HOOFDSTUK - 10


ANDERE WEGEN

 

[168] De lente van het jaar 1945 was in Nederland geen "Silent Spring”. Het wa­ren echter niet in de eerste plaats de vogels, die met hun gezang de stilte verbraken. Zij werden overstemd door het gegier van honderden vliegtui­gen; luchtgevechten, afweergeschut en bombardementen verscheurden de stilte. Wij namen het met angst waar, maar óók vol verwachting, want de honger heerste in westelijk Nederland. Het officiële rantsoen bedroeg nog slechts 400 calorieën. Wij ervoeren de betekenis van het dagelijks brood, want dat was er niet meer. Duizenden stedelingen maakten lange tochten, in de hoop op het platteland wat voedsel te bemachtigen, hongertochten noemden wij dat. Treinen en andere openbare vervoermiddelen reden niet meer, het ging alles te voet, door de sneeuw en de snerpende kou van de barre winter van 1944/45, door de zon van het ontluikende voorjaar, dat niemand zag. Er was slechts één doel: in godsnaam wat voedsel, voor zichzelf en voor de kinderen, die, sterk vermagerd, huilden om eten. Bij duizenden trokken en zochten zij, tientallen kilometers voortzeulend met hun verzwakte krachten, met zware handkarren soms. Onderweg zakten ve­len ineen, voorgoed, gestorven van uitputting en honger.


Ik heb dat gezien, ervaren, ondergaan, en nooit meer vergeten. Het ergste was wellicht het zwijgen van al deze mensen, stil trokken zij voort, hun stem klonk alleen als zij ergens om voedsel vroegen, meestal tevergeefs.

Enige beelden. Een oude dame, keurig gekleed nog, zeulde met een zware koffer langs de weg. Telkens een paar meter, dan zette zij hem weer neer, om uit te rusten. Ik stapte van mijn oude fiets, met tuinslang om de wie­len in plaats van luchtbanden, want deze waren er óók allang niet meer.


"Kan ik u helpen, waar gaat u heen?"

Zij omklemde angstig het handvat van de koffer. "Néé, néé..." Zij was bang dat ik hem zou afpakken - en terecht. Wanhopige, hongerige mensen doen tenslotte alles om aan voedsel te komen, stelen, roven of erger! Ik wist haar gerust te stellen en vroeg nogmaals waar zij heen ging. "Ik moet naar Den Haag!"

Dat was nog dertig kilometer, dertigduizend meter, minstens nog drie­duizend keer die koffer neerzetten en weer oppakken. De afstand die zij al had afgelegd was nóg langer- En de koffer was zwaar, er zaten aard­appelen in, bonen en ... steenkolen. Het probleem was namelijk niet alleen om aan voedsel te komen, maar óók hoe het te koken. Er waren geen kolen [169] meer, er was geen gas, geen elektriciteit, geen olie. 's Nachts vielen langs de straten krakend de bomen neer, geveld om aan brandhout te komen. Soms klonken dan schoten, een kreet, want niemand mocht na zonsondergang buiten zijn en bomen vellen mocht ook niet.

Ik zette de koffer van de oude dame op de bagagedrager van mijn fiets en bracht haar wat verder, totdat, na zo'n vier kilometer, uniformen op­daagden. Toen moest ik maken dat ik wegkwam, in die periode werd alles "beschlagnahmt”, zelfs oude fietsen. Slechts vierhonderd maal opnemen en weer neerzetten had ik haar bespaard, toen zeulde zij weer verder.


Een man reed met een zware handkar in de richting van de stad, een vracht onder oude zakken. "Je hebt blijkbaar geluk gehad!" zei een ander jaloers. "Dat is mijn zoon," zei de man hopeloos...

Twee beelden slechts, beelden van de honger, nog geen kwarteeuw ge­leden, in een land waar men nu nog slechts spreekt over méér "welvaart".

Ik heb het gezien, ervaren, ondergaan, en nóóit meer vergeten, Zelf was ik er nog redelijk aan toe, omdat wij buiten de stad woonden en een stukje grond hadden, dat ik vruchtbaar had gemaakt met de inhoud van de beer­put! Schraalhans was echter keukenmeester. Gekookte crocussen en maïs­meel gekookt in water waren belangrijke bestanddelen van de maaltijd. Het grootste probleem was het koken; zuinig bewaarde overjarige bonen waren waardeloos geworden, met de weinige brandstof waren zij niet gaat te krij­gen. Soms hadden wij wat vlees, van konijnen die ik fokte, toen de nood hoog steeg in de vestibule en in de badkamer, die toch tot niets meer diende, meestal kwam er geen water uit de kraan, er was geen zeep en geen ver­warming. Buiten zouden de dieren worden gestolen!


Dàt is het, wat de westerse wereld-in-welvaart beter moest beseffen: men­sen die wanhopig zijn door de honger doen aller om aan voedsel te komen. Wat wil men doen als het steeds toenemend aantal miljoenen dat aan de honger is prijsgegeven in opstand komt, als zij gaan vechten tegen degenen die nog in overvloed leven?

Op hen schieten!?

Helaas schijnen slechts degenen die zoiets hebben meegemaakt en het niet zijn vergeten, dit gevaar te beseffen!


Eindelijk, in dat rampzalige voorjaar, kwamen Amerikaanse vliegtuigen, die géén bommen afwierpen. Zij vlogen héél laag, de bomluiken gingen open en grote hoeveelheden voedsel kwamen naar beneden. Niemand riep toen: "Yankee, go home”, wij juichten en dansten en velen liepen de tranen langs de wangen. Ook dàt heb ik gezien, meegemaakt, en nooit meer vergeten. Maar hoe moeten wij zulke ervaringen overbrengen op mensen die zoiets nooit hebben meegemaakt, die steeds in 'welvaart” hebben geleefd, in de [170] veronderstelling dat dit altijd zo zal voortduren?


Ook dáárover dient meer voorlichting te worden gegeven, er is nog filmmateriaal uit die tijd. Soms zien wij beelden uit de grote delen van de wereld waar het nog steeds niet anders is...maar dat lijkt dan ver weg, andere mensen, een andere we­reld, "onderontwikkeld".


Er gebeurde nog méér tussen 1940 en 1945.

In die tijd kregen ook de insecten weer hun kans. Iedereen had vlooien! Zij waren er bij miljoenen, miljarden misschien. Toen de treinen nog reden - moet ik nog vermelden dat er natuurlijk geen auto's waren? - werd iedereen in de met mensen volgeperste wagons door vlooien besprongen. Velen hadden ook luizen en schurft, veroorzaakt door mijten.


Tijdens de oorlog, ik weet niet meer in welk jaar, werd op de biologische afdeling, waarvan ik toen de leiding had, een flesje met een wit poeder ge­bracht. De chemici hadden daarvan iets in handen gekregen, het geanaly­seerd en op laboratoriumschaal meer ervan gemaakt, bijzonder knap werk. Het heette Gesarol, een insecticide. Het poeder werkte fantastisch! 's Avonds strooide ik er wat van in mijn bed en 's morgens vond ik ze dan, de dode vlooien, een half dozijn of meer. Zo was mijn eerste kennismaking met DDT!


Nu heb ik al in geen jaren meer een vlo gehad en toch gebruik ik nooit meer DDT. Hier staan wij dan bij de eerste wegwijzer naar een andere weg. Tijdens de oorlog ging het steeds meer ontbreken aan zeep en aan warm water en later zelfs aan koud water. En dus aan hygiëne!

Orde op zaken, zorgvuldigheid en hygiëne zijn onze eerste wapenen tegen insecten en derge­lijke dieren. Zodra het daaraan gaat ontbreken krijgen zij hun kans. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar zelfs in een samenleving die geordend wordt ge­noemd ontbreekt hieraan nog veel. Wij baden, douchen en wassen onze kle­ren, Ook de woningen worden gewoonlijk goed schoon gehouden. De stof­zuiger is de ergste vijand van de vlooien, waarvan de larven in allerlei stoffig afval leven. Als wij echter eens buiten de huizen kijken, doet zich een geheel ander beeld aan ons voor. Dit kan men vaak waarnemen vanuit de trein, als deze een stad binnenrijdt. De rommel achter de huizen is soms onbeschrijfelijk.

Naarmate de bevolking toeneemt vermeerderen ook de af­vallen. In vele landen wordt de afvoer van vuil een steeds groter probleem. Insecten zijn van nature opruimers van afvallen en zodra deze ergens aan­wezig zijn kwijten zij zich ijverig van deze taak. Als gevolg daarvan kun­nen zij zich sterk ontwikkelen, en zo ontstaan bijvoorbeeld zwermen vliegen.

Ook ratten en muizen hebben een weelderig leven in deze afvallen. De enige manier om deze ontwikkeling tegen te gaan is die rommel op te ruimen, in het algemeen, de broedplaatsen van de betrokken dieren te verwijderen.

De eerste vraag bij hinder of schade door insecten of knaagdieren moet [171] altijd zijn: “Waar komen zij vandaan?” Enige voorbeelden. Soms wordt ondanks goede hygiëne en een veelvuldig gebruik van spuitbusjes (!) in huizen toch voortdurend overlast ondervonden van vlooien. Daarvan moet een bron zijn! Vaak wordt deze gevormd door vogelnesten onder de dak­pannen, of door een niet goed verzorgde mand van een hond of een kat. Een modemagazijn in een oud Amsterdams grachtenhuis vroeg mij om raad over een hardnekkige plaag van kleermotten. Regelmatig spuiten met insectici­den hielp niet! Na enig speuren ontdekte ik dat in een grote kast een losse vloer lag, met een grote ruimte daaronder. Vorige bewoners hadden daarin allerlei rommel gegooid, zoals oude kleren. Nadat deze was opgeruimd waren er geen insecticiden meer nodig.


In een flatgebouw werd voortdurend overlast ondervonden van grote aan­tallen "spinnetjes". Bij onderzoek bleek dat het kevertjes waren, die op spinnetjes lijken. De Engelsen noemen dit insect dan ook "spiderbeetle". Nergens was ook maar iets te ontdekken dat aanleiding kon zijn voor deze hinder, maar deze moest er zijn. Insecten kunnen veel, maar van de lucht leven kunnen ook zij niet. Tenslotte liet ik, de vloer openbreken, waarbij bleek dat voor geluidsisolatie daaronder een dikke laag zemelen was ge­gooid, waarin deze kevertjes zich uitstekend kunnen ontwikkelen.


Bij elke overlast of schade door insecten moet eerst worden nagegaan tot welke soort deze behoren, waarna onderzoek kan volgen door welk “res­taurant" hun een overvloedig menu wordt opgediend. Dit moet dan worden vernietigd, en als dit niet mogelijk is, moet aan de betrokken dieren de toe­gang worden ontzegd. Vooral in verband met het optreden van ratten en muizen is dit van groot belang. Ruimten waarin graan of andere voedsel­producten liggen opgeslagen moeten "ratdicht" worden gemaakt, zodat de dieren van buitenaf er niet in kunnen komen. Als daarvan reeds een aantal in de ruimte aanwezig is weten een paar flinke katten daarmee wel raad, of een daartoe geschikt hondje.


Voor het ontstaan van een plaag is steeds een oorzaak in het betrokken milieu, Altijd en in de allereerste plaats moet worden nagegaan welke deze oorzaak is en of deze kan worden weggenomen. Dit is dus ecologisch onder­zoek. In vele gevallen zal dan blijken dat door het brengen van wijzigingen in het milieu de overlast kan worden bedwongen. Dit is een afdoende en definitieve methode en het gebruik van insecticiden of andere vergiften is dan niet nodig.


Kort voordat ik dit schreef ontstond in ZW. -Nederland een rattenplaag. Op de televisie was wat ik noem "de vergiftbrigade" aan het werk te zien, die overal vergif uitlegde, in dit geval een anticoagulant, waartegen ratten steeds meer resistentie ontwikkelen. Dit is een nutteloze en kostbare methode en bovendien een slechte voorlichting. Zo'n plaag komt niet uit de lucht [172] vallen, er moet een oorzaak voor zijn. Zolang deze niet wordt weggenomen komt er geen einde aan. Vergif uitleggen is dan ongeveer even effectief als het leegpompen van een schip met een groot lek onder de waterlijn. Soms wordt vergif uitgelegd en de plaag verdwijnt. Deze dingen worden dan ten onrechte met elkaar in verband gebracht, zonder dat daarnaar een nauwkeurig onderzoek wordt ingesteld.

Vaak zal daaruit blijken dat ver­gif werd uitgelegd en dat door toevallige omstandigheden, die daarvan los staan, de oorzaak van de plaag is verdwenen. Men meent dan ten onrechte dat deze door het gif is bedwongen. In Nederland is jarenlang een premie gesteld op het schieten van houtduiven. Als ik mij goed herinner stond daar­voor jaarlijks twee ton op de begroting, waarbij dan nog de kosten kwamen van de onvermijdelijke administratieve rompslomp die aan zulke zaken is verbonden. Hoewel verscheidene biologen, onder wie ikzelf, herhaaldelijk betoogden dat dit allemaal weggegooid geld was, ging men er onverstoor­baar mee door. Tenslotte werd besloten een uitvoerig onderzoek in te stel­len naar iets dat voor iedere natuurkenner vanzelfsprekend is. Aangezien dit natuurlijk ook de conclusie was van het onderzoek kwam eindelijk aan deze geldverspilling een einde. Op rijksbegrotingen staan ongetwijfeld nog meer van dit soort posten.


De houtduivenstand kan alléén tot een redelijke omvang worden beperkt door kleine roofdieren en roofvogels, die echter juist zwaar worden vervolgd. Thans wordt getracht het aantal roofvogels weer te vergroten, waarbij men dan weer te kampen krijgt met het feit dat hun voortplanting zeer wordt geschaad door de accumulatieve werking van insecticiden!


Zoals wij reeds hebben geconstateerd brengt het beoefenen van de landbouw op zichzelf reeds het optreden mee van ziekten en plagen. Het is niet moge­lijk dit te vermijden. Meer dan dertig eeuwen gold in het oude Israël echter het voorschrift dat de grond éénmaal in de zeven jaren niet mocht worden bebouwd, een soort sabbatjaar. Dit was ook een godsdienstige wet, maar ongetwijfeld ligt de ervaring van landbouwers hieraan ten grondslag. Als de landbouw gedurende een jaar wordt stilgelegd, krijgen vele aantastingen een geduchte klap, waardoor het verloren jaar in de jaren die daarop vol­gen ruimschoots kan worden goedgemaakt. Vermoedelijk was deze dras­tische maatregel niet beperkt tot Israël en wellicht vormt deze met het uit­stekende irrigatiesysteem de verklaring voor de bloeiende landbouw in het oude Mesopotamië.


Ook zonder deze ingreep kan veel worden gedaan om ziekten en plagen te beperken. Hiermee komen wij aan de tweede wegwijzer, met het op­schrift cultuurmethoden. Door goede grondbewerking, een juiste water­huishouding en een evenwichtige bemesting, waarbij tevens wordt gezorgd voor een voldoend humusgehalte, kan de weerstand van de gewassen worden [173] verhoogd. De ontwikkeling van vele aantastingen kan worden geremd door een goede vruchtwisseling en vooral door een juiste vruchtopvolging.


Ziekten en plagen die door het telen van bepaalde gewassen worden bevor­derd kunnen zich niet ontwikkelen op andere. Door een goede afwisseling of vruchtopvolging kunnen zij binnen de perken worden gehouden. Sommige planten hebben op bepaalde aantastingen zelfs een sterk remmende invloed, zoals Tagetes-soorten, de bekende Afrikaantjes, op de ontwikkeling van be­paalde soorten nematoden. Door het zaaien van deze planten wordt de grond daarvan gezuiverd. Als de rozen in uw perk gaan kwijnen kan dit soms worden verholpen door gedurende één zomer Afrikaantjes ertussen te plan­ten. Verscheidene andere soorten planten oefenen eveneens een dergelijke remmende werking uit. Meer onderzoek hierover is zeer gewenst. De keuze van het tijdstip waarop wordt gezaaid en geoogst kan eveneens van groot belang zijn. Door dit tijdstip te verschuiven missen sommige aantastingen de "aansluiting". Men moet ervan uitgaan dat alle beetjes helpen en boven­dien zijn het in vele gevallen geen "beetjes" en kan er een heel stuk nood­zaak tot spuiten worden opgeruimd. Een gemakkelijke, universele en af­doende methode bestaat niet, hoewel van chemische zijde soms die indruk wordt gewekt.


In land- en tuinbouw is door eeuwenlange ervaring veel kennis verkre­gen van de beste cultuurmethoden. Vele boeren en tuinders zijn scherpe waarnemers en zij trachten ook een practische verklaring te vinden voor wat zij zien. Als een gewas op het ene perceel beter staat dan op het andere, probeert de boer erachter te komen waardoor dat komt. Feitelijk moeten wij hierbij helaas in de verleden tijd spreken: probeerde! Vroeger liepen zij 's zondags na kerktijd met de buren door het veld, waarbij zich soms lange discussies ontwikkelden. Ik heb dit nog meermalen meegemaakt en ik had bepaald respect voor hun inzichten, waarmee zij vaak tot verrassende re­sultaten kwamen Meestal kenden zij daarvan niet de achtergronden, de ver­kregen ervaring werd niet tot wetenschap.


Dit veranderde tegen het einde van de vorige eeuw, toen zij de hulp kregen van landbouwkundigen en bio­logen. Een zéér belangrijke vooruitgang was de plantenveredeling, die is ge­baseerd op de wetten van Mendel. Om betere cultuurvariëteiten te krijgen werden kruising en selectie al veel eerder toegepast, maar de wetten waarop deze berusten kende men niet, waardoor dit werk een loterij was met vele nieten. Door middel van plantenveredeling op wetenschappelijke basis kun­nen systematisch betere cultuurvariëteiten worden opgebouwd. Een van de erfelijke factoren die door kruising erin kan worden gebracht is de resistentie tegen ziekten en plagen. Dit voert ons tot de derde wegwijzer, met de ver­melding resistentieveredeling.


Erfelijke resistentie tegen allerlei aantastingen is in de vrije natuur een [174] veel voorkomend verschijnsel, ook alweer als gevolg van selectie en "sur­vival of the fíttest". Vaak kan zo'n erfelijke factor op cultuurgewassen wor­den overgebracht door kruising met wilde planten. Hetzelfde geldt voor vele andere erfelijke eigenschappen die in de wilde flora aanwezig zijn; deze bevat het stamkapitaal van de genen, maar door verarming van deze flora vermindert ook dit kapitaal.

Er worden expedities uitgezonden naar vaak moeilijk toegankelijke streken om goed materiaal te vinden, en ook indivi­duele plantenzoekers trachten dit op te sporen. Als een waardevol cultuurge­was zeer gevoelig is voor een bepaalde ziekte of plaag wordt getracht plan­ten van dezelfde soort te vinden die daartegen resistent zijn. Op deze manier lukt het vaak de schade blijvend of tijdelijk te beperken. Door middel van resistentieveredeling is het gelukt de aardappelwratziekte uit te bannen, die de aardappelteelt onmogelijk dreigde te maken.

De ziekteverwekker blijft in de grond meer dan 20 jaren actief, waardoor besmette grond lange tijd ongeschikt blijft voor de aardappelteelt. Hetzelfde is het geval met het zo­genaamde aardappelcystenaaltje, dat de gevreesde aardappelmoeheid ver­oorzaakt. De vrouwelijke nematoden of aaltjes leggen de eieren niet af, de­ze blijven in het lichaam, waarvan de wand verhardt, zodat er bolletjes ontstaan ter grootte van een kleine zandkorrel, die vol zitten met eieren. Die dingen kunnen vele jaren rustig in de grond liggen wachten, totdat er weer aardappelen worden gepoot, waardoor de eieren uitkomen, De planten doen zich namelijk merkwaardigerwijs zelf "de das om", door het afscheiden van een stof die de aaltjeseieren doet uitkomen.


Door expedities naar het Andesgebied, waar de aardappel oorspronkelijk vandaan komt, zijn daarvan wilde soorten gevonden die resistent zijn tegen het aaltje. Door deze erfelijke factor in cultuurrassen te kruisen worden deze resistent, maar. . .een zeker percentage van het aaltje weet daar ook wat op en tast de aardappel weer aan. Door voortgezette veredeling kan men het echter een héél eind in de goede richting brengen en dat is dan weer een stukje winst zónder bestrijdingsmiddel.


In een rapport van het Amerikaanse Ministerie van Landbouw wordt mee­gedeeld: "Het telen van gewassen die resistent zijn tegen insecten is een zeer aantrekkelijk middel voor hun bestrijding, dat al gedurende vele jaren wordt toegepast. Deze methode bezorgt landbouwers geen extra kosten, er ontstaan geen residu's die nadelig kunnen zijn voor de mens, het vee en de wilde fau­na, terwijl parasitaire en andere nuttige insecten er niet onder lijden." Verder wordt vermeld dat vele cultuurgewassen werden verkregen met resistentie tegen insecten, voornamelijk bij alfalfa, die wordt geteeld als veevoer, bij mais, tarwe, gerst, gierst, suikerriet en aardappelen. Bij mais kan een hoge mate van resistentie worden verkregen tegen zeer schadelijke rupsen die de maiskolven leegvreten, bij aardappelen tegen de coloradokever, bij alfalfa [175] tegen een daarin schadelijke bladluis Tarwe lijdt in de USA vaak aanzien­lijke schade door de Hessische mug, die indertijd door Hessische huurtroe­pen zou zijn overgebracht. Tussen 1920 en 1944 was meermalen 50% tot 100% van de tarwe in Californië en Kansas aangetast, na 1946 was dit insect geen probleem meer.

Alles zonder ook maar één druppel van een insecticide te gebruiken!


In de eerste helft van deze eeuw kwam de landbouwkunde gegrondvest op biologisch onderzoek tot grote bloei. Propagandisten van eenzijdige chemische bestrijding doen het vaak voorkomen alsof pas daardoor proble­men zijn opgelost waarmee men voordien volstrekt geen raad wist. Dit is be­slist onjuist, ik aarzel zelfs niet dit schaamteloze misleiding te noemen en, als het dit niet is, verregaande onwetendheid.


In vele opzichten werden de problemen zelfs ernstiger. Na de ontdekking van chemische bestrijdingsmiddelen, zoals DDT, ging de chemische techno­logie op onjuiste en onrechtmatige wijze domineren, waarbij gouden bergen werden beloofd met betrekking tot zaken waarvan chemici geen verstand hebben.

Vele landbouwkundigen gingen in hun kielzog varen, ook de ambte­lijke voorlichtingsdiensten. Al die goede zorg, dat gepeuter en gezoek was niet meer nodig, men kon immers altijd spuiten, en tot meerdere zekerheid zelfs nog voordat enige schade dreigde! In dat kunstmatige chemische milieu zou het allemaal perfect gaan!

De gevolgen waren desastreus, biologisch en psychologisch. De belangstelling voor zorgvuldig landbouwkundig en bio­logisch onderzoek verminderde. Degenen die zich hiermee bleven bezighouden moesten tegen deze sterke stroom oproeien. En de ziekten en plagen namen toe, zowel in ernst als in aantal. Voor de oorlog had ik een bloembollenkwe­kerij. Bestrijdingsmiddelen werden daarbij vrijwel niet gebruikt, aangetaste planten werden zorgvuldig verwijderd door bekwame "ziekzoekers". Na de oorlog heb ik zowel in bloembollen als in andere culturen de ziekten en plagen zien toenemen.


Door mijn ambtelijke positie nam ik in verband met deze pro­blemen een centrale plaats in, alle gegevens kreeg ik onder ogen. Opvallend is, dat vele aantastingen die in de oudere literatuur zijn beschreven maar die weinig of geen schade veroorzaakten, zich sterk gingen uitbreiden. Een aantal ziekten en plagen werd overwonnen, maar het aantal dat erbij is gekomen is veel groter. Exacte cijfers zijn hierover niet bekend. Een van de tekortko­mingen van de overheidsinstellingen is het onverwerkt laten van waarde­volle gegevens. Door een verregaand tekort aan efficiency zijn de program­ma's steeds overladen en onoverzichtelijk. Wellicht zult u vragen waarom ik daarin dan geen verandering bracht? Het antwoord op deze vraag zult u vinden in hoofdstuk 12.


Ik ben ervan overtuigd dat systematische verwerking van de gegevens over het geleidelijk toenemen van ziekten en plagen zelfs de gezapigste bureaucraten [176] zou doen opschrikken. Maar vermoedelijk ben ik te optimistisch wat het reactievermogen van deze heren betreft, daarmee heb ik mij wel vaker vergist.

Ook bij de bestrijding van insecten die ziekten overbrengen ging de chemische technologie overheersen. De larven van malariamuggen leven in stilstaand water, vooral in moerassen. Een afdoende bestrijding is het droogleggen daar­van, zoals o.a. is gebeurd met de Pontijnse moerassen bij Rome, eeuwenlang een berucht malaria gebied. Thans is deze ziekte daar vrijwel verdwenen, om­dat er weinig muggen meer zijn. Door zulke maatregelen wordt het kwaad. in de kiem aangetast, de ontwikkeling van de insecten wordt sterk onder­drukt en zij behoeven dus ook niet jaar in, jaar uit te worden bestreden.


Wie muizen heeft neemt een poes, en dit is dan biologische bestrijding, onze vierde wegwijzer.


In het algemeen verstaan wij onder biologische bestrijding het bevorderen van de ontwikkeling van bepaalde organismen, met als doel de ontwikkeling van andere te belemmeren. Het betreft hier regulerende factoren, die altijd in de natuur aanwezig zijn en die wij in een bepaalde richting kunnen beïn­vloeden. Als er bladluizen zijn, ontwikkelen zich ook lieveheersbeestjes, waar­van er bijbesteld kunnen worden, in de USA althans, even een briefkaart schrijven naar de kweker van deze beestjes; circa $ 2.50 per 1000, bij gro­tere hoeveelheden waarschijnlijk korting.

Door zulke roofinsecten op para­sieten los te laten, wordt de weerstand van het milieu vergroot tegen on­evenredige ontwikkeling van andere insecten. Hiervoor is natuurlijk nauw­keurig biologisch onderzoek nodig. Er moet worden vastgesteld welke organismen daarvoor met de meeste kans op succes kunnen worden ge­bruikt, hoe deze in het groot kunnen worden gekweekt en wanneer zij moe­ten worden losgelaten. Vaak moeten de parasieten worden ingevoerd uit een geheel ander deel van de wereld.


Tijdens de Amerikaanse ondervragingen bleek dat in de USA aan biolo­gische bestrijding grote aandacht wordt besteed. Dr. E. F. Knipling, di­recteur van de afdeling voor entomologisch onderzoek van het Ministerie van Landbouw, verklaarde: "Onze onderzoekers zijn ervan overtuigd dat er vele mogelijkheden zijn om met succes biologische en specifiek che­mische methoden te ontwikkelen voor het bestrijden van ziekten en plagen. Het zal niet mogelijk zijn in de naaste toekomst zulke methoden te vinden voor de bestrijding van de vele duizenden soorten insecten die schadelijk kunnen optreden. Er zal in die richting echter grote aandacht moeten wor­den besteed aan de ongeveer 100 "sleutel"-soorten, waartegen 80 à 90% van de insecticiden moet worden gebruikt."


[177] Hier hebben wij dus een belangrijk punt dat ik al eerder noemde: het aan­tal soorten insecten dat zeer schadelijk optreedt is veel minder groot dan meestal wordt beweerd. Als alle inspanning erop wordt gericht om in de eerste plaats deze soorten definitief onder de knie te krijgen, zullen wij een heel eind verder komen dan door de tegenwoordige versnippering van krach­ten. Onderzoekers jagen vaak op een succesje, liefst op korte termijn. Daar­over kan dan een publicatie worden geschreven. Vaak betreft dit dan ech­ter een insect of iets dergelijks dat slechts beperkte schade doet en lang niet altijd, soms alleen op slordig beheerde bedrijven. Het economisch be­lang van zo'n aantasting wordt daarbij overdreven, waardoor dan tevens de waarde van de publicatie wordt opgeschroefd. Ik neem dit deze onder­zoekers niet kwalijk, maar dat doe ik wèl degenen die hen in deze men­taliteit hebben opgevoed. Voor zover zij dit werk doen in overheidsdienst, zijn degenen in gebreke die hun leiding moeten geven. In Nederland ont­breekt deze gewoonlijk, maar dat verhaal komt later.


Voor het vinden van de beste aangrijpingspunten om de ontwikkeling van schadelijke organismen te beperken is langdurig ecologisch onder­zoek nodig door verschillende specialisten in groepsverband.

Goedkope persoonlijke succesjes zijn bij dit onderzoek niet te behalen. Er moet nauwkeurig worden nagegaan hoe de wisselwerking is van bij­voorbeeld een insectensoort met zijn milieu. Als de druk op een schade­lijke populatie kan worden vergroot kan het aantal daarvan binnen aan­vaardbare perken worden gehouden. Elk afzonderlijk geval van wat dr. Knipling een "sleutelsoort" noemt waarvoor het lukt een biologische be­strijding te vinden, is van groot belang. Het is natuurlijk wel gemakkelijker er heisa, hopsa met de spuit op los te gaan.


Te Nanterre, bij Parijs, is een laboratorium ingericht, waar parasieten en andere vijanden worden bestudeerd van insecten die uit Europa ondanks de "plantenquarantaine" in de USA zijn binnengekomen, Er werden 29 soorten vijanden verzameld van 10 soorten insecten. Uit India en Pakistan verkreeg men er 22, uit Israël 2. Zulk materiaal wordt naar de USA ver­zonden, daar verder gekweekt en verspreid. Bepaalde soorten sluipwespen kunnen evenals lieveheersbeestjes per 1000 worden besteld. In Israël zag ik een kwekerij van sluipwespen waardoor een bepaalde bespuiting van citrusfruit geheel kon vervallen. Israëlische onderzoekers hebben con­tacten over de gehele wereld voor het opsporen van allerlei parasieten. Het aantrekkelijkst zijn natuurlijk eiparasieten, waardoor de verdere ont­wikkeling van het betrokken insect geheel wordt voorkomen. Reeds sedert 1875 zijn in de USA parasieten ingevoerd. Een rapport van het Ministerie van Landbouw bevat hiervan een lange lijst.


Vele jaren geleden nam iemand die naar Australië emigreerde een cactus [178] mee, waaraan hij erg was gehecht. Dat ding "veroverde" Australië, het verwilderde, en bedekte spoedig enorme oppervlakten land, die daar­door onbruikbaar werden. Zelfs de meest drastische methoden bleken dit niet te kunnen voorkomen, deze plant overwoekerde steeds meer land in een snel tempo. Door het invoeren van een nietig insect, dat ergens anders in de wereld werd gevonden, werd ook dit probleem opgelost.

Ameri­kaanse onderzoekers besteden ook aan deze biologische bestrijding van onkruiden door middel van insecten, nematoden of plantenziekten veel aan­dacht.

Soms kunnen insecten worden bestreden door middel van ziekteverwekken­de of pathogene organismen, schimmels, bacteriën of virussen. Deze zijn gewoonlijk specifiek voor bepaalde soorten insecten. Er is reeds zo'n bacte­riepreparaat in de handel, met bemoedigende resultaten, vooral in warme klimaten, waar ook veel insecten voorkomen. Het "Pionering Research La­boratory on Insect Pathology" te Beltville, het grote centrum van land­bouwkundig onderzoek in de USA, doet fundamenteel onderzoek in deze richting, waartoe een verzameling is gevormd van virussen die ziekten ver­oorzaken bij insecten.


Er wordt zelfs nagegaan of de werking van bepaalde pathogenen door invloed van kosmische straling kan worden versterkt, waartoe zij met raketten in de Van Allengordel worden gebracht. Amerika­nen zijn niet kinderachtig met zulke dingen, als zij iets gaan aanpakken, doen zij het goed, erg aantrekkelijk voor wetenschappelijke onderzoekers!

Sommige soorten insecten, zoals de gevreesde gelekoortsmug, kunnen worden bestreden met nematoden. Door het Ministerie van Landbouw wordt te Columbia een nieuw laboratorium gebouwd voor fundamenteel onder­zoek over biologische bestrijding. Al deze activiteiten werpen wel een vreemd licht op de bewering van sommigen dat met deze methode niet veel te be­reiken valt. Het is echter wel duidelijk uit welke hoek deze wind waait!


Biologische bestrijding kan natuurlijk niet worden gecombineerd met niets ontziende chemische bestrijding. Als met moeite een evenwicht is hersteld dat daardoor werd vernietigd, moeten de chemici en hun aanhang er ver­der met hun vingers of hun spuiten afblijven. Hierop kan niet vaak genoeg worden gehamerd. Om een huiselijke vergelijking te maken: het is zoiets als een kast die is opgeruimd; dan moet er niet weer iemand komen die alles door elkaar gooit.

Ik heb grote bewondering voor chemisch onderzoek en vele biologen met mij. Wij kunnen echter geen waardering opbrengen voor diegenen van onze chemische collega's die het "wel eens eventjes zullen op­knappen".


Psychologisch zijn deze dingen verklaarbaar. Voor biologisch on­derzoek is een bepaalde geestesgesteldheid nodig, die door buitenstaanders vaak niet wordt begrepen. Het ontraadselen van de levensverrichtingen van dieren en planten, hun onderlinge wisselwerking en de invloed van het [179] milieu daarop vereist rustig, geduldig en pietepeuterig waarnemen, zowel in het vrije veld als in het laboratorium. Een biologisch laboratorium is meestal ook niet erg spectaculair. "Vliegjes" in een fles, waarover de bioloog enthousiast is, maken weinig indruk op buitenstaanders, die overal zulke "vliegjes" zien. Dat het in werkelijkheid een sluipwespsoort is, waar­voor wellicht een expeditie is uitgerust om deze op te sporen, terwijl boven­dien jarenlang onderzoek is verricht voor het vinden van een juiste kweek­methode is aan die "vliegjes" niet te zien, evenmin als het feit dat zij een machtig wapen vormen in de strijd tegen honger en ziekten.

De meeste bio­logen kunnen zichzelf en hun werk ook niet “verkopen", een groot nadeel in een wereld van status, image en werken met de ellebogen. Dit geeft dan soms aanleiding tot minderwaardigheidsgevoelens en zich terugtrekken of van zich afbijten op verkeerde ogenblikken. Al deze verschijnselen leiden tot onderwaardering van het biologisch onderzoek en een overwaardering van de chemische technologie.


Een grote nevelspuit en een sproeivliegtuig lijken machtige werktuigen, vergeleken waarbij een bioloog die uit enige glazen potjes een zwerm sluipwespjes loslaat, een belachelijke figuur lijkt. Die wespjes, die met griezelige zekerheid en nauwkeurigheid hun speciale prooi ontdekken en aanvallen, overtreffen echter alles wat de menselijke techniek kan opbrengen.


Wij gaan naar de volgende wegwijzer, waarop lokstoffen staat en die ons naar een boeiend en grotendeels nog onbetreden gebied voert. In het verhaal over mijn ervaringen met insecten heb ik verteld over vleugel­loze vlinders die door gevleugelde mannetjes op kilometers afstand wor­den waargenomen. Dit is het gevolg van een "chemische taal", die wordt gesproken met moleculen.

De heer Jacobson, een medewerker van dr. Knipling, gaf tijdens de verhoren een indrukwekkende demonstratie van de macht van deze chemische taal. Men neme één quadriljoenste van een druppel...! Dit is iets meer dan niets, wij kunnen het niet zien, ruiken of op een andere manier waarnemen. De heer Jacobson liet echter zien dat mannelijke kakkerlakken onweerstaanbaar erdoor worden aangelokt. Het is een parfum dat door hun dames wordt gebruikt, maar deze zijn er wel erg zuinig mee. Het is niet de bekende onaangename geur die alle kakkerlakken verspreiden en die ook wij waarnemen. Het betrokken "parfum" werd ver­kregen door gedurende 9 maanden lucht te blazen over 10.000 kakkerlakken. De opbrengst aan parfum was slechts twaalf gram, voldoende echter om enorme aantallen kakkerlakken aan te lokken.

Deze stoffen worden "sex­attactants" of "sexlures" genoemd en zij zijn specifiek voor elke soort. Dat moet ook wel, want anders zouden de verkeerde soort mannetjes er op af komen. Als van zo'n stof enige grammen zijn verzameld, roepen wij gaarne de dàn zeer gewaardeerde en onmisbare medewerking in van onze 180] chemische collega's teneinde deze te analyseren en te trachten de betrok­ken chemische verbinding synthetisch samen te stellen.

Senator Ribicoff informeerde wat er met ons arme mannen zou gebeuren als een parfum­fabrikant zoiets voor de meisjes zou gaan maken, hetgeen dr. Knipling wijselijk maar aan sociologen wilde overlaten. In dit opzicht behoeven wij ons echter niet ongerust te maken, de mens heeft een slechte neus, en de meisjes gebruiken dan ook meestal sexlures van meer visuele aard!

Er is echter nog iets anders, zoals u reeds weet. Die kakkerlakken worden door hun instinct gedwongen op de betrokken stof te reageren, zij kunnen niet anders! Intussen is het reeds gelukt enkele van de betrokken stoffen te synthetiseren, zoals gyplure, dat zo wordt genoemd omdat hierdoor vlinders van Porthesia dispar worden aangelokt, een zeer schadelijk insect dat in het Engels "gypsy moth" wordt genoemd. Van deze stof is 0,01 microgram voldoende om meer dan een miljard vlinders aan te lokken en er gaan een miljoen microgram in een gram. Het is allemaal even ongelofelijk en fantas­tisch.


De chemische taal bij de insecten is geenszins beperkt tot de "sex". Dr. E. O. Wilson van de Harvard University deed hierover tijdens de verhoren belangwekkende mededelingen:

Mieren lijken altijd maar verward dooreen te lopen. Wie hun gedrag eens rustig bekijkt ziet daarin toch bepaalde patronen. Er gaat een onafgebroken stroom naar en van een voedselbron, soms bladluizen, hoog in een boom.

Mieren die van dit pad afwijken raken echter de kluts kwijt, zij schijnen de richting niet meer te kunnen vinden. Als wij de stroom van mieren onder­breken, bijvoorbeeld door wat grond weg te scheppen, ontstaat op die plaats een verward dooreenlopen, totdat de aansluiting weer is gevonden. Voor zulke verschijnselen moeten wij een verklaring trachten te vinden, die dan wellicht kan bijdragen tot het vinden van geschikte bestrijdingsmethoden, niet voor mieren maar voor andere insecten.

Het is gebleken dat mieren een soort reukspoor leggen met stoffen die wij pheromonen hebben gedoopt, het­geen iets lijkt op hormonen. Dit gebeurt ook alweer in voor ons ondenkbaar kleine hoeveelheden. Zo'n spoor wordt door de mieren gevolgd, en, om maar weer eens aan de werking van het instinct te herinneren, zij moeten dit doen, zij kunnen niet anders.

Nu lopen er vele mieren rond in de buurt van het nest, waardoor de omgeving daarvan spoedig met een verward net van sporen bedekt zou kunnen worden. Dit gebeurt dus(!) niet! Een spoor verdampt na enkele minuten en het moet dan ook voortdurend worden onder­houden om te blijven bestaan. Iedereen zal wel eens hebben opgemerkt dat een vlieg die op de hand of ergens anders gaat zitten, na te zijn weggejaagd op een irriterende manier telkens weer op dezelfde plaats terugkomt. De verklaring daarvan is, dat het insect op zo'n plaats enkele moleculen van [181] een reukstof heeft gedeponeerd, waarop het telkens weer afkomt, natuurlijk niet om ons te irriteren, maar omdat het niet anders kàn. Wie hierop eens let, zal bemerken dat zo'n vlieg gewoonlijk direct terugkomt, maar als er enige minuten verlopen, gebeurt dit niet meer, althans niet op dezelfde plaats. Het reukspoor is dan alweer verdwenen. De wetenschappelijke onderzoeker moet een scherp oog hebben voor dit soort verschijnselen, onmiddellijk ge­volgd door de vraag: "Hoe zou dat komen, hoe werkt dat, wat zit erach­ter?"


Over de "chemische taal" bij insecten en alles wat daarmee verband houdt is nog slechts weinig bekend, hetgeen dr. Wilson deed opmerken dat de ecologie nog maar een primitieve wetenschap is. Chemici van de Agri­cultural Research Service zijn echter reeds erin geslaagd verscheidene lokstoffen te synthetiseren die zeer aantrekkelijk zijn voor verschillende soorten zeer schadelijke fruitvliegen, zoals de Middellandse-Zeevlieg, die, zoals de naam reeds aanduidt, uit Zuid-Europa afkomstig is. Deze stof wordt medlure genoemd, afkorting van Mediterranean.


Ook voor kamervliegen is een effectieve lokstof gevonden. Nu is lokken alleen natuurlijk niet voldoende. De insecten moeten op de betrokken plaats worden gevangen en gedood, bijvoorbeeld door de stof te mengen met ver­giftigd voedsel. Het grote voordeel is, dat zij uit hun milieu worden gelokt, zodat niet dat gehele milieu, zoals de gewassen te velde, verontreinigd behoeft te worden met chemische preparaten. Het vergiftige lokaas kan op een vei­lige plaats worden neergezet. De insecten kunnen ook op een andere manier worden gedood; zo zijn er apparaten geconstrueerd waarin dit gebeurt door electrische stroom. Door de sexlures worden natuurlijk alleen de mannelijke insecten aangelokt, maar behalve in uitzonderingsgevallen, zoals bij som­mige soorten bladluizen, hebben ook de insectendames voor het produceren van nakomelingen de vruchtbare medewerking nodig van het mannelijk ge­slacht.


Het verhaal begint modern "sexy" te worden, en daarmee gaan wij nog even verder door de wegwijzer te volgen waarop sterile male technic staat, dus steriele-mannetjestechniek, een ingreep die reeds eeuwen geleden door sultans werd toegepast op de bewakers van hun harems. Wat zij daarmee wilden vermijden, willen wij bij insecten echter behouden: de man­netjes moeten wèl met de wijfjes copuleren, maar zonder deze daarbij te bevruchten. Zij worden daartoe gesteriliseerd door bestraling of met be­hulp van zogenaamde chemosterilantia.

Volgens Rachel Carson is dr. Knip­ling al vele jaren geleden op dit idee gekomen. Volgens zijn theorie zouden steriele mannetjes dusdanig met andere concurreren, dat op den duur slecht, steriele eieren zouden worden gelegd, mits het aantal gesteriliseerde insecten daartoe groot genoeg was. De tijd was echter alweer niet rijp voor een [192] dergelijke nieuwlichterij. Rachel Carson schrijft: "Het voorstel ontmoette bureaucratische traagheid en scepticisme van de wetenschap, maar dr. Knipling hield aan zijn denkbeeld vast." Hij moest echter tot 1954 wachten eer hij het in praktijk kon brengen. Er werd een proef genomen met de "screw-worm", een vlieg waarvan de larven zich in de huid van het vee boren, waardoor zelfs een flinke stier in enkele weken te gronde kan gaan. Dit insect veroorzaakte aan de veestapel dan ook enorme schade.


Man­netjesvliegen werden in Florida gesteriliseerd en met medewerking van de Nederlandse regering overgevlogen naar Curaçao en daar losgelaten. Reeds zeven weken daarna bleken alle eieren onvruchtbaar ie zijn!!! Dit is wel iets voor een paar extra uitroeptekens! De vlieg was op Curaçau uitge­roeid, iets wat met geen enkele methode ooit was gelukt. Bovendien ver­liep dit zonder dat schade werd toegebracht aan het verdere milieu. De belangstelling van de Nederlandse autoriteiten was daarmee uitgeput, hoe­wel in ons land verscheidene soorten schadelijke vliegen voorkomen, waar­mee althans een proef genomen had kunnen worden. Pas in 1966 is hiermee een begin gemaakt.

De Amerikanen waren echter klaar wakker en de zaak werd direct groot aangepakt door de oprichting van een "vliegenfabriek" met een productie van 50 miljoen vliegen per week. Met 20 lichte vliegtui­gen werden dagelijks enige miljoenen gesteriliseerde mannetjes uitgeworpen boven Florida en delen van Georgia en Alabama, totaal 3½  miljard in 17 maanden. Na twee jaren was deze zeer schadelijke vlieg in het zuidoosten van de Verenigde Staten uitgeroeid, of althans dermate in aantal vermin­derd dat geen schade meer optrad.


Natuurlijk werd dit onderzoek met vele andere soorten insecten voortge­zet en de verslagen van de ondervragingen bevatten hierover vele gegevens. Bemoedigende resultaten werden bereikt met schadelijke insecten in katoen en met een aantal fruitvliegen. De schadelijke meloenvlieg werd in drie maanden tijd dusdanig "geteisterd” dat geen schade meer optrad. In de USA zijn inmiddels 3000 chemische verbindingen onderzocht op hun waarde als chemosrerilant, waarvan 50 steriliteit veroorzaakten, drie met uitnemend resultaat, intussen bekend geworden onder de namen apholaat, tepa en meta­tepa.

Merkwaardigerwijs behoren deze tot dezelfde chemische verbindingen die werkzaam zijn tegen kanker. Andere zijn daarentegen kankerverwek­kend. Het voordeel van deze methode is echter dat zij niet in handen ge­geven behoeven te worden van iedereen, de insecten kunnen in het laborato­rium of "de fabriek" worden gesteriliseerd en daarna losgelaten.


Als dit in verband met de eigenschappen van de betrokken stof wèl verantwoord is, kunnen chemosterilantia worden gecombineerd met lokstoffen en voed­sel, bijvoorbeeld suiker. Zulke preparaten kunnen dan veilig door iedereen worden gebruikt. In een beperkte praktijkproef is reeds gebleken dat kamer­vliegen [183] op deze manier kunnen worden gesteriliseerd. Resistentie treedt natuurlijk niet op. Feitelijk staat deze bijzonder veelbelovende methode nog in de kinderschoenen, maar het is van uitermate groot belang dit werk met grote voortvarendheid voort te zetten, niet slechts met woorden, maar met krachtige daden.


Zoals iedereen weet, worden 's avonds vele insecten aangelokt door licht, waarbij de gunstige omstandigheid bestaat dat vele schadelijke soorten in de avond vliegen, maar hun vijanden niet, hetgeen uitstekende mogelijkhe­den biedt om de bokken van de schapen te scheiden. Het is bovendien niet nodig hiervoor een grote illuminatie te installeren, het kan heel wat be­scheidener en goedkoper. In de USA zijn uitvoerige proeven genomen met "zwart licht", ultraviolet van een bepaalde golflengte. Met 370 lampen van elk 15 watt werd in een gebied van 370 vierkante mijlen, overeenkomend met circa 96.000 ha, 50 tot 60% van een vlinder weggevangen die zeer scha­delijk is in tabak. Ter vergelijking diene dat de oppervlakte van de Noord­oostpolder circa 47.500 ha is. Ook voor andere schadelijke insecten gaf deze methode gunstige resultaten.


De andere wegen zijn hiermede nog geenszins alle betreden. Een volgende betreft de relatie tussen insect en voedselplant. In een vorig hoofdstuk heb ik meegedeeld dat coloradokevers en andere insecten hun voedselplanten feilloos vinden. Het ligt voor de hand te vermoeden dat ook hierbij reuk­stoffen in het spel zijn en het ligt óók voor de hand pogingen aan te wenden hierbij als spelbreker op te treden. Ik heb jarenlang, ik mag wel zeggen erover gezeurd dit onderzoek krachtig aangepakt te krijgen, echter zonder veel gevolg. De tijd was al weer niet rijp!

In de USA is het gelukt uit ka­toen een krachtige "voedselstimulant" te isoleren voor de schadelijke ka­toensnuitkever. Als het insect die "proeft" of op andere manier waarneemt, wordt daardoor op een "instinctknop" gedrukt, wat het direct ijverig ver­der doet vreten. Ontbreekt deze prikkel, dan vreet het insect niet, het ver­hongert dan te midden van voedsel waarvan het wèl kan leven. Als deze stimulant op andere substanties wordt overgebracht, vreet het insect alles, zelfs kurk. Het zou o.a. interessant zijn, na te gaan of de aanwezigheid van zo'n stimulant berust op erfelijke eigenschappen van de plant. Het is dan wellicht mogelijk variëteiten te kweken die deze stimulant missen. Ook op andere manieren kan dit mechanisme wellicht in de war worden ge­bracht, zodat de betrokken insecten niet van de planten vreten. Op deze zelfde weg liggen de repellents of afweerstoffen, waarvan er reeds enkele bekend zijn, zoals dimethylphthalaat, dat gedurende enkele uren werkzaam is als afweermiddel tegen muggen. Het is in drogisterijen verkrijgbaar.


Zoals wij in hoofdstuk 5 hebben gezien, groeien insectenlarven onder in­vloed van juveniel- of jeugdhormonen, terwijl zij zich verpoppen als de af­scheiding [184] hiervan ophoudt. Het is mogelijk gebleken deze gang van zaken te verstoren, waardoor ook de ontwikkeling van de insecten wordt ver­stoord.


Tenslotte keren wij dan terug naar de chemische - wij moeten feitelijk zeggen synthetische - preparaten waarmee insecten worden gedood. Voor zover deze niet kunnen worden gemist, dienen zij zoveel mogelijk selectief te zijn, zodat uitsluitend de betrokken schadelijke insecten worden gedood. Zij moeten ook zo spoedig mogelijk uit het milieu verdwijnen, zodat de scha­de daaraan tot het uiterste minimum blijft beperkt. Onderzoek in deze richting is reeds gevorderd, zo zijn voor de bestrijding van mijten goede se­lectieve middelen gevonden. In vele gevallen kunnen uitstekende resultaten worden bereikt met een combinatie van middelen, zoals biologische bestrij­ding met selectieve chemische middelen. Dit wordt geïntegreerde bestrij­ding genoemd.


Dit is de methode waarop ook Rachel Carson doelde in haar verklaring voor de commissie. Dr. A. D. Picket en zijn medewerkers in Nova Scotia, Canada, werkten reeds jaren geleden een methode uit waarbij insecticiden in minimale doses worden gebruikt. Hiervoor worden preparaten gekozen die weinig schade toebrengen aan parasieten en andere vijanden. Door de lage dosis blijft de selectiedruk gering, zodat het gevaar voor ontwikkeling van resistentie niet groot is. De betrokken boomgaarden produceren even­veel fruit van uitstekende kwaliteit als degene waarin intensieve chemische bestrijding wordt toegepast.


Dit is nog slechts een korte en onvolledige beschrijving van andere wegen die bij de bestrijding kunnen worden begaan. Naar ik hoop blijkt hieruit echter reeds duidelijk dat wij geenszins met handen en voeten gebonden zijn overgeleverd aan intensieve en voortdurend herhaalde bespuitingen met giftige middelen en dat zulke bespuitingen volstrekt niet de beste manier van bestrijding vormen, maar de minst gewenste, die slechts moet worden toegepast als geen andere oplossing kan worden gevonden, en dan nog zo spaarzaam mogelijk.


Wij hebben de andere wegen nog maar kort geleden betreden, zij voeren door grotendeels nog onontgonnen gebied.

Het wordt nu toch werkelijk wel tijd deze ontginning met kracht ter hand te nemen. In de USA gebeurt dit meer en meer, zij het nog met achterhoede­gevechten van eenzijdig georiënteerde chemische bestrijders. In Europa zijn wij nog ver ten achter, hoewel het door Rachel Carson gegeven alarm daar niet zonder weerklank bleef.