HOOFDSTUK - 08


RACHEL CARSON EN PRESIDENT KENNEDY


[114] De Amerikaanse biologe Rachel Carson was reeds voordat haar laatste boek verscheen een bekend schrijfster. Haar boek The Sea Around us, dat in 1951 het licht zag, werd in dertig talen vertaald. Van 1936 tot 1952 was zij verbonden aan de Amerikaanse "Fish- and Wildlife Service", waaruit reeds haar belangstelling voor de vrije natuur blijkt. Zij las het boek van de natuur nauwkeurig en zij was zeer verontrust over de verschijnselen die ontstonden door het gebruik van bestrijdingsmiddelen.


Op 15 april 1958 schreef zij mij o.a.: "As a biologist and a writer who attempts to bring scientific matters within the grasp of the layman, 1 have ,eng be concerned with the large-scale spraying with insecticides of increas­ing toxicity. Many recent developments in this country have convinced me that the significance of this problem must be brought to the attention of the public, which is largely unaware of what is going on"1


Zij was dus, zoals vele andere biologen, verontrust over de gevolgen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen en zij wilde de betekenis van dit pro­bleem onder de aandacht brengen van het publiek, dat niet weet wat er gaande is. Dit was haar uitgangspunt voor het schrijven van haar boek, waaraan zij ruim vier jaren werkte. Deze brief was het begin van een cor­respondentie die voortduurde tot haar overlijden in april 1964. Zij schreef daarin weinig over haarzelf en haar moeilijkheden. Ik weet dat deze groot waren.

Reeds gedurende het schrijven van haar boek was zij ernstig ziek, zodat haar vrienden eraan twijfelden of zij het nog zou kunnen voltooien. Haar terughoudendheid over haar eigen moeilijkheden wens ik te respec­teren, uit deze korte mededeling hierover kan reeds blijken waarom ik een grote bewondering heb voor haar moed en haar doorzettingsvermogen. Als vakman weet ik welk een zware taak zij op zich had genomen. Publicaties die overal verspreid in allerlei boeken en tijdschriften waren verschenen, moest zij verzamelen, doorwerken en rangschikken. Zij ging daarbij zeer zorgvuldig te werk en zo nodig vroeg zij aan de schrijvers daarvan nadere inlichtingen, zoals ook aan mij.


Toen haar manuscript gereed was, zond zij dit in gedeelten ter beoordeling aan degenen die zij deskundig achtte in verband met de in het betrokken deel behandelde stof. Ook ik ontving enige hoofdstukken ter beoordeling. De bronnen waaruit zij haar gegevens heeft geput, zijn uitvoerig in haar boek vermeld, zodat iedereen haar gegevens kan controleren. Het moeilijkst was ongetwijfeld de weinig samenhangende [115] en tamelijk droge stof te verwerken tot een geheel dat de lezer zou boeien. Hierin slaagde zij volkomen, het boek is in prachtige taal geschreven, ook literair is het een meesterwerk. Zij gaf het de titel Silent Spring, de lente, die stil was geworden omdat alle vogels door de mens waren gedood, een modern en grimmig sprookje.


Het schrijven van dit boek was een gigantische taak, die onder moeilijke omstandigheden op uitnemende manier werd voltooid. Rachel Carson nam deze taak op zich, hoewel zij klaarblijkelijk de toekomst donker inzag: als motto koos zij woorden van Albert Schweitzer: "De mens heeft het vermo­gen verloren om te voorzien en te voorkomen. Tenslotte zal hij de aarde ver­woesten.- Terecht was zij echter blijkbaar van mening dat voor de toekomst doorgevochten moet worden, al is het met de rug tegen de muur, hetgeen wel ongeveer de positie is waarin wij verkeren.


Reeds vóórdat Silent Spring in september 1962 verscheen, lag het op mijn bureau, met een opdracht van haar hand. Ik bewaar het als een kostelijk bezit, omdat ik grote bewondering en respect heb voor het werk van deze stille en teruggetrokken vrouw, die ik helaas nooit persoonlijk heb ontmoet. Toen ik haar boek las, kreeg zelfs ik nog een schrik.


Niet alles wat erin wordt meegedeeld was mij bekend, zo ernstig had ik het nog niet inge­zien. Ik gaf het aan een zeer bekwaam collega, die bekend is om zijn scherp kritisch oordeel, met de vraag: "Vertel mij eens wat jij ervan vindt?" Korte tijd later vertelde hij het mij met een paar woorden: "Ik ben er kapot van."


Ik ben geen leek, ik mag mij op dit gebied deskundig noemen. Silent Spring heb ik zorgvuldig bestudeerd en vele van de in dit boek vermelde bronnen heb ik gecontroleerd. Mijn oordeel veranderde hierdoor niet, ik raakte eer­der nog dieper onder de indruk en mijn zorg over de kritieke situatie nam toe.

In de USA had het boek een onmiddellijk en groot succes, het werd wat men daar pleegt te noemen een "top-seller". Velen vragen zich af waaraan dit te danken is, er zijn meer goede boeken geschreven over dit onderwerp, die echter niet zo de aandacht trokken. Vermoedelijk moet het succes van Silent Spring worden toegeschreven aan de geestesgesteldheid van de schrijf­ster, haar grote oprechtheid en haar diepe bezorgdheid voor het leven op aarde. De eerbied voor het leven straalt uit haar woorden en zij keert zich fel tegen middelen en methoden die daaraan te kort doen.


Spoedig na het verschijnen van dit boek stak een storm op. Sommigen pre­zen het hemelhoog, zoals de recensent van de "New-York Times", die de mening uitsprak dat Rachel Carson evenzeer de Nobelprijs verdiende als P. Muller, die DDT ontdekte.


Anderen lieten er geen stuk aan heel, zij kraakten het volledig af. Het recept [116] daarvoor is eenvoudig, doeltreffend en infaam. Men zoekt de te­kortkomingen op, die er altijd zijn, want geen enkele menselijke prestatie is volmaakt. Deze gebreken worden zoveel mogelijk op de voorgrond ge­schoven. Daaraan worden enige beweringen toegevoegd, die het geheel ab­surd doen schijnen, zoals "de schrijfster wil alle bestrijdingsmiddelen direct afgeschaft zien". Dit alles wordt doorspekt met uitroepen als "zwaar over­dreven", "hysterisch", "ongegrond" en "eenzijdig".

Een Nederlandse courant schreef over een "woeste aanval". Ik bezit een verzameling van dit soort kritieken, waarmee ik de lezer echter niet zal vermoeien. Voor afbrekende verhalen van dit gehalte heb ik niets dan verachting. Het is mij zelfs ge­bleken dat sommigen, die zeer fel waren in hun kritiek, Silent Spring niet of nauwelijks hadden gelezen. Iemand, die ik maar niet nader zal aandui­den dan als "een Nederlandse ambtelijke deskundige" en die geen goed woord overhad voor dit boek, antwoordde op mijn vraag of hij het had ge­lezen, letterlijk: "Nee, ik hoef dat rotboek niet te lezen, ik weet het zo wel. Als die rel voorbij is, gaan wij weer gewoon verder!"


Ik heb er het zwijgen me gedaan, maar ik nam mij voor al het mogelijke te doen om te voorkomen dat men "gewoon verder zou gaan".

Aan Rachel Carson wordt vooral eenzijdigheid verweten, zij schrijft uit­sluitend over de gevaren die aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen zijn verbonden. Zij heeft dit zeer bewust gedaan, omdat zij van mening was dat op de voordelen al genoeg de aandacht was gevestigd. Het verwijt van eenzijdigheid past ook zeker niet in de mond van degenen die jarenlang een­zijdig de voordelen hebben gepropageerd en de ernstige gevaren hebben verdoezeld. juist deze lieden bliezen de ballon van eenzijdigheid zoveel mo­gelijk op. Een journaliste, die mij over Silent Spring interviewde, prikte deze door met de woorden: "Wat een onzin, als wij het over de gevaren van het moderne verkeer hebben gaan wij toch óók niet de voordelen daarvan breed uitmeten!"


Het verwijt dat Rachel Carson zwaar heeft overdreven is al evenmin juist, in verscheidene opzichten is de situatie wellicht nog ernstiger dan door haar is geschetst.

Haar laatste brief ontving ik op 29 januari 1964. Zij eindigde met de woor­den: "Because of our long correspondence and my admiration for your work 1 regard you as an old friend. With best wishes always..."2 Het klonk als een afscheid. Enige maanden later overleed zij tengevolge van de ziek­te waaraan zij ook in haar boek veel aandacht heeft geschonken, kanker. Ik had haar om een foto gevraagd, in haar laatste brief beloofde zij deze te zullen zenden, zodra nieuwe afdrukken gereed zouden zijn. Deze foto, met een opdracht van haar hand, werd in haar nalatenschap gevonden en mij toegezonden.


[117] Tot het laatst had zij doorgewerkt...

Haar boek zal ik niet uitvoerig bespreken. Wie belangstelling heeft voor deze problemen doet er goed aan het te lezen. Er is ook een Nederlandse vertaling verschenen, maar wie deze ter hand neemt dient te beseffen dat door vertalen veel verloren gaat. Wie de Engelse taal niet goed machtig is kan ondanks de tekortkomingen van de vertaling echter toch wel een in­zicht krijgen in de bedoelingen van de schrijfster.


Op één belangrijk verschijnsel dat door Rachel Carson wordt beschreven, wil ik wat nader ingaan. Er wordt vaak beweerd dat bestrijdingsmid­delen voor de mens en voor dieren weinig gevaar opleveren, omdat zij in sterk verdunde toestand worden toegepast. In het verleden heb ik dit ook wel eens gedaan!


Rachel Carson deelt het volgende feit mee. In Clear Lake, een meer in Californië, dat in tegenstelling tot de naam nogal modderig is, leven mil­joenen larven van muggen. Hoewel deze muggen niet steken, waren de grote zwermen die zich uit deze larven ontwikkelden toch erg hinderlijk. Men be­sloot daarom tot bestrijding van de larven met DDD, een verbinding die voor vissen minder schadelijk is dan DDT. In september 1949 werd daartoe één deel DDD verspreid op 70 miljoen delen water, dat is ongeveer één gram op 70 kubieke meter, in huishoudelijke termen één theelepeltje op 7000 flinke emmers water. Vijf jaren later werd de behandeling nog eens her­haald, maar nu met één gram op 50 kubieke meter. Dergelijke kleine hoeveel­heden kunnen niet worden aangegeven in percentages, men rekent daarvoor in delen per miljoen, steeds afgekort tot ppm, parts pro million, de gebrui­kelijke maatstaf voor vergiften. Eén deel DDD op 50 miljoen delen water wordt aangegeven als 0,02 ppm. In een periode van vijf jaren werd dus minder dan 0,04 ppm DDD in het water gebracht. Het lijkt belachelijk van zulke hoeveelheden enig onheil te verwachten.


Enige maanden na de tweede behandeling werden dode futen gevonden, vogels die leven van de vis in het meer.

Aanvankelijk bracht niemand dit in verband met de muggenbestrijding. Na een derde-behandeling, in 1957, stierven nog meer van deze vogels. Toen deze nauwkeurig werden onderzocht bleek hun vetweefsel 1600 ppm DDD te bevatten, terwijl de totale aan het water toegevoegde dosis circa 0,05 ppm had bedragen. De concentratie in het vetweefsel was dus 32.000 maal zo hoog! Wat was er gebeurd?


Levende organismen hebben in het algemeen het vermogen bepaalde stof­fen uit verdunde oplossingen te concentreren. Zo wordt ons skelet gevormd door concentratie van kleine hoeveelheden kalk in ons voedsel, bijvoorbeeld melk. Iets dergelijks gebeurt door het plankton, micro-organismen, die in onvoorstelbare aantallen leven in zout en zoet water. In de oceanen, die [118] slechts geringe hoeveelheden kalk en kiezel bevatten, concentreert het plank­ton deze tot fijne skeletjes, die naar de bodem zinken als de organismen zijn gestorven, een voortdurende regen, waardoor in een tijdsverloop van miljoenen jaren kilometers dikke lagen kalk en kiezel op de bodem van de oceanen zijn ontstaan. Door aardbevingen worden deze opgestuwd tot ge­bergten. De gesteenten waaruit deze bestaan, zijn gevormd door micro-or­ganismen in zee, door de werking van enorme aantallen gedurende enorm lange tijden, de grootste macht op aarde.


Ook vreemde stoffen, die niet in het natuurlijke milieu thuishoren, kunnen door micro-organismen en andere levende wezens worden geconcentreerd of geaccumuleerd. Hoewel aan het water van Clear Lake in acht jaren slechts een dosis van 0,05 ppm DDD was toegevoegd, bleek het plankton daarvan 5 ppm te bevatten. In zo'n meer bestaat, zoals overal elders in de natuur, een lange voedselketen. Het plankton dient als voedsel voor iets grotere organismen, deze worden verorberd door kleine vissen, die op hun beurt door grote vissen worden verslonden, enzovoorts. In elke schakel van zo'n voedselketen kan de concentratie van bepaalde stoffen hoger worden, hetgeen biologische accumulatie wordt genoemd.

Als dit een vergif is, wordt tenslotte een dodelijke concentratie bereikt, in dit geval voor de futen. Van de ongeveer 1000 paren die oorspronkelijk bij het meer leefden, bleven er slechts 30 over, die echter geen jongen meer kregen. Er werden wel eieren gelegd, maar deze kwamen niet uit. De muggen waren niet uitgeroeid, maar de futen wel.


Bijna twee jaren na de laatste bestrijding, toen in het water geen spoor DDD meer was te vinden, bevatte het plankton nog steeds ruim 5 ppm daarvan, het proces ging dus nog steeds door. Wie in dit meer ging vissen, had daaraan bepaald geen gezond maal. Rachel Carson vermeldt nog verscheidene van zulke gevallen, o.a. bij roodborstlijsters, die de Ame­rikanen "robin" noemen, een naam die de Engelsen gebruiken voor het rood­borstje, hetgeen wel eens aanleiding is tot verwarring.

Als bomen in de zomer met DDT worden gespoten, bevinden zich in de herfst op de afge­vallen bladeren nog restjes daarvan. Dit blad wordt gevreten door wormen, waarvan roodborstlijsters zeer grote hoeveelheden verorberen, met als re­sultaat dat vele van deze vogels sterven en andere geen jongen meer krij­gen. Voorstanders van een onbeperkt gebruik van bestrijdingsmiddelen heb­ben zich in vele bochten gewrongen om deze en soortgelijke verschijnselen te ontzenuwen, waarmee zij hun zaak geen goed hebben gedaan. De dieren zouden door een ziekte zijn gestorven of door wat anders, maar in géén ge­val als gevolg van de bestrijding. Hoewel ook in dit opzicht nog achterhoede­gevechten worden geleverd, begint deze weerstand te verzwakken, de nuch­tere feiten en analysecijfers spreken een duidelijke taal, en intussen zijn verschijnselen zoals bij Clear Lake overal ter wereld ontdekt, ook in Nederland.­


[119]  Zo bleken eieren van roofvogels, die niet uitkwamen, het landbouw­vergif parathion te bevatten.

Naar ik hoop zal de lezer zich nog de koe en het kalf uit het eerste hoofdstuk herinneren. Grasland wordt vaak gespoten met onkruidbestrij­dingsmiddelen of herbiciden, waarvan sommige van hetzelfde karakter zijn als gechloreerde koolwaterstoffen zoals DDT.


Koeien hebben een merk­waardige voorkeur voor bespoten planten, niet erg "verstandig", maar zulke stoffen horen in een natuurlijk milieu ook niet thuis. Zij worden gecon­centreerd in het vetweefsel van de koe en ook in de melk. Inderdaad komt het kalf dus in een ongunstiger positie dan de koe. Als moeders zulke melk drinken wordt in hun melk de concentratie nog hoger, de baby's zijn er dan dus nog slechter aan toe dan de kalveren. In boter en kaas kunnen ook bestrijdingsmiddelen voorkomen, maar dit bewaren wij tot later.


Zoals wij reeds weten gaf President Kennedy nog vóórdat Silent Spring ver­scheen opdracht aan zijn wetenschappelijke commissie de betrokken pro­blemen te onderzoeken, zulks naar aanleiding van gedeelten van het boek, die reeds eerder werden gepubliceerd.


Ik heb indertijd Rachel Carson gevraagd of zij wist hoe de President tot deze opdracht is gekomen, waar­over zij mij op 2 december 1963 het volgende schreef:

"U zult zich herinneren dat gedeelten van Silent Spring in juni versche­nen in het tijdschrift "The New Yorker" en dat het boek zelf eind sep­tember uitkwam. Het was bekend dat Mr. Kennedy de New Yorker geregeld las en hij had blijkbaar mijn gegevens gelezen of was daarvan op de hoogte vóór het boek verscheen.

Op een persconferentie, die eind augustus plaats­vond, werd hem gevraagd of de regering stappen zou nemen in verband met de toenemende ongerustheid van het publiek over bestrijdingsmiddelen. Hij antwoordde dat speciale aandacht aan dit probleem werd geschonken "vooral gezien Miss Carsons boek" en dezelfde dag of zeer kort daarna werd mede­deling gedaan over een speciale commissie van geleerden om het probleem te bezien. Zoals u weet nam het werk van deze commissie (feitelijk waren er twee commissies bij betrokken) 8 maanden in beslag, en enige leden ervan deelden mij mee dat Mr. Kennedy in die periode herhaaldelijk in­formeerde naar de vorderingen van de commissie, waarbij hij op spoed aan­drong bij het gereedmaken van het rapport. Volgens mijn mening kan er geen twijfel bestaan over zijn buitengewone begrip voor dit soort problemen en zijn grote bezorgdheid voor het treffen van maatregelen om de omstan­digheden te verbeteren."


Her rapport werd, gezien het algemene belang, op 15 mei gepubliceerd. De titel is "Use of Pesticides", "Gebruik van Bestrijdingsmiddelen". Van dit rapport heb ik een Nederlandse vertaling laten maken, die ik van een toelichting [120] heb voorzien, ten dienste van degenen die van dit soort problemen niet op de hoogte zijn. 3


Deze kan ook hier niet achterwege blijven. Zo zullen wij moeten weten wat wordt verstaan onder "vergif". Ook hierover doen allerlei verhalen de ronde, waarbij enerzijds wordt beweerd dat bestrijdings­middelen nauwelijks enig gevaar opleveren, terwijl anderzijds gezegd wordt dat ons voedsel erdoor wordt vergiftigd. Wat is nu de waarheid?


Wij zullen dit probleem voorlopig in grote lijnen bezien, waarbij ik o.a. gebruik maak van een verhandeling door H. A. An der Lan, hoogleraar te Innsbruck, die in 1964 onder de titel "Toxicologische Probleme moderner Pflanzenschutz­mittel" is verschenen in het tijdschrift "Umschau".

Sommigen verkondigen de stelling dat alles giftig is, afhankelijk van de do­sis, zelfs keukenzout en water. Zij baseren dit op het beginsel "Sola dosis facit venenum", letterlijk: "alleen de dosis maakt het vergif", een uitspraak van Paracelsus (1491-1541), wel wat lang geleden voor de moderne we­tenschap! Volgens deze opvatting is een stof beneden een bepaalde dosis niet giftig, daarboven echter wel. Er zou dus een grens- of drempel­waarde zijn, en zolang deze niet wordt overschreden zou er dus géén gevaar bestaan, er is dan geen giftige werking.

Keukenzout en water zouden ook giftig genoemd moeten worden, te veel zout kan schadelijk zijn, vooral voor baby's, en in water kan men verdrin­ken. Op een zak keukenzout, die de kruidenier verkoopt, staat echter geen doodskop en niemand zal water een vergif noemen.

Wij noemen een bepaalde chemische verbinding giftig als door zeer klei­ne hoeveelheden ernstige gevolgen worden veroorzaakt. Deze betreffen niet slechts ziekte of dood, er kunnen ook verschijnselen van geheel andere aard optreden, die feitelijk nog veel ernstiger zijn. Giftigheid wordt bepaald met proefdieren in het laboratorium, meestal witte ratten. Een andere methode om deze vast te stellen bestaat helaas niet.

De dieren krijgen in hun voedsel een bepaalde hoeveelheid van de betrokken stof toegediend Deze dosis wordt uitgedrukt in delen per miljoen of ppm, betrokken op het lichaamsgewicht van de dieren. Als een rat 400 gram weegt, en wij willen nagaan welke invloed 10 ppm van een bepaalde stof op dat dier heeft, moet daarvan 4 mgr worden toegediend, overeenkomend met 10 mgr per kg lichaamsgewicht. Onderzoek met één dier heeft weinig waarde, er moet een aantal dieren wor­den gebruikt, bijvoorbeeld 100. Voor het vaststellen van de giftigheid wordt nagegaan bij welke dosis 50% van de proefdieren sterft. De dosis, die voor 50% van de proefdieren dodelijk of lethaal is, wordt LD 50 genoemd.

Als aan 100 ratten, die elk 400 gram wegen, van een bepaalde stof 4 mgr wordt toegediend, met als gevolg dat 50 van deze dieren sterven, dan is de LD 50 10 ppm. Betrokken op een volwassen mens met een gewicht van 70 kg is dit een hoeveelheid van 700 mgr. Van deze hoeveelheid kan een [121] indruk worden verkregen door op een brievenweger één gram keuken­zout af te wegen, 700 mgr is daarvan bijna driekwart.


Voor een kind van 20 kg zou dit 200 mgr zijn, maar kinderen zijn gevoeliger dan volwassenen, dus wellicht 100 mgr, dus ééntiende van een gram: Zo'n wegerij op een brievenweger is natuurlijk erg onnauwkeurig, maar er wordt althans enige indruk verkregen over de hoeveelheden waar­over het gaat, en dit spreekt dan wat meer dan cijfers op papier.


Gegevens die door proeven op dieren worden verkregen gelden meest­al niet in dezelfde mate voor de mens, een bepaalde stof kan voor ratten minder giftig zijn dan voor de mens en omgekeerd. Ook de gevoeligheid bij verschillende soorten dieren kan zeer verschillend zijn. Met mensen kun­nen geen werkelijke proeven worden genomen. In enkele gevallen wordt wel enig onderzoek verricht met vrijwilligers, maar de waarde daarvan is beperkt, omdat hun aantal steeds te klein is, de duur van de proeven te kort, terwijl ook de invloed op de nakomelingen niet kan worden nage­gaan. Van een bepaald bestrijdingsmiddel is bekend dat 3-5 ppm dode­lijk is, overeenkomend met 210-350 mgr voor een mens met een gewicht van 70 kg, of 60-100 mgr voor een kind van 20 kg, waarbij dan géén re­kening is gehouden met de grotere gevoeligheid van kinderen. Een dergelijke stof wordt als zéér giftig beschouwd. Het is een kwestie van afspraak, bij welke hoeveelheid, betrokken op het lichaamsgewicht, men een chemische verbinding meer of minder giftig noemt. In verband met de wettelijke be­palingen in de Benelux worden chemische verbindingen als giftig tot zeer giftig beschouwd als de LD 50 voor ratten minder dan 50 ppm is, dus als van een aantal ratten, die elk een gewicht van 400 gram hebben de helft sterft door een dosis van 20 mg of minder.


Vele chemische verbindingen die in bestrijdingsmiddelen worden verwerkt zijn giftig tot zeer giftig voor de mens en voor warmbloedige dieren. Bij som­mige daarvan hangt dit inderdaad af van de dosis, dit zijn de zogenaamde concentratievergiften, waarop het beginsel van Paracelsus kan worden toe­gepast.


Deze gehele beschouwing betreft echter een eenmalige toediening. In de praktijk van de bestrijdingsmiddelen blijft het daarbij echter niet. Uit het geval Clear Lake blijkt dat bij herhaalde toediening accumulatie in het lichaam kan optreden, die nog sterk kan toenemen in een voedselketen.

Herhaalde toediening kan nog om andere redenen zeer nadelige gevol­gen hebben. Sommige vergiften hebben altijd een schadelijke werking, bij elke dosis. De aangerichte schade herstelt zich daarbij niet en bij elke volgende dosis wordt deze iets groter. Dit zijn de zogenaamde sommerings vergiften. Andere hebben een carcinogene werking, zij veroorzaken kanker. Dit gebeurt nooit ineens, door één dosis, en meestal ook niet als deze enke­le [122] malen wordt toegediend. Het ontstaan van deze ziekte bij de mens is gewoonlijk een proces van vele jaren, soms tientallen jaren, en daarom is het moeilijk vast te stellen of een stof al dan niet carcinogeen is. Ook in dit geval geven proeven met dieren geen volledig uitsluitsel over wat er bij de mens kan gebeuren. Als echter ook maar de geringste aanwijzing bestaat dat een chemische verbinding kankerverwekkend kan zijn, moet het ge­bruik daarvan als bestrijdingsmiddel, in welke vorm dan ook, worden ver­boden.


Enige jaren geleden zijn in de USA grote hoeveelheden cranberries of veenbessen in beslag genomen, omdat zij sporen van het onkruidbestrijdings­middel aminotriazool bevatten, dat kankerverwekkend is. Een dergelijk middel dient onherroepelijk van de lijst te worden geschrapt. O.a. in Ne­derland is dit niet gebeurd, het is te vinden in de lijst die voorkomt in de Tuinbouwgids, een officiële uitgave van het Ministerie van Landbouw, jaar­gang 1967, blz. 129.


Hiermee zijn wij er nog niet. Zoals ik reeds heb uiteengezet hebben som­mige chemische verbindingen een mutagene werking, waardoor erfelijke af­wijkingen kunnen ontstaan. An der Lan noemt in dit verband een profetische uitspraak uit 1770, die voorkomt in Système de la Nature. De onbeken­de auteur daarvan schreef: "Er is maar een kleine hoeveelheid nodig, één atoom op de verkeerde plaats, om je te vernederen, om je het verstand te ontnemen, waarop je zo trots bent." Het moet een geniaal man zijn geweest, die voorzag, wat pas in de allerlaatste tijd is bewezen: beschadiging van de genen door een kleine hoeveelheid van een chemische verbinding.


An der Lan beschrijft voorts proeven op muizen met kelthane, een middel ter bestrijding van mijten, dat chemisch sterk overeenkomt met DDT, maar volgens de LD 50 veel minder giftig is.

De muizen kregen daarvan 7 mgr/kg, of 7 ppm, in hun voedsel toege­diend, zonder waarneembare gevolgen, ook niet voor de jongen en de jongen daarvan. In de F3-generatie kwamen echter vele afwijkingen en misvor­mingen voor. Onze F3-generatie zijn onze achterkleinkinderen!

Dat wij er hiermee nog niet zijn, blijkt uit de volgende gebeurtenis, waarbij de straf direct volgde op de zonde. Enige ambtenaren van de Plan­tenziektenkundige Dienst spoten een proefveld met een onkruidbestrijdings­middel. De boer op wiens bedrijf het proefveld lag, was die dag jarig en daarop moesten zij een glaasje drinken. Op weg naar huis werden zij in he­vige mate onpasselijk, een typisch geval van synergisme of potentiëring. Tijdens de bespuiting hadden zij iets van het middel binnengekregen, waar­van zij echter niets merken. Dat glaasje zou hen evenmin ziek hebben ge­maakt, maar beide tezamen hadden tot gevolg dat zij onderweg snel de auto moesten verlaten, waarbij zij onder meer dat "glaasje" kwijtraakten ..! Dit [123] hadden zij kunnen weten, maar iemand zou na een diner met een glaasje wijn hetzelfde kunnen overkomen!

Kleine hoeveelheden van twee of meer chemische verbindingen, die elk afzonderlijk weinig of geen effect hebben, kunnen tezamen wel onaan­genaam en zelfs schadelijk werken.


Uit deze korte en natuurlijk zeer onvolledige uiteenzetting blijkt toch wel duidelijk dat een eventuele schadelijke werking niet slechts afhangt van de dosis, zoals zelfs in wetenschappelijke publicaties soms nog wordt beweerd. Niemand zal door bespoten voedsel worden "vergiftigd", behalve als de be­trokken preparaten op grove manier worden misbruikt. Op de lange duur kan het nuttigen van bespoten voedsel wèl nadelige gevolgen hebben, ook voor het nageslacht. Volgens de mening van velen, ook van mij, is dit volstrekt onvoldoende onderzocht.

Tengevolge van de bespuitingen bevinden zich in vele consumptieproducten resten of residu's van bestrijdingsmiddelen. Reeds lang geleden is ingezien dat deze residu's beneden een zeker maximum moe­ten blijven, waartoe reridu-toleranties werden ingevoerd. Tolereren betekent goedvinden. Er wordt nu goedgevonden dat voedingsmiddelen een klein resi­du bevatten, uitgedrukt in mgr/kg voedsel. Een residu-tolerantie 10 bete­kent dat in één kg van het betrokken product 10 mgr van een bestrijdingsmid­del mag zitten. Deze tolerantie is voor verschillende middelen zeer verschil­lend, in sommige gevallen wordt deze bepaald op nul.


De betrokken waar­den worden eveneens met dierproeven vastgesteld. Onderzocht wordt bij welke dosis de dieren nog juist geen waarneembare schade ondervinden. Van deze dosis wordt dan een zeker percentage genomen voor de vaststelling van de residu-tolerantie, minimaal 1%, soms meer. Als van een chemische verbinding blijkt dat een aantal dieren 500 mgr/kg in hun voedsel zonder waarneembare schadelijke gevolgen kunnen verdragen, wordt de residu-tole­rantie op minimaal 5 vastgesteld. Van deze verbinding mag dan hoogstens 5 mgr aanwezig zijn in één kg van een consumptieproduct, bijvoor­beeld appelen. Dit lijkt een veilige marge.

Met grote hardnekkigheid wordt echter genegeerd dat het in de praktijk van het dagelijks leven nóóit om één afzonderlijke stof gaat, maar om vele, een hele cocktail, niet slechts residu's van bestrijdingsmiddelen, maar bovendien nog allerlei andere chemische verontreinigingen van het milieu. Over de invloed daarvan "van de wieg tot het graf" en op het nageslacht is veel te weinig bekend.


Het is strafbaar consumptieproducten te verkopen die méér van een mid­del bevatten dan het voorgeschreven residu. Het is ook strafbaar de maxi­mumsnelheid te overtreden met een auto! Wat daarvan terechtkomt we­ten wij, maar dat zeker ook niet iedereen zich houdt aan de wettelijke voor­schriften inzake bestrijdingsmiddelen wordt eveneens met grote hardnek­kigheid genegeerd. In vele propagandageschriften over deze middelen  [124] kan men lezen dat bij juist gebruik geen enkel gevaar valt te duchten Afgezien van de vraag wat als "juist gebruik" moet worden verstaan zal stellig niet iedere gebruiker de voorschriften hieromtrent opvolgen. De controle hierop is een zeer moeilijke en kostbare zaak en het toezicht kan dan ook in geen enkel land bevredigend worden genoemd.

Men behoeft geen "geleerde" te zijn om tot de conclusie te komen dat het gebruik van dit soort middelen tot het uiterste moet worden beperkt, precies dezelfde gevolgtrekking als in verband met de resistentie.


Na deze toelichting kunnen wij thans het Wiesner-rapport gaan bezien, dat in opdracht van President Kennedy werd samengesteld. De cursiveringen in de geciteerde tekstgedeelten zijn door mij aangebracht.

In dit rapport worden de voor- en de nadelen van de toepassing van be­strijdingsmiddelen duidelijk tegenover elkaar gesteld, waarna de commissie opmerkt:

"Wanneer men het gebruik van bestrijdingsmiddelen overziet treden de grote voordelen duidelijk aan het licht, maar tegelijkertijd valt de aandacht op de onmiskenbare gevaren. (….)

Bewijzen van toenemende verontreiniging van het milieu door bestrij­dingsmiddelen hebben aanleiding gegeven tot een bezorgdheid, die niet meer beperkt is tot de bewoners van het gebied in kwestie of tot groepen belang­hebbenden. Gedurende de laatste twintig jaar, een periode van stormachtige technische en industriële vooruitgang, is een enorm grote hoeveelheid syn­thetische verbindingen verspreid, opzettelijk zowel als onopzettelijk. Vele van dergelijke verbindingen, zoals moderne wasmiddelen, industriële af­valproducten en bestrijdingsmiddelen, worden tegenwoordig aangetroffen op grote afstanden van de plaatsen waar zij zijn verwerkt.


Dergelijke bestrijdingsmiddelen treft men tegenwoordig aan in tal van levensmiddelen, in kledingstukken, bij mens en dier en op sommige plaat­sen in onze omgeving. Zij worden van de ene plaats naar de andere over­gebracht door luchtstromingen, waterafvoeren of levende wezens, hetzij direct of als schakel van de voedselketen, en deze middelen kunnen aldus ge­weldige afstanden afleggen en lange tijd onaangetast blijven bestaan. Hoewel zij in zeer kleine hoeveelheden worden aangetroffen, tasten zij door hun verscheidenheid, giftigheid en persistentie in de vrije natuur tal van leven­de wezens aan, en zo kunnen zij uiteindelijk ook een bedreiging voor de gezondheid van de mens worden. De voordelen van deze verbindingen zijn vanzelfsprekend, maar wij beginnen nu pas enig begrip te krijgen van hun nevenwerkingen en potentiële gevaren.

Het is juist uit hoofde van het feit dat bestrijdingsmiddelen worden vervaardigd om een levend organisme te doden of zijn stofwisseling ernstig [125] te verstoren, dat zij ook potentieel gevaarlijk zijn voor andere levende wezens. De meeste zijn in grote hoeveelheden in hoge mate giftig, en in een aantal betreurenswaardige gevallen hebben zij bij mensen en in het wild levende dieren ziekten of de dood veroorzaakt. Daar een geval van acute vergiftiging bij de mens een beperkt en soms aanwijsbaar risico ver­tegenwoordigt, zijn deze gevallen betrekkelijk gemakkelijk te constateren en te voorkomen, in tegenstelling tot de potentiële chronische vergiftiging door kleine hoeveelheden, zoals men die bij proefdieren heeft vastgesteld.


De commissie is ervan overtuigd dat het noodzakelijk is de eigenschap­pen van deze chemische verbindingen zo volledig mogelijk te leren kennen en vast te stellen wat de gevolgen zijn van hun langdurige inwerking op le­vende wezens, de mens inbegrepen. De aanbevelingen van de commissie zijn op dit doel gericht en ook op een meer verantwoord gebruik van be­strijdingsmiddelen of andere bestrijdingsmethoden teneinde de gevaren tot een minimum te beperken en de voordelen tot een maximum op te voeren.


Deze aanbevelingen zijn dan ook opgesteld met volledige erkenning van het feit dat bestrijdingsmiddelen slechts één groep vertegenwoordigen uit de vele oorzaken van de verontreiniging van ons milieu, in de overtuiging dat de gevaren, inherent aan hun gebruik, het volstrekt noodzakelijk ma­ken op korte termijn tussentijds wettelijke bepalingen in te voeren, totdat een allesomvattende wetgeving voor de bestrijding van de verontreiniging van ons milieu zijn beslag kan krijgen."


Als gevaar wordt in de eerste plaats de resistentie genoemd. Over insec­ten die ziekten verspreiden zegt de commissie:

"Bestrijdingsmiddelen hebben de mens, in voordien ongekende mate, be­vrijd van besmettelijke ziekten. In de onderontwikkelde gebieden kan men ziekten als malaria, gele koorts en vlektyfus, die men vroeger slechts met de grootste moeite kon bestrijden, nu aanzienlijk in omvang beperken, en men heeft sommige gebieden zelfs helemaal ervan kunnen bevrijden. In al deze gebieden hebben insecticiden de bestrijding van de vector vergemakke­lijkt. In een bepaald stadium van de natuurlijke ontwikkelingscyclus hebben de belangrijkste besmettelijke ziekten een intermediaire gastheer of vector nodig. Bij de geslaagde bestrijding van de ziekten heeft men zich bijna steeds geconcentreerd op het vernietigen van deze schakel in de besmettings­keten en zich in de tweede plaats beziggehouden met de behandeling van de reeds besmette patiënten.


Bij de bestrijding van deze ziekten is men er echter niet in geslaagd ze geheel te doen verdwijnen. Nog altijd is malaria verantwoordelijk voor het grootste aantal jaarlijkse sterfgevallen in de wereld, hoewel nieuwe geval­len in de Verenigde Staten zeldzaam zijn. Gele koorts, schistosomiasis, pest en sommige soorten van tekenkoorts komen op het vasteland van Noord-Amerika [126] nagenoeg niet meer voor, maar in de rest van de wereld eisen deze ziekten nog steeds een groot aantal slachtoffers. Bovendien zullen wij in ons land en in andere werelddelen voorlopig wel niet afkomen van ziektehaar­den bij dieren, noch van de insecten, die deze ziekten overbrengen, zodat het voortdurend nodig blijft deze ziekten met alle kracht te bestrijden.


Een bijkomstige moeilijkheid bij de ziektenbestrijding is de mogelijk­heid dat de ziektenverspreidende organismen, zoals muggen, die de malaria overbrengen, resistente nakomelingen voortbrengen, die deze resistentie van generatie op generatie overbrengen. Teneinde het hoofd te kunnen bieden aan de steeds hernieuwde bedreiging van ziekten verspreidende organismen, naar gelang zij tegen het ene middel na het andere resistent worden, is het van het grootste belang, dat wij ons vermogen deze plagen met succes te be­strijden voortdurend vergroten en verbeteren.”


Over de verspreiding van bestrijdingsmiddelen stelt de commissie vast dat de persistente giftige middelen in dit opzicht het grootste gevaar vormen:

"De laatste jaren zijn de zeer grote verspreiding en de persistentie van DDT aan het licht gekomen. Men heeft het geconstateerd op grote afstanden van de plaats van toepassing en men heeft de ophoping ervan in bepaalde levende organismen vastgesteld. DDT is aangetoond in de olie, afkomstig van soorten zeevis die ver buiten de kusten voorkomen, evenals in die van vis, gevangen onder de kusten van Noord- en Zuid-Amerika, Europa en Azië. De vastgestelde hoeveelheden in deze olie schommelen van minder dan één deel per miljoen tot over 300 ppm.

Residu's van DDT en bepaalde andere gechloreerde koolwaterstoffen zijn gevonden in de meeste van onze grote rivieren, in grondwater, in zoetwatervis, trekvogels, in het wild leven­de zoogdieren en schaaldieren. De aanwezigheid van kleine hoeveelheden DDT is vastgesteld in levensmiddelen, afkomstig uit vele delen van de wereld. (...) In de Verenigde Staten heeft men in het vet van mensen, die beroepshalve er niet mee in aanraking komen, sporen DDT en DDT-afbraakproducten gevonden, met een gemiddelde in de laatste tien jaar van 12 ppm, dat is onge­veer 100 à 200 mg DDT per volwassene.


In Engeland en West-Duits­land is bij recente onderzoekingen een gemiddelde hoeveelheid van 2 ppm in menselijk vet aangetroffen. Er zijn geen gegevens beschikbaar over kin­deren. (...) De verspreiding van andere gechloreerde koolwaterstoffen dan DDT zijn niet zo zorgvuldig bestudeerd, hoewel sommige van deze preparaten op grote schaal zijn gebruikt. Van deze producten vertoont dieldrin veel overeenkomst met DDT ten aanzien van stabiliteit, persistentie en oplosbaarheid. Het is onlangs aangetroffen in het vet van bewoners van Zuid-Engeland. Men heeft het ook gevonden in vele in het wild levende vogels, vissen en zoogdieren in de Verenigde Staren.

Op grond van deze feiten verwacht de commissie dat verdere onderzoekingen aan het licht [127] zullen brengen dat dieldrin en andere persistente gechloreerde koolwater­stoffen gevonden zullen worden bij de mens en bij de in het wild leven­de dieren in het grootste deel van de Verenigde Staten. (... ) De meeste in­secticiden kunnen gemakkelijk door de gave huid worden geabsorbeerd. Door besmetting van de huid kunnen diegenen die deze middelen op ver­keerde wijze fabriceren of toepassen in belangrijke mate aan hun in­werking blootstaan. Aangezien particulieren over het algemeen bij het ge­bruik van bestrijdingsmiddelen in huis of tuin weinig of geen voorzorgs­maatregelen nemen, kan hun huid in aanzienlijke mate blootstaan aan het contact met deze middelen door veelvuldig gebruik en de voortdurende werking van residu's.

De mate waarin de menselijke huid deze stoffen op­neemt is nog niet voldoende bestudeerd. Het is bijzonder belangrijk te we­ten te komen in welke mate anti-motmiddelen door de menselijke huid wor­den geabsorbeerd na aanraking met behandelde kledingstukken of dekens. De behandeling met deze insecticiden geschiedt bij de fabricage van mot­vrije kleding en stoffen, en ook ongevraagd bij het stomen. Het spreekt vanzelf dat een onderzoek naar mogelijke gevoeligheid en allergie tengevol­ge van deze aanraking noodzakelijk is. (...) Bestrijdingsmiddelen kunnen worden ingeademd met stof afkomstig van behandelde grond, met stof uit de huishouding, besmet met huishoudinsecticiden of door motvrij ge­maakte dekens en kleding. (...) Helaas is het op grond van de ervaringen met DDT opgedaan en op grond van de tot dusverre verrichte zeer beperk­te klinische onderzoekingen nog niet mogelijk te voorspellen wat het ge­volg zou zijn van het langdurig blootstaan aan de inwerking van andere verbindingen of zelfs aan langdurige inwerking van DDT. (...) Er is slechts zeer weinig bekend over de gevolgen voor de mens in wiens lichaam zich residu's van meer dan één bestrijdingsmiddel ophopen.


Synergisme of potentiëring is de gecombineerde uitwerking van twee stoffen, die gro­ter is dan de som van beide. Sommige combinaties van twee organische fosfaten hebben een tienmaal sterkere uitwerking dan die van elke ver­binding afzonderlijk. (...) Artsen zijn er zich over het algemeen niet van bewust op hoe grote schaal bestrijdingsmiddelen worden verspreid, noch hoe giftig zij zijn, noch van hun potentiële gevaren voor de volksge­zondheid.


De diagnose van vergiftiging door een bestrijdingsmiddel ligt bijvoor­beeld voor de hand, wanneer een patiënt met een acute astma-aanval moet worden bijgebracht in de nacht volgende op een dag dat zo'n middel op grote schaal is toegepast. De diagnose is echter zeer moeilijk te stellen bij patiënten met niet-typische symptomen, die het gevolg kunnen zijn van door niemand vermoede besmetting met een bestrijdingsmiddel. De commissie is er niet in geslaagd ook maar één voorbeeld te vinden van een door de  [128] Federale Regering gefinancierd onderzoek op dit gebied, dat toch medisch van groot belang kan zijn."

De commissie somt dan een aantal ernstige gevolgen op voor de fauna, waarbij eveneens Clear Lake en de roodborstlijsters worden genoemd.

Dan worden een aantal proeven op dieren vermeld met bestrijdingsmid­delen:

"Onze kennis omtrent de graad van giftigheid bij toediening van kleine hoeveelheden hebben wij voornamelijk te danken aan voedingsproeven door de FDA (Food and Drug Administration) genomen met muizen, die men dieldrin en aldrin in verschillende concentraties in hun voedsel heeft toegediend. Het chronisch toedienen van 0,5 ppm veroorzaakte reeds lever­beschadiging, terwijl het opvoeren van de dosis tot 10 ppm het optreden van levergezwellen verviervoudigde.


Er bestaan nagenoeg géén gegevens over het effect op de ontwikkeling van de foetus. In een van de weinige proeven die ter kennis van de commissie zijn gekomen bleek het toedienen van dieldrin, in een dosis van 0,6 mg/kg van het lichaamsgewicht, aan een aantal drachtige honden de dood van alle 14 gezoogde jongen ten gevolge te hebben."

Een dergelijke mededeling moeten wij even goed op ons laten inwer­ken. Deze dieren kregen iets meer dan de helft van een duizendste gram per kilogram van hun lichaamsgewicht toegediend, alléén gedurende de dracht. Dit was reeds fataal voor alle jongen!


De commissie gaat verder:

"Bij een andere proef kreeg een aantal ratten 2,5 ppm in het voedsel;

dit verminderde in belangrijke mate het aantal gevallen van drachtigheid en verhoogde het sterftecijfer bij de gezoogde jongen. (...) Hoewel de mees­te insecticiden niet dodelijk zijn voor in het wild levende zoogdieren, ook wanneer zij dat wel zijn voor vogels en vissen, veroorzaakte het verstuiven van dieldrin of aldrin in hoeveelheden van 1,1 à 3,3 kg per ha een hoog sterftecijfer onder de zoogdieren in het behandelde gebied. Dieldrin is bovendien in hoge mate giftig voor vele vogelsoorten, voor amfibieën, rep­tielen en vissen. Het vermindert de voortplanting bij gekooide kwartels door vermindering van het aantal gelegde en uitgebroede eieren en het ver­hoogt het sterftecijfer van de jongen.


Veel nuttige ongewervelde dieren zijn er uitermate gevoelig voor. Andere algemeen gebruikte gechloreerde koolwa­terstoffen hebben bij voedingsproeven met ratten opvallende acute vergif­tigingsverschijnselen veroorzaakt. Ook heeft men chronische gevolgen kunnen vaststellen bij proefdieren na toediening van minieme hoeveelhe­den chloordaan en heptachloor. Chloordaan, in een concentratie van 2,5 ppm, veroorzaakte leveraandoeningen bij proefmuizen, terwijl heptachloor-epox­ide, in een verdunning van 0,5 ppm, eveneens leveraandoeningen zowel als [129] een verhoogd sterftecijfer ten gevolge had. Het gebruik in het veld doet ver­moeden dat deze stoffen ook in hoge mate giftig zijn voor vogels en zoog­dieren. Hoewel deze preparaten in grote hoeveelheden worden gebruikt, heeft men nog niet onderzocht of zij bij de mens residu-atcumulaties ver­oorzaken, noch heeft men ooit de vraag bestudeerd of, en in welke mate, zij invloed uitoefenen op genetisch gebied, op de vorming van gezwellen en monstruositeiten en op de voortplanting bij vogels en zoogdieren."


Vervolgens worden alternatieven genoemd van de chemische bestrijding, zoals biologische bestrijding met parasieten en predators. De mogelijkheden die in deze richting bestaan zal ik in een afzonderlijk hoofdstuk behande­len.

Verder wordt de manier besproken waarop in de USA het toezicht op het gebruik van bestrijdingsmiddelen is geregeld. In grote lijnen is de commissie van oordeel dat de beslissingen omtrent de veiligheid niet zo goed zijn gefundeerd als die omtrent de doeltreffendheid.

Met dit laatste wordt het effect van de bestrijding zelf genoemd, in hoofdzaak de landbouw­kundige waarde van de betrokken middelen. De veiligheid wordt daaraan niet zelden in meerdere of mindere mate opgeofferd. In bijna alle landen bestaat dan ook wrijving tussen de ministeries van landbouw en van volksgezondheid.

Landbouwkundigen verzetten zich vaak tegen beperkingen die in het belang van de volksgezondheid aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen worden op­gelegd. De samenwerking tussen de beide instanties laat dan ook vaak te wensen over.


Mij is verscheidene malen het verwijt gemaakt dat ik "te veel aan de kant stond van de volksgezondheid". Het is echter steeds mijn mening geweest dat de veiligheid van de mens in de eerste plaats komt.


De commissie schrijft hierover nog:

"Een voorzichtiger politiek ten aanzien van het inschrijven van nieuwe be­strijdingsmiddelen zou het mogelijk maken de gevaarlijkste middelen van de markt te doen verdwijnen, naar gelang even doeltreffende maar minder gevaarlijke worden ontdekt. De commissie is van oordeel dat het noodzake­lijk is het gebruik van enkele bijzonder gevaarlijke en persistente preparaten, die thans zijn ingeschreven, te beperken."


Het ligt natuurlijk voor de hand het gebruik van gevaarlijke middelen te beëindigen als minder gevaarlijke worden ontdekt, die landbouwkundig even doeltreffend zijn. Van commerciële zijde wordt deze logische gevolgtrekking fel bestreden, men wil de middelen waaraan grote risico's zijn verbonden blijven verkopen. Dit is volstrekt onaanvaardbaar. In elke sector van het be­drijfsleven bestaat het risico dat concurrenten met een beter product komen, dat de markt verovert. De verbruikers zijn dan meestal óók nog wel bereid daarvoor meer te betalen. Een veiliger bestrijdingsmiddel heeft echter niet altijd een hogere gebruikswaarde of doeltreffendheid. In vele gevallen is de prijs echter wèl hoger, en de gebruiker zal dan het goedkopere product [130] blijven gebruiken.

Zolang goedkope, maar minder veilige, preparaten aan de markt blijven, hebben iets duurdere geen kans! Sommige fabrikanten hebben mij geschreven dat zij zeer wel bereid en in staat waren veiliger middelen te produceren, maar dat zij dit om bovengenoemde reden moesten nalaten. Deze onjuiste gang van zaken is hoofdzakelijk te wijten aan een te zwak be­leid van de volksgezondheidsautoriteiten.


Het rapport bevat verder een aantal aanbevelingen, waarvan ik noem:

"Een volledig onderzoek om de grootte van de residu's vast te stenen (...) bij de gewone bevolking. Een dergelijk overzicht zou ten minste ge­gevens moeten behelzen omtrent de vastgestelde residu's in het vet, de her­senen, de lever en de geslachtsorganen bij volwassenen en bij kinderen, men zou dienen te onderzoeken of overbrenging via de placenta (dus van de moe­der op de ongeboren vrucht) plaatsvindt en welke hoeveelheden worden afgescheiden in de moedermelk."


De commissie zegt dus niet dat moet worden vastgesteld of zij worden afgescheiden in de moedermelk, dit wordt als vaststaand aangenomen. Zij is echter terecht van mening dat moet worden vastgesteld hoeveel dit is. Verder wordt aanbevolen:

"Het opbouwen van een permanent controle-netwerk voor het vaststellen van de grootte van residu's van bestrijdingsmiddelen in de lucht, het water, de grond, bij de mens en bij de in het wild levende dieren, ook vis.


De accumulatie van residu's in het milieu dient te worden bestreden door een systematische vermindering van het gebruik van persistente be­strijdingsmiddelen. Om te beginnen zouden de verschillende diensten van de Federale Regering het gebruik van persistente chemische bestrijdings­middelen kunnen beperken, uitgezonderd die, welke nodig zijn voor de noodzakelijke bestrijding van ziektenverspreidende organismen. (...)


HET DOEL ZOU MOETEN ZIJN EEN TOTAAL VERBOD VAN HET GEBRUIK VAN PERSISTENTE GIFTIGE BESTRIJDINGSMIDDELEN."

Verder beveelt de commissie aan alle toepassingen van bestrijdingsmidde­len kritisch te bekijken, en, na een herwaardering van de gevaren, beperkingen of een verbod in te stellen, OP BASIS VAN REDELIJKE TWIJFEL TEN AANZIEN VAN DE VEILIGHEID.


Een verbod op basis van redelijke twijfel is wel bijzonder belang­rijk. Velen trachten bij de beoordeling van het gebruik van bestrijdingsmid­delen de bewijslast om te keren: zolang niet is bewezen dat dit onveilig of gevaarlijk is, zou toepassing toegestaan moeten worden. Zelfs sterke aanwij­zingen over het bestaan van gevaren worden niet aanvaard, en wie in dit ver­band bedenkingen en waarschuwingen uit loopt grote kans te worden aange­blaft met de opmerking: "Bewijs het maar eens."

De juiste benadering is [131] natuurlijk dat redelijkerwijs de onschadelijkheid moet vaststaan, alvorens tot gebruik van de preparaten wordt overgegaan.


Voor het bestuderen van eventuele nadelige gevolgen voor de mens be­veelt de commissie onderzoek aan naar:

"De gevolgen op de voortplanting van minstens twee generaties van min­stens twee warmbloedige diersoorten. Waarnemingen dienen betrekking te hebben op de vruchtbaarheid, het aantal en het gewicht van de geworpen jongen, de sterfte onder de onvoldragen vruchten, misvormingen, groei en ontwikkeling van gezoogde en gespeende jongen. De chronische gevolgen voor de organen van zowel onvolwassen als volwassen dieren, speciaal met betrekking tot de vorming van gezwellen en andere gevolgen. Het mo­gelijk optreden van synergisme en potentiering van algemeen gebruikte be­strijdingsmiddelen in combinatie met algemeen gebruikte slaap- en kalmeren­de middelen, pijnstillende middelen, middelen tegen verhoogde bloeddruk en steroide hormonen, welke gedurende lange perioden worden ingenomen."


De commissie besluit het rapport als volgt:

"De vakliteratuur en de ervaringen van de leden van de commissie wijzen uit dat tot aan de publicatie van Rachel Carsons Silent Spring het publiek zich over het algemeen niet bewust was van de giftigheid van de bestrij­dingsmiddelen. De regering dient het publiek in dit opzicht op zodanige wijze voor te lichten dat het zich bewust wordt van de gevaren van het gebruik van bestrijdingsmiddelen en tegelijkertijd ook de waarde ervan leert begrijpen."


Wij kunnen een voorlopige conclusie trekken. Met de reeks bestrijdingsmid­delen, waarvan DDT het eerste was, werd een eeuwenoud probleem nader tot een oplossing gebracht. Insecten en andere schadelijke organismen, die ernstige ziekten verspreiden en grote schade toebrengen aan de voedselpro­ductie en aan vele andere menselijke bezittingen, konden er krachtig mee worden bestreden. Deze bestrijding was aanvankelijk zeer doeltreffend, hetgeen leidde rot de optimistische verwachting dat het probleem definitief was opgelost.

De doeltreffendheid werd echter in vele gevallen sterk ver­minderd door het optreden van resistentie, die zich sneller ontwikkelde naarmate de preparaten intensiever werden toegepast. Deze terugslag is zeer ernstig, een groot deel van het behaalde voordeel ging weer verloren, hetgeen de noodzaak schept voortdurend naar nieuwe middelen te zoeken. Daarnaast is gebleken dat de uitwerking van de middelen niet beperkt blijft tot de organismen die moesten worden bestreden. De preparaten dringen overal door, in, de grond, in de lucht en in het water, tot ver in zee. Residu's ervan blij­ven aanwezig in vele voedingsmiddelen. De hoeveelheden zijn gering, het­geen een bedrieglijke schijn van geruststelling wekt. Zij worden echter door [132] levende organismen geconcentreerd, waardoor in voedselketens door biolo­gische accumulatie steeds hogere concentraties ontstaan. Als dieren het over­leven kan dit hun voortplanting schadelijk beïnvloeden. De uitwerking, ook bij de mens, kan sterk worden verhoogd door synergisme, waarbij twee of meer chemische verbindingen elkaars werking versterken. In voed­selketens bestaan voor de fauna acute gevaren, voor de mens zijn deze ge­ringer, behalve in gevallen waarin de preparaten op onjuiste manier worden toegepast. Voor alle leven op aarde, de mens niet uitgezonderd, bestaan chro­nische gevaren op lange termijn. Er zijn sterke aanwijzingen dat de gevolgen hiervan zeer ernstig kunnen zijn.


Door onvoldoend wetenschappelijk onder­zoek kan de omvang daarvan nog niet worden overzien. De noodzaak tot grote voorzichtigheid en tot het vinden van veiliger middelen en methoden kan echter niet worden ontkend.


Het Wiesner-rapport, dat in de USA ook PSAC (President's Science Advisory Committee)-rapport wordt genoemd, werd van verscheidene kan­ten scherp aangevallen. Anderzijds bleek grote waardering, die volgens mijn indruk geleidelijk is toegenomen. Het had grote invloed op de verdere gang van zaken.


Op 16 mei 1963, één dag na de publicatie, begonnen over dit rapport "hearings" voor een subcommissie van de Amerikaanse Senaat, waarbij vele deskundigen en belanghebbenden werden ondervraagd.