HOOFDSTUK - 06
ZWARTE BLADZIJDEN OVER INSECTEN
[073] Daar staan zij tegenover elkaar, twee eindfasen van de evolutie: de insecten, oeroud, met een overweldigend aantal soorten, bijna onfeilbaar reagerend door hun instincten, aangepast aan alle omstandigheden waar leven maar enigszins mogelijk is, gedurende de honderden miljoenen jaren van hun bestaan door geen enkele beproeving ooit verslagen, en de mens, het jongste wezen op aarde - één soort, eenzaam, verschillend van de dieren, blunderend, struikelend en zich vergissend, in de evolutie nog slechts een vraagteken -, waarvan het voortbestaan onzeker is.
Gedurende één kwart procent van de bestaansperiode van de insecten leven de mens en de insecten samen. De mens heeft zeer zwaar geleden onder deze samenwoning, en op een groot deel van de aarde duurt dit leed nog vrijwel onverminderd voort. Weinigen in onze moderne geïndustrialiseerde samenleving beseffen de omvang van de rampen die de mensheid hebben getroffen door toedoen van slechts een klein aantal insectensoorten. Hierdoor zijn meer slachtoffers gemaakt dan door alle andere rampen tezamen, oorlogen inbegrepen. De ontzetting en ellende, die daarvan het gevolg waren, kunnen door geen pen worden weergegeven, zij zijn onbeschrijfelijk. Honger en "pestilentie" waren de voortdurende schrikbeelden van onze nog niet zo héél verre voorouders. Hun invloed, men moet feitelijk zeggen terreur, duurde tot in onze 20sre eeuw en ondanks de schijn van het tegendeel is deze bedreiging ook thans nog niet afgewend. De honger werd veroorzaakt door misoogsten, als gevolg van insectenplagen, plantenziekten en ongunstige weersomstandigheden.
Aan de menselijke geschiedenis is voor een groot deel richtinggegeven door honger en ziekten. Gedurende het grootste deel van zijn bestaan, minstens 98%, was de mens een zwerver en een jager, die zijn voedsel verkreeg uit de vrije natuur. Zijn ontwikkeling was uiterst langzaam. Pas ongeveer 15.000 jaren geleden ontstonden hier en daar nederzettingen, waardoor een eind kwam aan zijn zwervend bestaan. Er moeten toen geniale mensen zijn geweest, die inzagen dat er een gemakkelijker methode was om aan voedsel te komen dan het moeizame zoeken in de vrije natuur. Vele ontdekkingen en uitvindingen vinden hun oorsprong in het streven het leven gemakkelijker te maken. In dat voor ons verre verleden werden bepaalde granen uitgezaaid bij de nederzettingen, zodat men er niet meer naar behoefde te zoeken. Er was een probleem opgelost, waardoor echter, zoals steeds, een nieuw ontstond.
Het bedrijven van landbouw is een verstoring [074] van - natuurlijke gang van zaken, hetgeen steeds tegenkrachten oproept. Door het bijeenzetten van vele planten die tot één soort behoren wordt de tafel gedekt voor insecten en andere dieren die van deze planten leven. Bij granen zijn dit in de eerste plaats vogels, die in grote zwermen erop neerstrijken, en verder ratten en muizen. Ook plantenziekten kunnen zich in deze monoculturen beter ontwikkelen, al vroeg in de geschiedenis zal de mens de gevolgen hebben ondervonden van het optreden van graanroest. Naarmate de landbouw zich verder ontwikkelde gingen andere dieren in steeds grotere aantallen ervan profiteren, insecten, mijten en nematoden. Ook weersomstandigheden - droogte, overmatige regen en hagel - deden de oogsten vaak mislukken. Wellicht is door de landbouw de honger in de wereld gekomen, rekenen op een oogst is vaak een misrekening. In goede tijden, de "vette jaren", nam de mens in aantal toe, in de "magere jaren" kwam de honger. Als er genoeg voedsel is gaat het de mens goed, hij vaart wel - zodra de verhouding tussen de opbrengst van het land en het getal van de mensen ongunstig wordt komt aan dit welvaren een einde.
Wij weten weinig over de ontwikkeling van de landbouw in vroeger tijden en er is geen geschiedschrijving over de honger. Op grond van onze tegenwoordige kennis kunnen wij ons echter wel voorstellen wat insecten moeten hebben aangericht in menselijke samenlevingen die er machteloos tegenover stonden. In het vorige hoofdstuk is beschreven waartoe insecten in staat zijn: zij staan voor niets, zeer extreme omstandigheden, waaronder de meeste andere dieren niet kunnen leven, zijn voor de ontwikkeling van insecten geen beletsel. Zij tasten niet alleen de veldgewassen aan, maar ook de opgeslagen oogst en alle andere voedselvoorraden. Andere menselijke bezittingen die organische stoffen bevatten zijn evenmin veilig.
Hierop zijn slechts weinig uitzonderingen, zoals stenen en metalen voorwerpen, en in onze tijd alles wat is vervaardigd van kunststoffen.
Howard geeft een lange lijst van zeer verschillende producten en voorwerpen die worden aangetast door insecten, waarvan ik noem: alle soorten vlees en vis, ook gedroogd, boter, brood, conserven, koffie, cacao, chocolade, tabak, noten, gember, peper, suiker, wijn, drop, pepermunt, anijs, belladonna, opium, huiden, schoenen en andere lederwaren, alle houten papierwaren, hooi, stro, kurk, allerlei verzamelingen, inclusief skeletten en mummies. Hierbij komen nog de zaken waarvan iedereen weet dat zij worden aangetast, zoals wol en bont. Zelfs vele geneesmiddelen zijn niet veilig voor insecten. In aspirinetabletten vonden wij larven van kevers, die leefden van de vulstof waarmee deze tabletten zijn gemaakt, echter in het zeer zure milieu, dat iedereen kan proeven die deze dingen inneemt.
Hoewel kurkdroge tabak een betrekkelijk hoog gehalte aan nicotine bevat, een krachtig insectenbestrijdingsmiddel, ontwikkelen larven van [075] de tabaksmot en de tabakskever zich hierin tot enorme aantallen. En, ironie van het lot, een foto van mijn leermeester, de entomoloog De Meijere, die in mijn kamer hangt, werd aangetast door insecten!
In normale voedselproducten voor mens en dier en de grondstoffen daarvoor leven vele soorten insecten in vaak onvoorstelbare aantallen. Deze worden samengevat als voorraadsinsecten. In granen komen enorme aantallen graanklanders en andere kevertjes voor. Meelproducten worden aangetast door de larven van meelmotten, die het meel door hun spinsels zo vast doen klonteren dat de machines in de meelfabrieken stagneren.
In een opslagplaats van cacaobonen zag ik eens zoveel motten dat het "zicht" hoogstens één meter was. Als de eieren van deze motten terechtkomen in dozen waarin later bonbons worden verpakt, kan de schenker van zo'n fraaie doos soms vernemen dat er "wormen" in zaten, larven van de cacaomot, die zich in deze lekkernijen uitstekend kunnen ontwikkelen. Plantaardige en dierlijke vetten worden o.a. aangetast door keverlarven, evenals gedroogde vis, zoals stokvis. Rozijnen, gedroogde pruimen en dergelijke zijn zeer aantrekkelijk voor bepaalde soorten motten. Veevoeder is evenmin veilig. Mijten in granen, meel en meelproducten kunnen zeer nadelige gevolgen hebben voor mens en dier. De harde huidjes van de mijten veroorzaken darmstoringen en voor paarden is "mijterig" voedsel vaak dodelijk. Ook in ladingen van schepen kunnen enorme aantallen insecten voorkomen.
Omdat ik een dissertatie heb geschreven over de bestrijding van voorraadinsecten, hetgeen gewoonlijk met een giftig gas gebeurt, zoals blauwzuur, heb ik vele opslagplaatsen bezocht in verscheidene landen van Europa. Er is geen betere manier om een indruk te krijgen van de miljardenlegers van insecten en de schade die daardoor wordt veroorzaakt.
Hoe groot de bedreiging is voor veldgewassen kan blijken uit het waarnemen van de snelheid waarmee rupsen bladeren kunnen wegknagen. Deze wordt nog overtroffen door die van sprinkhanen, die in onafzienbare zwermen op de gewassen neerstrijken en in een korte tijd alles kaalvreten. Zij waren het voortdurende schrikbeeld in de uitgestrekte gebieden waar zij voorkomen, hetgeen o.a. blijkt uit het feit dat zij in de Bijbel staan vermeld als de achtste plaag van Egypte. Tot op de huidige dag is deze plaag nog niet overwonnen.
De honger was de voortdurende metgezel van de mens en in vele streken van de aarde is hij dat nog. De mens kende echter de oorzaken van de misoogsten: schadelijke dieren, ziekten in het gewas en ongunstig weer. De honger had niets geheimzinnigs en er was steeds een volgende oogst in het vooruitzicht, die beter kon zijn. Soms waren naburige volkeren gelukkiger, bij wie men dan op roof kon gaan.
Veel grotere beproevingen waren verwoestende ziekten, waarvan vele [076] door insecten worden verspreid. Vooral epidemische ziekten, die plotseling kwamen en snel om zich heen grepen, dodelijk voor iedereen, vorsten en priesters, soldaten en landbouwers, veroorzaakten schrik en ontzetting. Gehele streken werden erdoor ontvolkt, het normale leven werd volkomen ontwricht en niemand begreep waar deze rampen vandaan kwamen. Pestilentie was het werk van boze geesten of een straf van hogere machten. In later tijden werd vaak de schuld geworpen op de joden, hetgeen aanleiding gaf tot wrede vervolgingen. Jeremia en andere onheilsprofeten gebruikten epidemieën als een vreselijke bedreiging. Als het volk de geboden niet in acht nam, zou het worden geslagen met het zwaard, de honger en de pestilentie. Dit getuigt in zekere zin van goed inzicht, deze drie behoren bijna onverbrekelijk bij elkaar.
Verder zijn er de ziekten, die wij endemisch noemen, inheemse kwalen, minder schrikwekkend dan de onverwacht opkomende en voortrazende epidemieën, maar toch een voortdurende bedreiging, waardoor velen sterven en anderen chronisch ziek blijven. Insecten brengen ook vele van deze ziekten over. Eeuwenlang had niemand daarvan ook maar een flauw vermoeden. Stekende en bloedzuigende insecten kende men als kwelgeesten, steekmuggen werden beschreven als de derde plaag van Egypte, steekvliegen als de vijfde, maar niemand wist dat zij de ziekten overbrachten die talloze slachtoffers maakten.
Het bestaan van kleinere organismen dan men met het blote oog kon zien, zoals bacteriën, was onbekend, men wist zelfs niet hoe bij de voortplanting de bevruchting plaatsvond. Antonie van Leeuwenhoeck (1632-1723) was een van de eersten, die met primitieve microscopen waarnamen dat er zeer kleine organismen bestaan, maar deze werden nog slechts beschouwd als een curiositeit.
Men kende velerlei koortsen, zoals de moeraskoorts, die zou worden veroorzaakt door slechte lucht, mal-aria, uit moerassen. Daaruit kwamen ook zwermen steekmuggen, maar het verband met de koorts, de malaria, kende men niet. Nu wij dit wèl weten, lijkt ons deze onkunde nogal primitief. Wij moeten echter wel een beetje voorzichtig zijn met zo'n oordeel, het zou wel eens kunnen blijken dat wij niet veel wijzer zijn. Bovendien vonden mensen, die wij natuurvolkeren noemen, ondanks hun onbekendheid met de oorzaak van ziekten, daartegen toch soms goede geneesmiddelen, wellicht geleid door hetzelfde instinct dat dieren ertoe brengt bepaalde kruiden te eten, als zij zich ziek voelen. Soms deed de natuurmens dit waarschijnlijk in navolging van zulke dieren.
Een uitstekend middel tegen malaria was reeds eeuwen geleden bekend in Peru, vanwaar het in 1639 werd overgebracht naar Europa: kinabast, die kinine bevat. Volgens sommige mededelingen vreten wilde zwijnen van deze bast, als zij zich ziek [077] voelen. Dit en vele soortgelijke middelen danken wij niet aan de moderne wetenschap, maar aan de opmerkingsgave van zogenaamde primitieve volkeren, achtergebleven, onderontwikkeld.
Naarmate de mens zich verder van de natuur verwijderde ging het vermogen verloren daaraan iets te ontlenen dat voor hem van waarde is. De kruidengeneeskunde werd op de grote hoop geworpen die wordt samengevat als bijgeloof. In de allerlaatste tijd trachten farmaceutische fabrieken echter nog zoveel mogelijk te achterhalen van deze kennis der natuurvolkeren, waarbij, naast veel dat inderdaad zonder waarde is, ook zeer waardevolle middelen worden gevonden. Onze eigen voorouders trokken wilgenbast af tegen koorts. Dit aftreksel bevat salicylzuur, thans een veel gebruikt geneesmiddel. Door verbinding met azijnzuur ontstaat daaruit acetosal, het werkzame bestanddeel van de aspirine.
De oorzaak van de ziekte waartegen het geneesmiddel reeds eeuwenlang bekend was, malaria, werd in 1880 door Laveran ontdekt. Het is een plasmodium, een parasiet, die rode bloedlichaampjes uiteen doet vallen. Bij een veel voorkomende vorm van malaria gebeurt dit in een driedaagse cyclus, waarbij telkens op de derde dag koorts optreedt.
Men sprak dan ook vaak van de derdedaagse koorts. In 1897 werd door de onderzoekers Ross en Grassi vastgesteld dat de malariaparasiet ook voorkomt bij muggen van het geslacht Anopheles.
Velen zouden zeggen dat de zaak nu wel rond was: de ziekteverwekker komt zowel bij deze muggen als bij de mens voor, wat wil men nog méér? Antwoord: het bewijs! Het zou zeer wel mogelijk zijn dat een dergelijk organisme zowel bij mensen als bij muggen voorkomt, zonder dat daartussen een direct verband bestaat. Het bewijs werd in 1900 door vier onderzoekers geleverd. Twee van hen gingen in een hut wonen in de Campagna, een streek bij Rome die sedert eeuwen berucht was om de malaria. Deze hut werd zorgvuldig afgesloten door muskietengaas, zodat de bewoners daarvan niet door muggen konden worden gestoken. Tegelijkertijd werden muggen die malariapatiënten hadden gestoken, naar Londen gezonden, waar twee andere onderzoekers, P. T. Manson en G. Warren, zich door deze muggen lieten steken. Zij kregen malaria en de malariaparasieten werden in hun bloed aangetoond. De bewoners van de hut in de Campagna kregen de ziekte niet.
Niet de slechte lucht uit het moeras, maar muggen waren dus de oorzaak, door het overbrengen van de malariaparasiet. Dit is een prachtig voorbeeld van verantwoord en zorgvuldig opgezet wetenschappelijk onderzoek. Toch had het resultaat negatief kunnen zijn! De derdedaagse koorts of malaria tertiana, die ook in Nederland voorkomt, wordt overgebracht door de mug Anopbeles maculipennis. Hiervan bestaan echter twee variëteiten, die zeer sterk op elkaar lijken, atroparvus en messae.
De eerste brengt wèl malaria over, de [078] andere niet. Als bij zo'n onderzoek de verkeerde variëteit was gebruikt, zou daaruit een onjuiste conclusie zijn getrokken. Hieruit blijkt wederom het belang van het pietepeuterige werk dat die zonderling schijnende verzamelaars doen. Zij zoeken niet alleen precies uit tot welke soort bepaalde insecten behoren, maat ook of daarvan variaties voorkomen. Er zijn echter nog verscheidene andere soorten van het geslacht Anopheles die malaria overbrengen, terwijl deze ziekte in vier vormen voorkomt, waarvan de tropische, malaria tropica, de ernstigste is, met een hoog sterftecijfer. Verder is er dan nog een aan malaria verwante ziekte, die zwartwaterkoorts wordt genoemd, omdat ze o.a. gepaard gaat met zeer donkere urine. Deze ziekte kan epidemisch worden, met een sterftecijfer tot 50%. Veel en zorgvuldig onderzoek is nodig geweest om dit alles te ontraadselen, waarbij precies moest worden vastgesteld welke soorten of variëteiten van insecten de ziekte overbrengen en welke niet. Het ingewikkelde malariaonderzoek, waaraan ook de Nederlander N. H. Swellengrebel belangrijke bijdragen heeft geleverd, is een glanspunt van wetenschappelijk onderzoek.
Malaria gaat nimmer over van mens op mens, behalve bij bloedtransfusies. Geen muggen, geen malaria. De oplossing lijkt nogal eenvoudig: die muggen uitroeien. Sommige lieden beweren dat dit thans met bestrijdingsmiddelen vrijwel is gelukt, waaruit blijkt dat zij te weinig weten van insecten, maar dit verhaal komt later.
Malaria in verschillende vormen heeft door alle eeuwen heen overal ter wereld vele slachtoffers gemaakt. Van de vier vormen verlopen alleen de tropische en de daaraan verwante zwartwaterkoorts vaak dodelijk, als niet spoedig wordt ingegrepen. In andere gevallen blijven de patiënten wel in leven, maar hun weerstand tegen andere ziekten en hun vitaliteit verminderen sterk.
Malaria is een ziekte die de krachten ondermijnt, en als onder een bevolking vele gevallen voorkomen, verslapt dit de "volkskracht" en de weerbaarheid tegen aanvallen van buiten wordt erdoor verminderd. Endemische ziekten zoals malaria zijn minder spectaculair dan voortrazende epidemieën, waaraan in korte tijd miljoenen mensen sterven. Op de lange duur kunnen de gevolgen van steeds rondsluipende en ondermijnende ziekten echter veel ernstiger zijn. De mens is altijd veel bevreesder voor het opvallende en direct waarneembare gevaar, dat snel toeslaat, dan voor bedreigingen die langzaam, maar dodelijk zeker voortwoekeren, jaar op jaar, als een katachtig roofdier, dat uiterst voorzichtig zijn prooi besluipt. Ook thans is dit nog niet veranderd, de gevaren zijn anders geworden, maar de mensen niet.
Over de malaria en soortgelijke ziekten moet nog een belangrijk feit worden vermeld, dat een van de kernpunten is van mijn betoog. In Mansons Tropical diseases, waaraan ik vele medische gegevens ontleen, wordt [079] meegedeeld dat bevolkingen die sterk aan besmetting zijn blootgesteld, daartegen een natuurlijke weerstand krijgen, "the result of natural selection". In zwaar besmette streken krijgen jonge kinderen reeds malaria, waaraan sommige sterven, terwijl andere door herhaalde herinfecties een zekere graad van weerstand verwerven. Als deze kinderen volwassen worden, wordt deze weerstand groter en na hun twintigste jaar kunnen zij geheel vrij zijn van symptomen. Deze weerstand of immuniteit treedt dus op in streken met veel besmette muggen, waardoor de kinderen vaak worden gestoken. Merkwaardigerwijs kunnen weinig muggen dus gevaarlijker zijn dan vele, een feit waarmee bestrijders geen rekening hebben gehouden, niet het enige overigens.
Over de malaria ben ik enigszins uitvoeriger geweest, teneinde een indruk te geven van wat aan zo'n onderzoek allemaal vastzit, en dit is dan nog maar een klein deel van het hele malariaverhaal.
Het is moeilijk precies vast te stellen welke insecten ziekten overbrengen, welke ziekten en hoe de verspreiding verloopt. Dit kan in verschillende delen van de wereld zeer verschillend zijn en bovendien kan er na verloop van tijd verandering in komen. Een dergelijk onderzoek kan nooit worden afgesloten, telkens doen zich weer andere feiten voor. Voortdurende waakzaamheid blijft geboden en wij dienen ons zeker niet in slaap te laten wiegen door het sprookje dat dit alles met behulp van bestrijdingsmiddelen nu wel is opgelost.
Insecten verspreiden vele ziekten, waarvan ik echter slechts enkele kort kan noemen. Een zeer kwalijk gedierte is ook de mug Aëdes aegypti, die de gele koorts overbrengt, een ziekte die hoofdzakelijk in Midden-Afrika en Zuid-Amerika voorkomt en die o.a. tijdens het graven van het Panamakanaal talrijke slachtoffers heeft gemaakt. De gemiddelde mortaliteit is 25-30%, maar deze kan oplopen tot 80%. Ook dit geval ligt niet eenvoudig. Het is gebleken dat nog een 20-tal andere soorten muggen gele koorts kunnen overbrengen, terwijl ook vele dieren deze ziekte kunnen krijgen, waardoor zij een voortdurend infectiereservoir vormen Het is een virusziekte, en het bewijs dat muggen dit virus overbrengen werd op dezelfde manier geleverd als voor de malaria. Onderzoekers lieten zich steken, hetgeen door de hoge mortaliteit echter veel gevaarlijker was dan bij malaria.
De geschiedenis van de gele koorts is ook alweer een menselijke tragedie, met tegenwerking en ongeloof. Reeds vóór 1900 sprak C. J. Finlay uit Havana de veronderstelling uit dat deze ziekte overgebracht wordt door muggen, waarover hartelijk werd gelachen. Eén man lachte echter niet! Velen kennen zijn naam, niet door zijn belangrijke werk, maar omdat een bekend Amerikaans ziekenhuis naar hem is genoemd, het Walter Reed Hospitaal. Reed bewees dat de muggen de schuldigen zijn. Een van zijn [080] medewerkers, J. H. Lazear, die zich had laten steken, overleed aan de ziekte. Hij was niet de enige!
Men wist nu wel dat de ziekte wordt overgebracht door muggen, maar de ziekteverwekker had men nog niet in handen. Reed slaagde hierin. Het was de eerste maal dat een bij mensen ziekten verwekkend virus werd geïsoleerd. Nu bleef echter de vraag hoe de ziekte moest worden bestreden. Tegenwoordig heeft men de illusie dat dit kan worden bereikt door het uitroeien van de muggen, maar in het begin van deze eeuw had men deze gedachte nog niet. Men zocht naar een vaccin. Dit werd gevonden door M.Theiler, geboren in Pretoria, later directeur van de Viruslaboratoriums van de Rockefeller Foundation. Hij heeft geen academische graad of doctorstitel, maar in bekwaamheid overtrof hij velen die deze wel hebben. In 1951 kreeg hij voor zijn onderzoek over de gele koorts de Nobelprijs.
Theiler bereidde reeds in 1937 een vaccin tegen de gele koorts, waarmee tussen 1939 en 1953 in Afrika 65 miljoen mensen werden ingeënt. Dit vaccin was echter nog niet geheel veilig, in enkele gevallen stierven degenen die ermee werden ingeënt. Tegenwoordig zou men dit vermoedelijk "calculated tisks" noemen, die moeten worden aanvaard. Theiler bleef echter doorwerken; met eindeloos geduld zocht en vond hij een veiliger vaccin. Ook dit is nimmer een definitieve oplossing. Een vaccin kan na verloop van tijd weer minder veilig worden of het karakter van de ziekte kan veranderen. Als levende wezens bij een probleem zijn betrokken bestaan er geen definitieve oplossingen, omdat het leven niet onveranderlijk is. Intussen is aan de gesel van de gele koorts een einde gekomen.
De betrokken muggen brengen nog een andere ziekte over, de denguekoorts, die enige overeenkomst vertoont met de gele koorts, maar met een geringere mortaliteit. In 1928 kwamen in Griekenland 239.000 gevallen voor. Hoge koorts tot boven 40° C., hevige pijn in hoofd en ogen, keelpijn, pijn in de ledematen. In ernstige gevallen zijn de patiënten na enkele dagen volkomen uitgeput. Alles door steken van muggen! Geheel in overeenstemming met de waarnemingen van Manson bij malaria is de mortaliteit in sterk besmette gebieden door de bestrijding van de muggen hoger geworden. Wij komen hierop nog terug.
Van de muggen naar de vliegen. De doodgewone kamervlieg, Musca domestica, die zich zo ijverig kan oppoetsen alsof zijn kop eraf moet, o.a. naast het bord waarvan wij eten, verspreidt met zijn uitwerpselen tyfus en paratyfus, waarom hij in de USA "typhoid fly" wordt genoemd. Verder vormt dit insect, en ook andere vliegen, een factor bij de verspreiding van bacillaire dysenterie, die zeer snel dodelijk kan verlopen, benevens amoebendysenterie, eveneens een ernstige ziekte, waardoor leverabcessen kunnen ontstaan. De amoeben die deze ziekte veroorzaken raken de patiënten vrijwel [081] nooit meer kwijt. Ook tijdens een cholera-epidemie zijn deze vliegen hoogst gevaarlijk. Dit huiselijke insect is voor de mens een gevaarlijk monster.
In Afrika kan men worden aangevallen door een leeuw, die zijn slachtoffer flink kan toetakelen. Veel gevaarlijker is echter een steek van de tsètsè vlieg, Glossina morsitans, en andere soorten van hetzelfde geslacht. Deze vliegen brengen de slaapziekte of trypanasomiasis over, waardoor het centrale zenuwstelsel wordt aangetast. Enkele jaren na de infectie treedt het "slaap"-stadium in en na een lang lijden komen de patiënten in coma en sterven. De mortaliteit is zeer hoog, gehele streken worden door de slaapziekte ontvolkt. In een deel van Uganda, met een bevolking van 300.000 zielen, bleven er in zes jaren tijd slechts 100.000 over. Met deze cijfers kunnen echter niet het lijden en de ellende worden uitgedrukt dat door deze vliegen wordt veroorzaakt. Zelfs door een uitvoerige beschrijving kan dit niet doordringen tot de moderne westerse mens, voor wie dit alles zo ver weg ligt als de planeten die rondom de zon cirkelen. Hem kan zoiets niet meer treffen. Wij zullen zien!
Slechts zeer enkele uit de lange reeks van insecten die ziekten verspreiden konden hier beschreven worden. Achter de schermen staan echter reeds de spelers van hoofdrollen klaar om ten tonele te verschijnen. Hun namen zijn reeds genoemd: luizen, vlooien en ratten. Zij zijn verantwoordelijk voor de verspreiding van de pestziekte en de vlektyfus, waardoor de mensheid op ontzettende manier is geteisterd. Samen met muggen en vliegen vernietigden zij beschavingen. De afloop van vele oorlogen werd door hen bepaald.
Erkend moet worden dat zij daarbij alle mogelijke steun kregen van hun menselijke slachtoffers, die zich steeds hebben beijverd zo gunstig mogelijke omstandigheden te scheppen voor hun optreden. In de geschiedenis wordt daarover zelden verhaald. Daarin lezen wij over dappere krijgsverrichtingen, geniale veldheren en wijze staatslieden. Wij horen de trompetten schallen en wij zien de banieren wapperen, de paarden steigeren.
Wij lezen over onversaagde ridders in glanzende wapenrustingen met wuivende vederbossen, die ten strijde trekken voor schone jonkvrouwen. Over vlooien en luizen lezen wij niets. Het zou de romantiek van mooie ridderverhalen ook niet ten goede komen als de waarheid over de ridders zou worden vermeld, namelijk dat zij stonken en vol ongedierte zaten. Over schone jonkvrouwen kunnen wij iets vernemen uit bepaalde regels voor de etiquette aan het hof van de Zonnekoning, waarin het aan de koninklijke prinsessen was verboden zich in het openbaar te vlooien of van ander ongedierte te ontdoen.
Er waren nog onsmakelijker voorschriften, die echter geen betrekking hebben op ons onderwerp, behalve in zoverre dat zij de verregaande onreinheid accentueren.
[082] Wij komen niet gemakkelijk los van de valse romantiek. De dappere ridder Ivanhoe en dergelijke figuren rijden in volle glorie over de televisieschermen. In onze museums bewonderen wij de schilderijen waarop het glorieuze verleden is afgebeeld, legeroversten, omringd door hun staf, en decoratieve zeilschepen met vrolijk wapperende vlaggen. Er hangen ook andere, met griezelige en duivelse figuren, gekwelde mensen en lijders aan de pest Wij lopen daaraan wat schuw voorbij, maar het zou beter zijn dat wij er eens goed naar keken. Dan kijken wij namelijk de waarheid in de ogen. De waarheid over een verbijsterende geschiedenis, vol van afgrijselijk lijden.
"Er ligt," zo schreef Ortéga y Gasset in zijn reeds genoemd opstel, "er ligt in deze dagen iets groots in de wereld op sterven, namelijk de waarheid." Die dagen liggen reeds tientallen jaren achter ons en de toestand van de patiënte is steeds ernstiger geworden.
Het moet tegenwoordig alles "prettig" blijven, en als het dit niet is, moet toch vooral worden gedaan alsof, dat behoort tot de goede manieren. Wat er in de naaste toekomst met de mensheid zal gaan gebeuren hangt echter af van onze bereidheid de waarheid te zien, de waarheid van het verleden en van onze eigen tijd. Het is erg onwijs en bijzonder gevaarlijk zich iets te laten wijsmaken.
De Amerikaanse bacterioloog Hans Zinsser heeft getracht de ware geschiedenis over de pestilentie te beschrijven in zijn boek Rats, lice and history, dat in 1935 is verschenen. Het is echter niet meer verkrijgbaar en het heeft mij veel moeite gekost een exemplaar te bemachtigen. Ik ontleen daaraan de volgende gegevens. 1
De oorzaak van de honger ligt voor de hand. Veel moeilijker is het ontraadselen van de pestilentie. Het is een verwarrend dooreenlopen van pest, vlektyfus, malaria, dysenterie, cholera en pokken. De pestziekte en de vlektyfus, beide in verschillende vormen, waren ongetwijfeld de hoofdbestanddelen van de pestilentie. Pest is een bacterieziekte, die bij de mens en bij sommige dieren voorkomt, voornamelijk bij ratten. Als ratten aan deze ziekte sterven zoeken de rattenvlooien een andere prooi om bloed te zuigen. Vaak gaan zij dan over op mensen, die dan worden besmet met de pestbacil. Vlektyfus wordt meestal beschouwd als een virusziekte. De veroorzaker is echter in een afzonderlijke groep van micro-organismen geplaatst, de Rickettsiae, zo genoemd naar de Amerikaan Ricketts, die aan vlektyfus overleed, toen hij over deze ziekte een onderzoek deed. Er zijn verscheidene soorten van deze organismen, de belangrijkste is Rickettsiae powaceki, genoemd naar de Oostenrijker Powaceki, die eveneens slachtoffer werd van zijn onderzoek naar deze ziekte. Deze organismen worden [083] van mens op mens overgebracht door luizen, soms ook door vlooien. Er bestaan verschillende vormen van vlektyfus, in sommige gevallen doen ook de ratten mee. Het zijn dan weer de rattenvlooien die de ziekte op de mens overbrengen.
Ratten, vlooien en luizen werken dus samen aan de verspreiding van pest en vlektyfus, waardoor zij de wereldgeschiedenis sterk hebben beïnvloed. Uit de dertig en meer eeuwen oude geschriften in de Bijbel weten wij dat ook in die tijd de pestilentie een schrikbeeld was, maar nadere bijzonderheden hierover ontbreken.
De eerste nauwkeurige beschrijving van epidemische ziekten werd omstreeks 430 v.Chr. gegeven door de Griekse arts Hippocrates, in zijn boek Epidemeon. Hij moet een geniaal waarnemer zijn geweest, zijn beschrijvingen zijn zo nauwkeurig dat thans uit zijn ziektengeschiedenissen duidelijke diagnoses kunnen worden gesteld. Het duurde meer dan twintig eeuwen eer dit peil weer werd bereikt. Hieruit en uit vele andere feiten blijkt hoe ver de menselijke cultuur in die tijd was gevorderd. De ondergang van de Grieks-Romeinse beschaving is een van de ergste rampen die de westerse cultuur hebben getroffen. De oude Grieken hadden zwaar te lijden onder epidemieën, vermoedelijk in hoofdzaak pokken en dysenterie. Ook malaria heerste in hevige mate, en door sommigen wordt deze ziekte beschouwd als de voornaamste oorzaak van het verval van de Griekse beschaving, hetgeen zou betekenen dat aan een van de hoogtepunten van de menselijke cultuur de doodsteek is toegebracht door muggen. Pestepidemieën kwamen in die tijd vermoedelijk nog niet voor, hetgeen een gevolg zou kunnen zijn van het ontbreken van ratten.
De Romeinen bleven volgens Zinsser tot 250 betrekkelijk vrij van grote plagen, afgezien van een zware epidemie omstreeks het jaar 180, vermoedelijk van pokken, waaraan ook keizer Marcus Aurelius overleed. Omstreeks 250 namen de aanvallen van “Barbaren", o.a. de Goten, steeds toe. In die tijd verscheen de builenpest op het toneel, die voorlopig niet meer verdween. Hieronymus schrijft over die tijd dat de mensheid bijna geheel was uitgestorven.
Erger was op komst! Dat was de "grote pest" tijdens de regering van Justinianus, die in 540 begon, vermoedelijk in Egypte. Vier maanden lang bleef de ziekte in Byzantium woeden, met op het hoogtepunt 5000 tot 10.000 doden per dag. Zinsset schrijft: "Ten slotte werden de daken van de vestingtorens genomen, het binnenste met lijken gevuld en de daken weer op hun plaats gebracht. Lijken werden op schepen geladen, die men liet afdrijven naar zee." De epidemie duurde tot 590, een halve eeuw, voortjagend van oost naar west, van noord naar zuid. Geen enkele woonplaats bleef gespaard, dood en ontzetting waarden overal rond, het leven werd geheel ontwricht. [084] Mensen vluchtten in paniek van de ene plaats naar de andere, maar aan hun noodlot konden zij niet ontkomen.
Tussen 568 en 570 werd het grootste deel van Italië veroverd door de Lombarden, waarmee een einde kwam aan het eens zo machtige Romeinse Rijk, en tevens aan de beste kans voor een Verenigd Europa die er ooit is geweest. Dit werelddeel viel in vele stukken uiteen, en is tot op de huidige dag verdeeld gebleven.
Er zijn vele studies gewijd aan deze tragische geschiedenis. Verval van morele normen, aanvallen van buitenaf, politieke en economische factoren worden genoemd als oorzaken van het falen van de Romeinen.
Zinsser merkt terecht op dat epidemische ziekten aan deze lijst moeten worden toegevoegd. De grondoorzaak ligt echter dieper! In de geschiedenis begint zich een verontrustend beeld af te tekenen: de onmacht van Homo sapiens tot het vormen van stabiele gemeenschappen. Wat langs de weg van het instinct, bij de sociale insecten, wel gelukte, blijkt langs de weg van het verstand, het kunnen kiezen, veel moeilijker te zijn. Bijen en wespen bezitten geduchte wapenen, gif spuitende, vlijmscherpe dolken, maar aan hen is niet de keus gelaten hoe zij deze willen gebruiken. De mens heeft het vermogen tot opbouw en tot afbraak, vernieling, roverij en moord. Kiest hij verkeerd, dan zal het experiment Homo sapiens mislukken. Wij zouden ons kunnen voorstellen dat de denkbeeldige onderzoeker van het "laborarorium" Aarde gespannen toeziet ..!
Er viel geen betere methode te bedenken om epidemieën te bevorderen dan het laten trekken van ongeorganiseerde troepen mensen uit alle delen van Europa naar Palestina, bekend als de kruistochten.
In 1098 overwon een leger van 300.000 man Antiochië. Drie jaren later waren er nog 20.000 over. Van het half miljoen mensen dat de tweede kruistocht ondernam kwam bijna niemand terug. De vierde kruistocht bereikte Jeruzalem nooit, door een verschrikkelijke uitbarsting van builenpest. In 1439 bereikte de Duitse keizer Albrecht Bagdad. Enige weken later was de keizer dood en het leger op de terugtocht, verslagen door dysenterie.
In de zestiende eeuw begonnen de luizen een woordje mee te spreken, door de verspreiding van vlektyfus. Deze ziekte dwong in 1566 keizer Maximiliaan zijn veldtocht tegen de Turken op te geven. Luizen beslisten in de strijd tussen Karel V en de Franse koning Frans I. Deze was aan de winnende hand, de keizerlijke troepen, door de pest verminderd tot 11.000 man, werden bij Napels omsingeld door 28.000 Fransen.
Op 14 juli 1528 schreef de Prins van Oranje aan Karel V dat hij het nog hoogstens een maand kon volhouden. Hij kreeg echter machtige bondgenoten: de luizen. Binnen enkele weken stierf meer dan de helft van het Franse leger aan vlektyfus, ook de aanvoerders. De rest nam in paniek de [085] vlucht. De Europese geschiedenis zou volkomen anders, en vermoedelijk gunstiger, zijn verlopen, als de Franse koning had gezegevierd.
In 1568 begon de opstand van de Hollandse gewesten tegen hun Spaanse overheersers.
Daar deze de strijd niet konden winnen met de wapenen, probeerden zij het met de honger. Dit was ook het lot van de stad Leiden. Tijdens de belegering brak in deze stad de pest uit, maar ook aan de gesel van de pestilentie boden de belegerden weerstand. Als beloning voor hun moed kregen zij hun Universiteit, hun geschonken door Willem van Oranje, genaamd de Zwijger. Zo stonden ratten en vlooien aan de wieg van een beroemde universiteit, geschonken wegens het moedig verdragen van deze verschrikkingen.
Een van de meest tragische perioden in de geschiedenis van Europa was de Dertigjarige oorlog, van 1618 tot 1648, die o.a. is beschreven door Lammert, een arts in Regensburg. In het eerste gedeelte van deze oorlog had de vlektyfus de overhand, later kwam de pest sterk opzetten, alles in combinatie met dysenterie en pokken. In 1632 stierven te Neurenberg, dat door Gustiaf Adolf werd belegerd, in 7 weken tijd 29.000 mensen aan de vlektyfus. Het Zweedse leger werd eveneens aangetast en moest terugtrekken. Epidemieën verspreidden zich overal. In 1624 stierven in Amsterdam meer dan 10.000 mensen aan vlektyfus, in 1628 in Lyon 60.000 en in Limoges 25.000. De vrede van Munster in 1648 werd gesloten in een ontredderd, gedeeltelijk ontvolkt Europa, waar de pest bleef doorwoeden. Volgens Zinsser stierven in 1664 te Amsterdam 24.000 mensen aan de pest, 10% van de bevolking. In 1665 werd Londen bereikt, dat in dezelfde tijd vrijwel verwoest werd door brand. Van de 460.000 inwoners stierven 70.000 aan de pest. In 1711 maakte deze in Brandenburg 215.000 slachtoffers, in Oostenrijk 300.000. Over dit alles lezen wij in geschiedenisboekjes weinig of niets.
Het is niet steeds duidelijk welke vorm van pest in bepaalde tijden de overhand had, de builenpest of de longenpest. Deze laatste ziekte gaat zeer gemakkelijk over van mens op mens, en wie met een patiënt in aanraking kwam werd bijna zeker besmet. Volgens Zinsser was de beruchte "zwarte dood" in hoofdzaak builenpest, overgebracht door vlooien. Hij beschrijft ook een verschijnsel dat ons nog vaker zal bezighouden. In de veertiende eeuw braken binnen enkele tientallen jaren zware pestepidemieën uit. In 1348 was tweederde van de bevolking aangetast en bijna alle patiënten stierven, in 1361 kreeg de helft van de bevolking de ziekte, met eveneens weinig overlevenden, maar in 1382 werd slechts vijf procent ziek en bijna allen herstelden. De bevolking raakte "doorziekt". Zinsser schrijft: "Als de ziekte was blijven heersen en telkens nieuwe generaties had aangetast, zou zij geleidelijk een endemisch en sporadisch karakter hebben gekregen, met een laag sterftecijfer. De ontwikkeling was echter anders, en vooral in de 17de eeuw sloeg de pest weer hard toe."
[086] Daarna verdween de ziekte grotendeels uit Europa, maar dat kwam door de ratten. Uit Azië was een invasie gekomen van bruine ratten, die de trouwe bondgenoot van de vlooien, de zwarte rat, verdreef. Zijn bruine opvolger is niet minder gevaarlijk, maar hij kan in tegenstelling tot de zwarte rat niet klimmen, waardoor hij minder vaak in aanraking komt met de mens. De vlektyfus bleef!
De luizen trokken mee met Napoleon naar Rusland en zij vormden stellig een belangrijke factor bij de debácle van 1813. Napoleon bracht echter spoedig weer een half miljoen man op de been, waar zijn tegenstanders slechts een aantal van 200.000 tegenover konden stellen. Het Franse leger bestond echter grotendeels uit jonge rekruten, die erg gevoelig waren voor infecties. Na enige voorafgaande gevechten hield de Franse keizer, grotendeels tengevolge van ziekten, slechts 170.000 man over voor de "volkerenslag" bij Leipzig. Zinsser stelt dat de macht van Napoleon eerder gebroken is door besmettelijke ziekten dan door militaire tegenstand. In de geschiedschrijving wordt het luizenvolk echter niet vermeld als deelnemer aan de slag van de volkeren bij Leipzig.
Vlektyfus woedde hevig tijdens de Krimoorlog, waarin Florence Nightingale een werk van barmhartigheid begon, waaraan weinigen in de voorafgaande eeuwen aandacht hadden geschonken. Pas in 1864 werd door toedoen van de Zwitser Henry Dunant het Rode Kruis opgericht, de georganiseerde hulpverlening, die enige verlichting brengt in het onmetelijke lijden dat mensen elkaar berokkenen.
De jaren van 1880 tot 1914 verliepen, op enige plaatselijke conflicten na, vrij rustig. Het was het ochtendgloren van de nieuwe eeuw, waarvan velen hoge verwachtingen koesterden. Er begon een verademing te komen, waarin ook de wetenschap opbloeide. De vaak zeer ingewikkelde achtergronden van allerlei ziekten en epidemieën werden ontraadseld. In 1909 ontdekte Charles Nicole, aan wie Zinsser zijn boek heeft opgedragen, dat vlektyfus door luizen van mens op mens wordt overgebracht. "Maar," gaat Zinsser dan verder, "toen werd een Groot Hertog vermoord in Serajewo en iedereen raakte zijn verstand kwijt. De muziek speelde 'Die Wacht am Rhein', de 'Marseillaise', 'God save the King', 'Gott erhalte Franz den Kaiser', enzovoorts, en God was met iedereen. En toen wij allemaal ten oorlog waren getrokken werd de vlektyfus weer wakker."
Het begon in Servië. Dat land, dat alle voorwaarden had aangenomen die in een ultimatum waren gesteld, werd toch aangevallen en grotendeels verwoest. In december 1914 werden de Oostenrijkers echter weer teruggedreven, met achterlating van 60.000 krijgsgevangenen.
Toen kwam de vlektyfus, die met grote snelheid om zich heen greep. In de militaire ziekenhuizen werden tot 2500 gevallen per dag opgenomen. Het [087] land verkeerde in een chaos. Van de 400 doktoren stierven er 126. Aan alles was gebrek, er waren niet genoeg verpleegsters, bedden en geneesmiddelen. Zelfs niet genoeg doodgravers! Het sterftecijfer van de patiënten liep op tot 70%. In een half jaar tijd stierven meer dan 150.000 mensen aan de vlektyfus, onder wie ruim de helft van de 60.000 krijgsgevangenen. De luizen bewaakten echter ook de grenzen!
Duits-Oostenrijkse troepen durfden het land niet binnen te trekken, zodat voor hen kostbare maanden verloten gingen. Het is goed dit feit in gedachten te houden, wij komen er nog op terug.
Men kende nu echter de daders, de luizen. Overal aan de fronten verrezen ontluizingsinrichtingen. In het oosten was de chaos echter te groot. Het Russische volk werd geteisterd door revolutie, hongersnood, vlektyfus, cholera en dysenterie, waarover betrouwbare cijfers ontbreken. Tussen 1917 en 1921 kwamen in Rusland ongeveer 25 miljoen gevallen van vlektyfus voor, met minstens 3 miljoen doden.
Aan het westelijke front wist men de vlektyfus onder de knie te houden, maar niet de dysenterie. In deze bloedigste van alle oorlogen hadden de vliegen duizenden tonnen rottend mensenvlees op te ruimen, van welke taak zij zich met ijver kweten. Tegelijkertijd verspreidden zij dysenterie.
Zinsset eindigt zijn boek met de woorden: "De vlektyfus is niet dood. Hij wil nog even leven en zal steeds opvlammen als menselijke domheid en wreedheid hem de kans daartoe geven, hetgeen zij waarschijnlijk af en toe zullen doen. Maar zijn bewegingsvrijheid is beperkt, en meer en meer zal hij worden gedwongen, evenals andere schepsels, te leven in de zoölogische verzameling van ziekten die wij kunnen beheersen."
Ondanks zijn grimmige verhaal zag hij licht in de toekomst. Gelukkig maar, want zonder enig licht in de verte zouden wij niet kunnen voortleven. Met een eresaluut aan deze schrijver, een van de weinige auteurs die geschiedschrijving bedreven hebben zonder iets te verdoezelen, spreek ik de hoop uit dat zijn boek in een nieuwe en aangevulde bewerking zal worden herdrukt, zodat velen er kennis van kunnen nemen, vooral degenen die het lot van de mensheid in handen hebben, de regeerders met hun achterban van politici en economen. Maar misschien zouden zij het te druk hebben om het te lezen!
De jongeren in die tijd waren vastbesloten al het nodige te doen om de waanzin van een nieuwe oorlog te voorkomen. Wij hadden een kleine groep, niet met lange haren en spandoeken, alléén maar met een beginselverklaring. Daarin stonden ook de woorden: "Wij willen de innerlijke werkelijkheid onderscheiden van de uiterlijke schijn."
Zulke groepjes waren echter als zandkastelen aan het zeestrand, door de eerste de beste vloed worden zij weggespoeld. Een van ons zou 25 jaren later omkomen. Aan de vlektyfus!
[088] In 1918 had ik het twijfelachtige voorrecht een van de ergste pestilenties mee te maken die de wereld ooit heeft getroffen. Deze wordt niet door Zinsset beschreven, het was geen pest en geen vlektyfus en vlooien en luizen kwamen er hoogstwaarschijnlijk niet aan te pas. De ziekte werd Spaanse griep genoemd, maar niemand kende de oorzaak, ook de artsen niet. Hij greep even snel om zich heen als de pest in vroeger tijden, hier en daar werd zelfs het oude gevreesde woord genoemd - longenpest. De ziekte tastte de longen aan, vooral bij jonge en krachtige mensen, die binnen enkele dagen stierven. Ik herinner mij nog goed de angst die mij als 17-jarige beving, toen ik dagelijks moest horen dat mensen waren overleden die ik kort tevoren in volle gezondheid had gezien, hele gezinnen soms.
In korte tijd stierven miljoenen mensen, de schatting van het aantal zieken over de gehele wereld bedraagt 500 miljoen, het aantal doden in de winter van 1918-1919 wordt geschat op 21 miljoen. In de USA, waarvan de betrouwbaarste gegevens bekend zijn, bedroeg het aantal zieken 20 miljoen, van wie er 850.000 stierven.
De vermoedelijke oorzaken werden pas later ontdekt. Wij moeten hier in het meervoud spreken, want het zijn er twee, de influenzabacil en een virus. Elk voor zich heeft niet zulke ernstige gevolgen, maar de combinatie van beide wèl. Eén plus één is hierbij geen twee, maar tien of meer. Het verschijnsel dat twee invloeden een veel grotere uitwerking hebben dan de som van beide wordt synergisme genoemd. Vele pathologen wilden deze verklaring voor de epidemie van 1918 niet aanvaarden, zij konden slechts tot één tellen: één ziekte heeft één oorzaak. Toxicologen, onderzoekers van de werking van vergiften, komen meestal óók niet verder. Deze hoogst merkwaardige en zonderlinge opvatting verdient onze grootste aandacht, die in een volgend hoofdstuk dan ook eraan zal worden geschonken.
Na de epidemie was het virus verdwenen. Het moest echter ergens zijn, de vraag was waar. Een van de schuilplaatsen werd omstreeks 1928 ontdekt door R. E. Shope, van het Rockefeller Institute of Medical Research. Hij vond het bij varkens. Dit wilde men dan wel geloven, maar niet dat dit virus ook mensen ziek kon maken. Dat kwam pas later, de tijd moest weer even rijpen. Maar hoe komen die varkens eraan? Deze dieren zijn vaak besmet met longwormen. De eieren daarvan worden opgehoest en komen in de faeces terecht. Daarmee worden ze opgenomen door regenwormen, die weer vaak worden gevreten door varkens. Er is dus een soort kringloop, en het virus loopt hierin mee, van varken over longworm en regenworm naar een ander varken. Dat zijn zo de kleine handigheidjes in de natuur. Blijkbaar blijft het virus niet altijd in deze kring, het kan daaruit breken en bij de mens terechtkomen.
In 1933 werd met zekerheid vastgesteld dat dit virus ook bij de mens voor [089] komt, en na veel moeilijk onderzoek werd een vaccin ertegen ontwikkeld.
In 1957 sloeg het virus weer krachtig toe. De influenzabacil ontbrak op het appèl, en niemand zal ooit met zekerheid kunnen vaststellen of deze in 1918 inderdaad heeft meegespeeld. De ziekte heette in 1957 de Aziatische griep, omdat zij vermoedelijk voor het eerst optrad in Hongkong. Het aantal patiënten in de USA was wederom rond 20 miljoen, van wie er echter "slechts" ruim 10.000 stierven, geen vergelijk dus met 1918. Dit werd gedeeltelijk toegeschreven aan het vaccin. Maar daarmee bleek het probleem niet te zijn opgelost. Vele virussen hebben de onaangename eigenschap gemakkelijk te muteren of veranderen. Het "griep"-virus komt voor in drie typen, A, B en C. Tegen C zijn de meeste mensen immuun. De typen zijn echter geenszins constant, volgend jaar kan A anders zijn dan nu. Een voorbehoedende inenting geeft daarom nooit volledige zekerheid. De vraag is verder waar zo'n virus zich kan verbergen, behalve in varkens. Dat kan in de grond zijn of ergens anders, bijvoorbeeld in andere dieren, waarbij insecten dan wel in de eerste plaats in aanmerking komen.
Nu ga ik iets schrijven dat vermoedelijk zal worden verdraaid en dat hoogst waarschijnlijk protesten zal uitlokken, waarvoor ik het hoofd echter niet buig. Misschien wordt het zelfs wetenschappelijk niet verantwoord genoemd!
Wetenschap is zoeken naar iets dat nog niet bekend is. Als uitgangspunt dienen overwegingen, veronderstellingen en zelfs fantasieën. Een onderzoeker moet kunnen beschikken over een levendige fantasie, hij moet zich kunnen voorstellen wat zou kunnen zijn of gebeuren. Over virussen is nog veel onbekend. Nog telkens worden nieuwe ontdekt en dit zal wel nimmer eindigen, aangezien zij vaak van gestalte kunnen veranderen. Gedurende vele jaren heb ik kunnen ervaren hoeveel moeilijkheden zij veroorzaken in land- en tuinbouw. Insecten zijn daar vaak de overbrengers of vectors. Wie zich zijn hele leven met dit onderwerp heeft beziggehouden weet omtrent de vermogens van deze dieren althans wel iets. Wat wij daarvan vooràl weten is, dat wij er nog volstrekt onvoldoende van weten, hetgeen grote gevaren inhoudt. Daarom is de grootste waakzaamheid geboden. Niets staat daarbij vast, alles is steeds onderhevig aan wijzigingen, die ons voor onaangename verrassingen kunnen plaatsen. Entomologen weten dit, dat is hun vak. Ongeveer vijftien jaar geleden heeft een aantal van hen, onder wie ikzelf, tegen een ander gevaar gewaarschuwd, dat helaas werkelijkheid is geworden, resistentie tegen bestrijdingsmiddelen.
Thans meen ik te moeten waarschuwen tegen het gevaar dat wij plotseling voor het feit staan dat een insect een niet te stuiten epidemie veroorzaakt. Deze dingen zijn niet voorgoed voorbij, overwonnen, verleden tijd! Wij weten zelfs niet wat op het ogenblik gebeurt. Ook virussen kunnen binnendringen in [090] de DNA-moleculen en zij kunnen een deel van de daarin verankerde genetische code vervangen door hun eigen informaties, waardoor storingen ontstaan, die ziekten veroorzaken.
Peyton Rous heeft aangetoond dat hierdoor kanker kan ontstaan.
De vraag daarbij is altijd hoe zulke virussen worden overgebracht en waar zij zich kunnen verschuilen, waarbij wij altijd argwanend moeten zijn tegenover insecten. Ik beweer geenszins dat bij de overbrenging van bepaalde ziekten, waarover dit nog onbekend is, insecten zijn betrokken, ik beweer dat deze mogelijkheid bij het onderzoek nimmer over het hoofd mag worden gezien. Ik beweer dat wij te weinig weten en dat wij een open oog moeten houden voor àlle mogelijkheden, ook al komen deze ons zeer onwaarschijnlijk voor. Als levende wezens ergens bij zijn betrokken, moeten wij altijd bedacht zijn op onwaarschijnlijkheden, en dit geldt in hoge mate als insecten erbij zijn betrokken.
Altijd bestaat de kans dat een of ander insect onverwacht een virus of ander ziekteverwekkend organisme gaat verspreiden waartegenover wij machteloos staan. In de allerlaatste tijd zijn sterke vermoedens gerezen dat er behalve bacteriën en virussen nog andere ziektenverwekkers bestaan, die daarvan sterk verschillen. Onderzoekers zijn op het spoor gekomen van "dingen", een andere naam kunnen wij er nog niet aan geven, die werkzaam blijven en zich op de een of andere manier vermenigvuldigen, nadat zij gedurende twee jaren in formaline zijn bewaard, waardoor virussen worden gedood.
Het vermoeden bestaat dat deze "dingen" o.a. iets te maken hebben met multipele sclerose, een geleidelijke degeneratie van het centrale zenuwstelsel. Wellicht houden zij verband met sommige vormen van encefalitis. Zulke omdekkingen zijn een voortdurende waarschuwing dat er in de diepte van het leven nog van allerlei is waarvan wij nog te weinig weten. Dit kan aanleiding geven tot onverwachte uitbarstingen, als van een vulkaan die eeuwenlang uitgedoofd scheen. Als daarbij dan insecten zijn betrokken, waarop wij altijd bedacht moeten zijn, is het van het hoogste belang, onmiddellijk over een krachtig middel te kunnen beschikken om zulke insecten te bestrijden.
Zoals in 1942!
De voorspelling van Zinsser over de vlektyfus kwam precies uit: "Hij zal steeds weer opvlammen als menselijke domheid en wreedheid hem daartoe de kans geven, hetgeen zij af en toe waarschijnlijk zullen doen." Dat deden zij dan in 1939! En, evenals in 1918, toen wij allen ten oorlog waren getrokken, werd de vlektyfus weer wakker. Maar het verloop was anders dan ooit tevoren. Voor het eerst beschikte de mens over een zeer krachtig wapen tegen de luizen en andere insecten, die in de militaire gelederen een ravage kunnen aanrichten.
Zij werden uitgeschakeld als factor in de oorlog. Ondanks de chaos werden [091] miljoenen mensenlevens behouden, die in de vroegere situatie onherroepelijk verloren zouden zijn gegaan.
In 1942 trad de mens tot de tanden gewapend in het strijdperk tegen de insecten. De belangstelling hiervoor is minder groot dan voor een voetbalwedstrijd waarbij een belangrijke beker op het spel staat, hetgeen zelfs ministers ertoe brengt hun beraadslagingen af te breken en in spanning voor de televisie te gaan zitten. Het zou niet ondienstig zijn als deze excellente heren met evenveel spanning de strijd zouden volgen tegen de insecten. De mens tegen de insecten, die als supporters mijten, nematoden, schimmels en nog wat meer meebrengen. Zij spelen op eigen terrein en hun sterke positie is ons bekend. De positie van de gasten verdient, nog enige aandacht, daarna kunnen wij met spanning gaan kijken naar de aanvallen en de verdediging. Niet naar de afloop!
Deze zal pas later worden aanschouwd en ondervonden door de kinderen die nu nog spelen.