie heeft gedo­ceerd. Zelfs de hooggeleerde commissies die aan de Minister van Onder­wijs advies geven over de benoeming van hoogleraren schijnen niet doordrongen te zijn van het belang van deze studie. De vele ministers die wij hebben gehad en de leden van het parlement is deze nalatigheid blijk­baar nimmer opgevallen. Mij is geen enkel ander land bekend waar deze studie zó wordt verwaarloosd als in Nederland, met uitzondering van landen die wij onderontwikkeld noemen. Alleen aan de Landbouwhoge­school te Wageningen is een hoogleraar in de entomologie verbonden, die ook beschikt over een uitstekend toegerust instituut.

Het landbouwonderwijs ressorteert echter onder het Ministerie van Land­bouw, waar men beter is doordrongen van het belang van deze studie.


In het volgend hoofdstuk hoop ik uw belangstelling te kunnen wekken voor de wonderlijke wereld van de insecten, die dit overwaard is. Bij mijzelf ont­waakte deze reeds bijna 60 jaar geleden en die wereld heeft mij nooit meer losgelaten. Het lijkt mij nuttig, hierover iets te vertellen, kinderen hebben vaak grote belangstelling voor de levende natuur, die echter gewoonlijk noch bij de opvoeding nóch bij het onderwijs voldoende wordt aange­moedigd.