HOOFDSTUK - 11


DE WEERKLANK IN EUROPA


[185] De lezer zal uit het voorafgaande hebben begrepen dat ik niet tot degenen behoor die de Amerikanen de schuld geven van vrijwel alles wat in deze wereld verkeerd gaat. De burgers van de USA behoren tot precies dezelfde soort Homo sapiens als wij allen, met alle goede en slechte eigenschappen die deze soort kenmerken. In de USA blijken de tegenstellingen echter vaak duidelijker. Enerzijds een krachtig streven in de goede richting, anderzijds dieptepunten van kwaad en misdaad. Snelle ontwikkeling en vooruitgang botsen tegen sterk conservatieve elementen. Opvallend is de grote publieke belangstelling voor de problemen waarvoor de menselijke samenleving zich ziet gesteld, het is een volk dat lééft, er zit iets pittigs en stimulerends in de lucht. De problemen worden ook met grote openhartigheid behandeld.


Ieder mens tracht zich altijd beter voor te doen dan hij in werkelijkheid is en dat doet ook ieder volk. Altijd en overal worden mooie zilveren sluiers opgehangen ter bedekking van het lelijke en het afzichtelijke. Het Amerikaan­se volk ziet er niet tegenop deze in eigen huis weg te ragen, zodat de min­der fraaie werkelijkheid aan het licht komt. Tegelijkertijd wordt met grote openhartigheid getracht daarin verbetering te brengen. Elders in de wereld, waar men zich blijft verbergen achter de schone schijn, spreekt men dan over "the ugly American". In werkelijkheid tonen die lelijke Amerikanen meer echte menselijkheid - de mens in zijn voortdurend streven naar het goede en zijn telkens weer vervallen in het kwade, een wezen in evolutie.


Europa maakt hierbij vergeleken een vermoeide indruk. De snelle ont­wikkeling van eeuwenoude cultuurvormen en tradities naar een geheel nieuw patroon wekt verbijstering. Velen kunnen dit niet bijhouden en zij klam­pen zich hardnekkig vast aan het oude, aan een verleden dat voorgoed voor­bij is. Zij kunnen geen afstand doen van de versleten mantel van oude glorie, die zelfs in het verleden al was opgelapt met schone schijn. De ontwikkeling van Europa wordt bovendien sterk belemmerd door zijn noodlottige verdeeld­heid, die maar geen einde schijnt te kunnen nemen. Kort na de oorlog vroeg een Amerikaanse collega mij wanneer er een Verenigd Europa zou zijn, waar­bij hij bleek te denken aan een periode van enkele jaren. Toen ik antwoordde dat een tijdsduur van enkele eeuwen wellicht dichter bij de waarheid zou zijn, was hij stomverbaasd. De practische voordelen zijn toch onmiskenbaar, waar­om schoten wij niet een beetje op!


In Europa wordt vergeten welk een compliment het is dat wij spreken [186] over het Amerikaanse volk. Wij beseffen nauwelijks meer dat de USA be­staan uit vijftig landen - wie in Europa kan daarvan ook maar tien opnoe­men? -, alle met een eigen binnenlands bestuur, met soms sterk verschil­lende volksaard, met grote onderlinge verschillen en wrijvingen, maar des­ondanks één natie onder de overkoepeling van de Federale Regering. De Amerikanen kunnen met meer recht spreken van "the ugly European".

Tweemaal in onze eeuw heeft de Europese onmacht om eigen problemen op te lossen het leven gekost van talloze Amerikaanse jonge mannen, over­al in Europa liggen hun graven, zij gingen nooit meer "home".


Na 1945 moest het door eigen schuld ontredderde Europa weer op de been worden geholpen door de stroom van Amerikaanse dollars van de Marshall-hulp. Maar wij weten het, en velen zullen dit in eigen leven hebben ervaren: er is geen betere manier om vijanden te maken dan door anderen te helpen. Dank­baarheid is een deugd die Homo moeilijk kan opbrengen. Wij kunnen echter beter maar helemaal niet spreken over "ugly" als begrip om elkaar te kenschetsen.

Europa behoeft de oude cultuurwaarden niet te verloochenen, het mag dit zelfs niet voor zover deze echt zijn, maar daarnaast moet de bereidheid bestaan nieuwe vormen te aanvaarden, in de eerste plaats die van samenwerking en oprecht onderling overleg. Het is geen ondeugd van het eigen land te houden en trots te zijn op prestaties van het eigen volk. Nationale trots ontaardt echter vaak in internationale schande. Overal in Europa is versnippering van krachten, overal zijn wrijvingen en zogenaamde onoverbrugbare tegenstellingen.

Ik heb aan vele Europese besprekingen deelgenomen en ik was afgevaardigde in verscheidene groeperingen. Bijna steeds is het verloop hetzelfde, een enthousiast begin door werkers van het eerste uur, spoedig gesmoord door lieden die met tegenwerpingen en be­denkingen komen en die zich verdiepen in eindeloze procedurekwesties en letterknechterij. Deze lieden schijnen te menen dat problemen kunnen wor­den opgelost door woorden op papier. Als zulke bureaucraten na lang kra­kelen en touwtrekken, vaak tot diep in de nacht, erin zijn geslaagd overeen­stemming te bereiken over een tekst, zijn zij hoogst voldaan, en zij schudden elkaar de hand met gelukwensen over wat zij samen hebben gepresteerd. Het schijnt wel of zij aan papieren documenten een magische kracht toe­kennen, waardoor de problemen dan wel zullen worden opgelost.


Het kan natuurlijk van belang zijn bepaalde overeenkomsten, afspraken en conclu­sies duidelijk te formuleren, maar daardoor wordt geen enkel probleem op­gelost, de oplossing ervan kan zelfs sterk erdoor worden belemmerd. De starre formule gaat een eigen leven leiden, hij wordt tot een dwangbuis, een rem op de ontwikkeling. Dit verschijnsel is zó merkwaardig en zonderling dat men zich in alle ernst afvraagt of diep in het onderbewuste wellicht nog iets over is van het geloof in magische formules.


Ook tijdens de Ameri­kaanse [187] ondervragingen over bestrijdingsmiddelen beriepen sommige getui­gen zich op wettelijke voorschriften en gebruiksaanwijzingen: als deze maar goed zijn is het probleem opgelost, dan is vergif geen vergif meer, en ook alle andere gevaren zijn van de baan. Herhaaldelijk werd de term gebruikt "if properly used", mits op de juiste manier gebruikt, en dit is dan vol­gens de wettelijke voorschriften en de gebruiksaanwijzing op het etiket.

Met degenen die zulke opvattingen huldigen valt ook niet te praten, zij verschan­sen zich hardnekkig achter hun teksten en formuleringen. Zij schijnen niets te weten over de werkelijkheid van levende mensen, die niet of onnauwkeu­rig lezen, die fouten maken en overtredingen begaan, die vergeten en ver­zuimen.


De rem van de starre formule werkt krachtiger naarmate de onderlinge verdeeldheid groter is, een verschijnsel dat wij in Europa dagelijks kunnen waarnemen. Hetzelfde spel wordt overal gespeeld, ook in de wetenschap. Met dit begrip moeten wij oppassen. Er bestaat niet zoiets als “de" weten­schap. Velen verrichten wetenschappelijk onderzoek, maar hun werk is geens­zins van gelijk gehalte. Er zijn koplopers, die vèr vooruit zijn op het ge­middelde, en hun aantal is in de USA groter dan in Europa. In het oude werelddeel bestaat in dit opzicht een sterk minderwaardigheidsgevoel, vol trots wijst men op vorderingen waarmee wij, de Europeanen, dan toch maar vooruit zijn op die Amerikanen. Het is geen schande en geen ongeluk tot de middelmatigen te behoren, het aantal uitblinkers is gering. Dit is vastge­legd in de genen, waaraan niets kan worden veranderd. Mensen uit de mid­dengroep kunnen echter veel bereiken door oprechte en geestdriftige samen­werking.

Dit wordt in de Verenigde Staten beter begrepen dan in Europa. Als wij "de" wetenschap in enkele beelden zouden moeten weergeven, dan zou dit voor Europa een waardige professor zijn, verheven boven de massa, die met eerbied tot hem opkijkt, in de USA een enthousiaste jonge man of vrouw, een burger tussen de andere burgers, zonder voetstuk. Daar over­heerst het geestdriftige en vaak felle debat, openhartig en zonder vertoon van gewichtigheid, soms gevolgd door gezamenlijke experimenten om uit te maken hoe het zit.

In ons werelddeel staan vele wetenschappelijke con­ferentietafels, waaraan onderzoekers zitten als vertegenwoordigers van hun land. Daar heerst een sfeer van gewicht, er wordt ernstig geconfereerd, met vele papieren. De voorzitter geeft het woord, netjes ieder op zijn beurt, voor vaak onbelangrijke verhalen, monotoon voorgelezen van een papier. Vaak worden resoluties opgesteld, ernstig en gewichtig, waarnaar later echter niemand meer kijkt. Het beeld is overtrokken, het verloop is soms anders, levendiger, productiever. Er komen deuken en gaten in de oude vormen, maar deze overheersen toch nog sterk.

De sfeer in de USA is vol­komen anders, ongedwongener, zonder vertoon van belangrijkheid. Dit [188] schept betere mogelijkheden tot productief werk, en het is meestal om deze reden en niet om een hoger salaris dat een groot aantal jonge en bekwame Europese onderzoekers naar de USA trekt. Europa verwijt de USA deze "brain drain", maar de oorzaak ligt in het oude werelddeel zelf. Als wij de jonge mensen willen behouden, die wij zo bitter nodig hebben, dan zal eens een frisse wind moeten gaan waaien die het eeuwenoude stof uit alle hoeken wegblaast, en vooral moet er maar eens hartelijk en bevrijdend wor­den gelachen om het malle vertoon van gewichtigheid, de beste methode om godjes van hun voetstuk te doen tuimelen. Er is een kleine revolutie nodig in het Europese wetenschappelijke onderzoek, de onderzoekers moeten van nationale vertegenwoordigers Europeanen worden. Kluisters van bureau­cratie moeten worden afgeworpen, waaraan trouwens ook in de USA nog heel wat valt te doen.


Het verschil in sfeer en benadering blijkt ook uit de reacties op Rachel Carsons boek. In de USA scherpe tegenstellingen, sommigen lieten er geen draad aan heel, anderen waren er enthousiast over en toonden dit ook. De officiële erkenning blijkt uit de opdracht van President Kennedy, uit her Wies­ner-rapport en uit de"hearings". Vrijwel allen zijn het erover eens dat zij wer­kelijke problemen aan de orde heeft gesteld. Er komt actie, er wordt wat gedáán, onderzoek, voorlichting en wetgeving worden stevig overhoop ge­haald en in alle onderdelen opnieuw bekeken.


Silent Spring verscheen tegelijkertijd in Boston en in Londen. Het boek werd in vele talen vertaald. Ook in Europa kwamen de discussies op gang. Ook in Europa ontwaakte de publieke belangstelling, mede tengevolge van vele artikelen in de pers. Ook in Europa werden onderzoek, voorlichting en wetgeving gestimuleerd, zij het in veel mindere mate dan in de USA.


Maar één ding gebeurde niet! Men erkende niet dat dit het gevolg was van Rachel Carsons boek. Daarvoor was weinig waardering bij de betrok­ken autoriteiten en de wetenschappelijke onderzoekers, van wie velen hoog­hartig op dit boek neerzien. Wie dit niet doet, wie grote waardering ervoor toont, loopt de kans scheef te worden aangekeken, zoiets is beneden de waardigheid van de wetenschap. Feitelijk moesten degenen die Silent Spring belangrijk noemen zich daarvoor schamen! Wie zich werkelijk moeten scha­men zijn degenen die een veroordeling uitspreken zonder nauwkeurige be­studering en zonder zich erin te verdiepen waarom dit boek werd geschreven. Wie zich moeten schamen zijn degenen die star blijven vasthouden aan opvattingen waarvan de onjuistheid al jaren geleden duidelijk is gebleken. Wie zich moeten schamen zijn degenen in Europa die de verwarring en de versnippering steeds groter maken door een overmaat van commissies en vergaderingen, waar de problemen voortdurend worden herkauwd, maar nier opgelost.


[189] Over bestrijdingsmiddelen wordt "overleg" gepleegd in het verband van de Benelux, de EEG, de Raad van Europa en EPPO, de Europese organi­satie voor de bescherming van planten. Bovendien nog in vele andere or­ganisaties en werkgroepen, waarvan het aantal nog steeds toeneemt. Al deze groeperingen werken verward langs en door elkaar, zodat zelfs degenen die zich dagelijks met de betrokken problemen bezighouden het spoor bijs­ter worden. Er bestaan natuurlijk wel schema's op papier, die het alle­maal logisch doen schijnen, maar deze stemmen niet overeen met de wer­kelijke toestand. Enkele van deze organisaties doen uitstekend werk, waar­van het effect echter grotendeels verloren gaat in de mateloze rompslomp. Uit de papierwinkel die wordt geproduceerd kan allang niemand meer wijs worden. Met dit alles zal ik de lezer dan ook niet vermoeien, hetgeen mij ongetwijfeld zwaar zal worden aangerekend. Er blijkt immers uit dat er zoveel wordt gedáán! Ook zal worden gezegd dat ik de Europese situatie te zwart heb afgeschilderd en dat er wèl iets wordt bereikt, dat er wel vorderingen worden gemaakt.


Dit laatste is ongetwijfeld juist. Overal zijn bekwame mensen die alleen of in samenwerking met anderen positief werk verrichten. Zij moeten zich echter moeizaam een weg banen door het doornige struikgewas van bureau­cratie, nationale prestiges en persoonlijke ambities.


In verband met de bestrijdingsmiddelen heeft Europa het voorrecht dat daar de beide wereldorganisaties zijn gevestigd waarbij de betrokken pro­blemen thuishoren: WHO, de Wereldgezondheidsorganisatie te Genève, en FAO, de Voedsel- en Landbouwotganisacie van de Verenigde Naties te Ro­me.

WHO is reeds sedert vele jaren zeer actief met betrekking tot insec­ten die gevaarlijk zijn voor de volksgezondheid. Hierover verschijnt een on­onderbroken reeks van uitstekende publicaties, o.a. over de resistentie van insecten tegen bestrijdingsmiddelen, hetgeen ik in een afzonderlijk hoofdstuk heb behandeld.

De activiteit van FAO in verband met bestrijdingsmiddelen is wisselend, soms een opleving, die dan echter na enige tijd weer verflauwt. Mede dank zij de toegenomen activiteit in de USA is ook FAO in de laatste jaren weer meer actief geworden.

In 1964 werd door WHO en FAO gezamen­lijk het rapport gepubliceerd waarmee ik aan het slot van het 9de hoofd­stuk heb gedreigd diegenen om de oren te slaan die bestrijdingsmiddelen in moedermelk een aanvaardbaar risico zouden durven noemen.


Wij gaan het nu eens openslaan. De titel luidt: "Evaluation of the Toxi­city of Pesticide Residues in Food", dus "Waardebepaling van de giftig­heid van residu's van bestrijdingsmiddelen in het voedsel".

Het werd op­gesteld door een commissie van negen deskundigen, met medewerking van vijf andere deskundigen, die het secretariaat vormden. Zij waren afkomstig uit een aantal Europese landen, de USA, Canada, Japan en Australië. Voorzitter ­ [190] was dr. Roy Goulding, een medicus van het Engelse Ministerie voor Volksgezondheid. Het is een vrij grote uitzondering dat een medicus in deze capaciteit optreedt, over het algemeen worden trouwens veel te weinig medici in het overleg over bestrijdingsmiddelen betrokken.


De commissie hield zich in hoofdzaak bezig met de "acceptable daily intake" (acceptabele dagelijkse inname) van verschillende bestrijdingsmiddelen, dus de aanvaardbare hoe­veelheid die de mens dagelijks mag binnenkrijgen. Dit komt nu eens ver­heugend dicht bij de praktijk van het geval, veel meer dan de residu-tole­rantie, een begrip dat de commissie ongeschikt achtte voor een internationale wetenschappelijke overeenkomst.


Met de volgende zinnen komt dan de klap op de vuurpijl: "Aangezien bestrijdingsmiddelen van nature giftig zijn voor sommige vormen van leven is het wellicht ongewenst dat de mens ook maar iets ervan binnenkrijgt. Om deze reden moet het gebruik van bestrijdingsmiddelen op gewassen zo gering mogelijk zijn en het tijdsverloop tussen de laatste toepassing en de consumptie zo lang mogelijk."

Daarna wordt geconstateerd dat bij ge­bruik van bestrijdingsmiddelen de mens er onvermijdelijk iets van binnen zal krijgen, waardoor het noodzakelijk is na te gaan hoe groot - of hoe klein! - de aanvaardbare dagelijkse dosis mag zijn. Ik kan reeds thans meedelen dat dit een drommels klein beetje is! Dan volgt nog een verdere beperking: "Hoe voorzichtig deze beslissing ook wordt genomen, deze blijft steeds een kwestie van opinie, die geen garantie biedt voor absolute veilig­heid. Een dergelijke garantie zou onmogelijk zijn."

Voorts: "De commissie is van oordeel, dat voedsel dat een belangrijk onderdeel vormt van het dieet van baby's en van zieken en zwakken, zoals melk, werkelijk vrij moet zijn van residu's van bestrijdingsmiddelen."


In dit rapport wordt nog meer voorbehoud gemaakt: "De (aanvaardbare) hoeveelheden die worden vermeld zijn berekend in de veronderstelling dat het dieet slechts is verontreinigd door één chemisch middel. In de prak­tijk bevatten voedingsmiddelen vaak méér dan één residu, waardoor een som­meringseffect kan optreden." De commissie achtte zich niet in staat hier­over bepaalde aanbevelingen te doen, maar als algemene veiligheidsmaat­tegel tegen zulke effecten wordt de nadruk gelegd op de noodzaak de resi­du's altijd zo laag mogelijk te houden.


Verder wordt dan nog eens weer de aandacht gevestigd op het verschijn­sel dat de uitwerking van een mengsel sterker kan zijn dan de som van elk der bestanddelen. Dit is dus de reeds eerder genoemde synergistische wer­king. Hierover wordt gezegd: "Dit is wellicht een ernstig probleem, dat in het oog gehouden moet worden."

Het is opvallend dat in dit rapport herhaaldelijk de term "may" wordt gebruikt, "het zou kunnen zijn", en niet het is zo. Even opvallend en zeer [191] juist is, dat de commissie daarom tot grote voorzichtigheid aanmaant, volgens het oude beginsel "in geval van twijfel onthoudt u", hetgeen zeer stellig noodzakelijk is als het vergiften betreft. Dit is dus een volstrekt an­dere benadering dan die van degenen die alle voorzorgen en waarschu­wingen overdreven achten, "omdat er niets bewezen is". De vele onzekere factoren en ons gebrek aan kennis manen integendeel tot zéér grote voor­zichtigheid, die dan ook door deze WHO/FAO-commissie werd betracht.


In het rapport worden de eigenschappen besproken van een aantal che­mische verbindingen die in bestrijdingspreparaten worden gebruikt, spe­ciaal in verband met eventuele schadelijke gevolgen voor de mens. Daartoe zijn vele onderzoekgegevens verzameld uit de betrokken literatuur, op grond waarvan wordt getracht een aanvaardbare dagelijkse dosis vast te stellen. De commissie zegt nadrukkelijk niet dat grotere hoeveelheden beslist scha­delijk zijn, maar wel dat het op grond van onze huidige kennis niet verant­woord is dat de mens dagelijks grotere hoeveelheden binnenkrijgt. Over de hoeveelheid die aanwezig mag zijn in het voedsel van baby's en van zieken en zwakken laat de commissie echter geen twijfel, zulk voedsel mag in het geheel geen residu's bevatten.


Over DDT, het oudste in de reeks, is het meeste onderzoek verricht. Deze stof accumuleert in vethoudende weefsels, vooral bij vrouwen. DDT werd ook gevonden in de melk. Bij ratten had 10 ppm in het dieet, dus 10 mgr per kg voedsel, een storing tot gevolg in de opslag en de stofwisseling van vitamine A in de lever. Bij vele dierproeven bleek DDT invloed te hebben op de lever. Als schatting van de aanvaardbare dagelijkse dosis voor de mens noemt de commissie 0-0,005 mgr per kg lichaamsgewicht. Voor een volwassen man van 70 kg komt dit neer op een maximale hoeveelheid van 0,35 mgt DDT, die dagelijks in zijn voedsel aanwezig mag zijn. In sommige landen, óók in Nederland, is de residu-tolerantie voor DDT 1 ppm, in andere landen hoger.

Dit betekent dat bijvoorbeeld één liter melk één mgr DDT mag bevatten. Als een volwassen man dagelijks één liter van zulke melk drinkt, waardoor hij volgens de Nederlandse melkpropaganda "meer mans" wordt, krijgt hij daarmee reeds driemaal zoveel binnen als door deze commissie aanvaardbaar wordt geacht, alléén reeds met die melk. Daarbij komen dan nog de hoeveelheden die boter, kaas, groenten, fruit en aardap­pelen bevatten, en alles wat zo'n man verder per dag eet. Daarbij komen dan bovendien nog de residu's van andere bestrijdingsmiddelen, benevens nog de vele andere chemische stoffen die hij binnenkrijgt met het voedsel, met her water en tengevolge van de luchtverontreiniging. Laat ons echter aannemen dat een stevige kerel dat misschien nog wel kon verdragen, maar hoe staat het met de kinderen?


Een kind dat 20 kg weegt, krijgt door het drinken van één liter melk met [192] 1 ppm DDT per kg lichaamsgewicht 0,05 mgr/kg DDT binnen, dat is tien­maal de hoeveelheid die deze commissie voor volwassenen aanvaardbaar acht! En alléén reeds met die melk! Daarbij komen dan nog...enfin, zie boven.


Dit alles is helemáál niet moeilijk te begrijpen, het is alleen maar even wennen aan de rekeneenheid ppm, delen per miljoen, milligrammen per kg en het feit dat dit moet worden betrokken op het lichaamsgewicht. Een flin­ke appel, die een kind zo smakelijk met schil en al kan opeten, weegt 200 gram. Als deze appel 1 ppm DDT bevat zit er één vijfde milligram van deze stof in, of 0,20 mgr. Als het kind 20 kg weegt krijgt het met die appel 0,01 mgr DDT per kg lichaamsgewicht binnen, dat is dus al dubbel zoveel als de 0,005 mgr/kg die de commissie maximaal aanvaardbaar achtte. Het kind wordt door het eten van zo'n appel niet "vergiftigd", die appel is geen "vergifbol", zoals in sensatieverhalen wordt beweerd, het wordt er óók niet ziek van en wellicht is er zelfs geen enkel nadelig gevolg, zeker niet als het een enkele maal gebeurt, maar wij weten niet wat het risico is van een dagelijkse dosis, een geheel leven lang, en wij weten nog veel min­der over de gevolgen die een dagelijkse dosis van een steeds wisselend meng­sel heeft. De kans dat dit wel nadelige gevolgen heeft is te groot om de kin­deren hieraan te wagen, hetgeen, zoals wij in het vorige hoofdstuk over­duidelijk hebben gezien, ook helemaal niet nodig is.


En nu een flinke baby van 5 kg. Het is een eenvoudig rekensommetje! Met diezelfde melk krijgt dit kind 0,2 mgr/kg DDT binnen, veertigmaal de hoeveelheid die de commissie voor volwassenen aanvaardbaar achtte. En alléén reeds met die melk! De baby krijgt wellicht wat vruchtenmoes, of fijngemaakte jonge worteltjes, waarover wij zo aanstonds meer zullen ho­ren.


Dan nog even terug naar de Amerikaanse analyses van moedermelk. Ge­middeld gehalte DDT van alle monsters was rond 0,15 ppm. Voor een ba­by van 5 kg komt dit overeen met 0,03 ppm, of 0,03 mgr/kg lichaamsge­wicht voor elke liter van deze melk, zesmaal zoveel als de commissie voor volwassenen aanvaardbaar achtte. Voor één monster moedermelk, dat meer dan 0,7 ppm bevatte, was dit zelfs dertigmaal zoveel. Deze hoeveelheid hangt natuurlijk af van het dieet van de moeder en, zoals wij reeds hebben gezien, van het dieet van de koe. In dit dieet bevinden zich nog andere residu's, die eveneens in de moedermelk terechtkomen.

Ik herhaal mijn uit­daging aan ministers en andere verantwoordelijke autoriteiten om zonder blikken of blozen te verklaren dat dit aanvaardbaar is. Ik verwacht hierop het duidelijke antwoord waarop de samenleving recht heeft, en als dit niet wordt gegeven, zal de samenleving dit antwoord moeten eisen, zonder om­haal, zonder slagen om de arm of allerlei spitsvondige uitvluchten. Voor zo­ver [193] daarin analysecijfers worden genoemd, zal daarbij moeten worden ver­meld hoe groot de omvang van de jaarlijkse productie is waarop deze be­trekking hebben, zoals van koemelk, vruchten en groenten. Mededelingen waarin deze opgave ontbreekt hebben slechts een geringe waarde. Het lijkt erg indrukwekkend als bijvoorbeeld wordt meegedeeld dat duizend mon­sters melk zijn onderzocht. Aangenomen dat deze elk één liter groot zijn is dit dus duizend liter. De jaarlijkse melkproductie omvat in de meeste landen echter miljarden liters.


Het behoeft geen betoog dat onderzoek van nog geen drie liters per dag volstrekt onvoldoende is. Controle op melk dient dagelijks te geschieden, bij alle zuivelfabrieken, voordat de melk wordt afgeleverd of wordt ver­werkt tot boter en kaas. Hetzelfde dient te geschieden voor aardappelen, groenten, fruit en noemt u maar op. Iedereen zal begrijpen dat een afdoen­de controle veel kost.


Conclusie: het is veel goedkoper, en dus meer economisch en bovendien veiliger, chemische verbindingen die zo'n kostbare controle noodzakelijk maken niet te gebruiken. Wie hierbij de economie in het geding brengt moet niet juist datgene wegmoffelen waaraan hoge kosten zijn verbonden, met daarbij nog de misleidende mededeling dat de bestaande voorzorgen vol­doende zijn. Zulke dingen moeten maar eens duidelijk met de juiste naam worden genoemd: misleiding!


De commissie geeft ook over andere verbindingen dan DDT een oordeel. Voor veel gebruikte verbindingen in dezelfde reeks, zoals aldrin, dieldrin, endrin, chloordaan en heptachloor is de conclusie gelijkluidend: "Uit de beschikbare gegevens kan een aanvaardbare dagelijkse dosis niet worden vastgesteld. Totdat meer gegevens beschikbaar komen moet al het moge­lijke worden gedaan om deze hoeveelheid zo gering mogelijk te houden." De commissie komt tot deze conclusie, omdat in de tot dat tijdstip geno­men dierproeven geen dosis kon worden vastgesteld waarvan de dieren geen nadeel ondervonden.


Aldrin/dieldrin vormen feitelijk de opvolgers van DDT. Deze verbindingen behoren onverbrekelijk bij elkaar, als aldrin wordt toegepast worden diel­drin-residu's gevonden, een verandering die zowel in de grond als in leven­de weefsels plaatsvindt. Deze stoffen zijn veel giftiger dan DDT, maar even persistent. Zij worden in enorme hoeveelheden gebruikt, op vele manieren: als grondbehandeling om insectenlarven te doden, waarbij het wordt opge­nomen door de gewassen die in deze grond worden geteeld; voor behande­ling van zaad om dit tegen insectenlarven te beschermen, met als gevolg dat vogels die daarvan eten sterven of steriele eieren leggen; en natuurlijk in grote hoeveelheden voor bespuitingen. De verbindingen zijn zeer stabiel en door het veelvuldig gebruik hopen zij zich steeds meer op in de grond [194] en zij verspreiden zich overal, zij zijn overal.

In landen waar deze stoffen worden gebruikt tegen malariamuggen en andere insecten die ziekten ver­spreiden, is het milieu eveneens sterk ermee verontreinigd. Het zou waar­schijnlijk moeilijk zijn in de USA en West-Europa mensen, en ook kinderen, te vinden die géén sporen ervan in hun lichaam hebben.


Deze verbindingen werken op het centrale zenuwstelsel. Volgens de WHO/ FAO-commissie veroorzaakt herhaalde toediening van kleine hoeveelheden bij ratten en honden schade aan de lever. Bij langdurige toediening aan ratten was er een algemene vermeerdering van gezwelvorming. Leverge­zwellen namen duidelijk toe door toediening van 10 ppm aan een muizen­stam, die gevoelig was voor de ontwikkeling van zulke gezwellen.


Ik begeef mij niet diep in de medische achtergronden, waartoe ik de bevoegdheid mis. Wij weten echter allen dat sommige personen gevoeliger zijn voor de ontwikkeling van kanker dan anderen, een verschijnsel dat ook bij proef­dieren is geconstateerd. Wij weten óók dat een voortdurend herhaalde prik­kel deze ziekte kan veroorzaken of bevorderen. Niemand kan zich onttrek­ken aan de voortdurende inwerking van stoffen zoals aldrin en dieldrin, deze zijn overal in het milieu. Dit is géén aanleiding voor paniek, maar wèl voor de krachtige eis deze toepassing onmiddellijk te beëindigen. Ook dan zal het nog jaren duren eer zij uit de grond en het verdere milieu zijn verdwe­nen.

Het is evenzeer onverantwoord zulke preparaten te exporteren naar de z.g. ontwikkelingsgebieden. Een direct en absoluut verbod is noodzakelijk.


Volgens recente gegevens werden in 1965 in de USA 317 monsters van een totaal dieet, dus volledige maaltijden, onderzocht op residu's van aldrin/diel­drin. In 13 monsters werden deze gevonden in een hoeveelheid van geringe sporen tot 0,07 ppm, in 78 monsters tot 0,20 ppm.


In Nederland werden 105 monsters sla onderzocht die was geteeld in grond waarin aldrin was gebracht voor insectenbestrijding. In 78 monsters sla werd een residu gevonden in een hoeveelheid van 0,1 ppm, de voorgeschre­ven tolerantie, 11 monsters bevatten 0,1-0,2 ppm, bij 3 was het gehalte 0,3­-0,4 ppm en bij 2 zelfs 0,4-0,55 ppm. Hieruit kunnen wij tevens zien welke waarde de voorschriften over de toleranties hebben: in 23 van de 105 geval­len werd deze overschreden. Bovendien is een tolerantie van 0,1 ppm pre­cies 0,1 ppm te hoog, van deze vergiften met accumulatieve werking mag niets in het voedsel worden getolereerd.


In Engeland werd 0,002-0,003 ppm gevonden in melk, 0,03-0,07 in boter. Dat lijkt erg weinig, steeds moet echter voor ogen worden gehouden dat voor deze middelen de slagzin van toepassing is 'the daily dose does it.' In Engeland werd in menselijk vet gemiddeld 0,25 ppm aangetoond, in Neder­land in 15 onderzoekingen gemiddeld 0,15 ppm, variërend van 0,06 tot 0,30 ppm. Dit is volstrekt onaanvaardbaar. Overal ontstaat bij verantwoordelijke [195] autoriteiten onrust over deze situatie, maar de enig juiste maatre­gel, een onmiddellijk verbod, wordt niet genomen. De samenleving heeft het recht - en tegenover kinderen de plicht - een dergelijk verbod te eisen, nu!


In verscheidene Europese landen worden schoorvoetend enige beperkingen aan het gebruik opgelegd en vrijwel overal verschillend. In Engeland is zaad­behandeling in het voorjaar verboden (in verband met de vogels). In Neder­land is grondbehandeling in kassen verboden (in verband met de export). In de Benelux mogen geen wortelen worden geteeld in behandelde grond. België verbood zaadbehandeling, eveneens vanwege de vogels. Oostenrijk verbood het gebruik op groenten. In West-Duitsland zijn op dit ogenblik wet­telijke maatregelen in voorbereiding tot een volledig verbod in de landbouw. Volgens de "Verordnung über diatetische Lebensmittel" moeten voedings­middelen voor kinderen en zieken volkomen vrij zijn van alle residu's. Dit is dus in overeenstemming met het WHO/FAO-rapport.


In Zweden werd reeds in 1964 een uitvoerig onderzoekprogramma opge­zet o.a. teneinde na te gaan waar bestrijdingsmiddelen zich in het milieu hebben verspreid en voorts betreffende de carcinogene en mutagene geva­ren, dus in verband met kanker en beinvloeding van de erfelijke factoren. De kosten voor het eerste jaar werden geschat op 700.000 kronen. Bijzondere aandacht heeft ook daar dieldrin, waarover de verwachting was dat ge­bruik ervan zou worden verboden. Of dit inderdaad is gebeurd, is mij niet bekend.


Opvallend is de verschillende benadering, het volkomen gebrek aan een Europees beleid, overal wordt het weer een beetje anders gedaan. Iedere Europese deskundige weet zeer goed dat er slechts één verantwoorde op­lossing is: een totaal verbod van aldrin/dieldrin en overeenkomstige ver­bindingen, waarvan er vele zijn. Een flinke duw in de rug door de publieke opinie kan aan het getreuzel een einde maken.


Voor de organische fosforverbinding parathion wordt door de commissie dezelfde dagelijkse hoeveelheid aanvaardbaar geacht als voor DDT, hoewel de acute giftigheid van parathion zeer veel hoger is. Er treedt echter geen accumulatie op, waardoor parathion feitelijk beter aanvaardbaar is dan DDT en andere gechloreerde koolwaterstoffen. In landen waar men weinig zorgvuldig te werk gaat zijn met parathion echter vele dodelijke ongevallen gebeurd onder degenen die ermee spoten.


Over een andere fosforverbinding, diazinon, die vaak wordt gebruikt in spuitbusjes voor tuinliefhebbers, wordt meegedeeld dat geen aanvaardbare dagelijkse dosis kan worden vastgesteld, maar bovendien dat deze stof voor de mens vermoedelijk de giftigste is in deze reeks, vooral ook omdat bepaal­de afbraakproducten giftiger zijn dan de verbinding zelf.


Vóór mij staat een spuitbusje dat ik in het voorjaar van 1967 bij een bloemist [196] heb gekocht. Inhoud: diazinon. Er staat niet op dat deze stof zeer giftig is. Er staat géén doodskop op. Uit niets blijkt dat aan het gebruik ge­varen zijn verbonden. Op het etiket staat vermeld: "Nooit direct op mensen of huisdieren spuiten. Huisdieren en vogels tijdens het spuiten uit de kamer verwijderen. Buiten het bereik van kinderen houden." Er staat zelfs niet op vermeld dat inademing moet worden vermeden. Ik zou het niet in mijn hoofd halen een dergelijk product in de kamer te gebruiken. Voor sierplan­ten in de tuin is het zeer geschikt, mits men er zéér voorzichtig mee is. De fabrikant en de leverancier treft geen blaam. In Nederland wordt de tekst voor het etiket vastgesteld en voorgeschreven door een ambtelijke etiketten­commissie.


Ik heb eens een aantal willekeurige mensen gevraagd of zij wel eens zo'n etiket hadden gelezen. Het antwoord luidde ontkennend, op één uitzondering na, maar de betrokkene herinnerde zich niet wat erop stond. Voorlichting over het gebruik van spuitbusjes is in ons land nooit gegeven, óók niet na­dat de USA in 1963 daartoe overgingen. Voor zover mij bekend is, gebeurt dit in andere Europese landen evenmin. Het wordt steeds duidelijk waar de zwarte schapen grazen!


Het WHO/FAO-rapport, dat een bevestiging is van vele andere gegevens, is vernietigend voor de propagandisten van de "calculated risks". Zelfs in verband met één chemische verbinding valt meestal niets te berekenen, om­dat daarvoor de gegevens ontbreken. Iedereen met gezond verstand kan begrijpen dat voor het dagelijks wisselende mengsel van de "giftige cock­tail van de techniek" helemaal nooit iets te berekenen valt. En dan nog eens de baby's en wat grotere kinderen. Hoe moet men aan voedsel komen dat gegarandeerd helemáál geen residu's bevat? Welke controle bestaat hierop?


Alles leidt tot dezelfde conclusie, al jarenlang: preparaten waarvan een residu achterblijft op voedselproducten dienen niet te worden gebruikt! Als dit gebruik bij gebrek aan beter beslist niet valt te vermijden moet dit tot het uiterste minimum worden beperkt en tegelijkertijd moet intensief on­derzoek worden gedaan om dat betere te vinden.


Intussen heb ik vernomen dat in sommige kringen dit rapport niet "over­tuigend" wordt genoemd. Er moet nóg langer worden geredekaveld, nog meer papier worden volgeschreven over een gang van zaken die, zoals iedere werkelijke deskundige weet, volstrekt niet langer aanvaardbaar is. Het moet voortdurend "opnieuw worden bekeken" en herkauwd. Zelfs een koe zou er nog misselijk van worden!


In de laatste jaren zijn nieuwe sterren aan de bestrijdingsmiddelenhemel verschenen, de herbiciden of onkruidbestrijdingsmiddelen. Ook hierbij bevinden [197] zich producten die in persistentie niet onderdoen voor vele insec­ticiden. In Engeland ontstond enige jaren geleden ernstige schade aan groenten die in kassen worden geteeld. Onderzoek naar de oorzaak bracht het volgende aan het licht. In graan was gespoten met een onkruidbestrij­dingsmiddel. Na de oogst werd stro van dat graan gebruikt in stallen met koeien, waar het met de mest weer uitkwam. Toen later deze mest in kas­sen werd gebruikt zat er nog zoveel van het preparaat in dat de groenten er ernstige schade van ondervonden. De koeien hadden ongetwijfeld van dit stro gevreten, waardoor het middel in de melk kwam... !


Er kwam in Engeland steeds meer verzet tegen het gebruik van allerlei persistente middelen, vooral in verband met de wilde fauna. Het is thans sterk beperkt. In 1964 verscheen een uitnemend rapport over de stand van zaken in Engeland, dat werd samengesteld door het "Research Committee on Toxic Chemicals" van de "Agricultural Research Council". Het munt uit door duidelijkheid en systematische opzet, er staat niets te veel in en evenmin te weinig. De Engelsen zijn hierin meesters, hetgeen gunstig af­steekt bij de woordenstroom op het Continent.

Vele Engelsen zijn ook uitste­kende voorzitters; de vruchtbaarste bijeenkomsten die ik heb bijgewoond, stonden meestal onder leiding van een Engelsman, Wij kunnen hen in het Europese "concert" geenszins missen. Ik zal dit rapport echter slechts kort bespreken, de lezer zou anders het verhaal terecht eentonig gaan vinden. Hierbij moet dan wèl worden overwogen dat in dit boek slechts een zeer kleine bloemlezing voorkomt uit de duizenden publicaties die over bestrij­dingsmiddelen zijn verschenen en waarvan zeer vele min of meer in dezelfde richting gaan.


In het rapport wordt erop gewezen dat onderzoek van bestrijdingsmid­delen in het laboratorium van beperkte waarde is, en dat dringend behoef­te bestaat aan meer ecologisch onderzoek, dus over de invloed van deze middelen op planten en dieren in hun natuurlijke omgeving.

De aandacht wordt sterk gevestigd op cultuurmethoden, zoals vruchtwisseling, datum van zaaien, keus van variëteiten, planten op bepaalde afstanden, en op hy­giëne, als middelen om de schade door ziekten en plagen te verminderen. De vele andere mogelijkheden, die in het vorige hoofdstuk zijn besproken, worden ook in dit rapport behandeld.


Veel waarde wordt gehecht aan geïntegreerde bestrijding, de coördinatie van alle bekende cultuurmaatregelen, biologische, ecologische en chemische methoden, teneinde een maximum aan voordeel te verkrijgen en de schadelijke gevolgen te voorkomen die een ge­volg zijn van een uitsluitend gebruik van chemische preparaten.



In verband met de gevaren voor de mens wordt o.a. vermeld: "De bestaande kennis en onderzoekmethoden waarover wij thans beschikken voor het bestuderen van de mogelijke invloed van bestrijdingsmiddelen op de menselijke gezondheid [198] en op het welzijn van al of niet in het wild levende dieren zijn onvol­doende voor een volledig oordeel over de gevaren die hieraan zijn verbon­den." De vaststelling dat kleine hoeveelheden bestrijdingsmiddelen voorko­men in weefsels van mensen en dieren is van weinig waarde zolang niet meer gegevens beschikbaar zijn over de giftige werking. Meer toxicolo­gisch onderzoek is daarom dringend noodzakelijk. In de lange reeks van aanbevelingen wordt o.a. aangedrongen op grotere steun aan de ontwikkeling van meer selectieve en veiliger middelen, van beperkte persistentie en voorts op meer onderzoek naar de vele andere mogelijkheden, waaraan in de USA reeds wordt gewerkt.


Uit dit uitnemende rapport, dat door zeer bekwame en ervaren Engelse deskundigen is opgesteld, blijkt dat ook zij het noodzakelijk achten enerzijds de gevaren die aan het gebruik zijn verbonden grondig te onderzoeken en anderzijds uitvoerig onderzoek te verrichten tot het vinden van veiliger middelen en methoden. Het rapport zou een uitstekende grondslag kunnen vormen voor een algemeen Europees onderzoek op dit gebied, maar dat gebeurt nu juist niet. In andere landen moet het door andere commissies allemaal "zelfstandig" worden uitgeplozen, hetgeen niet slechts tot vele pa­pieren doublures leidt, maar ook tot versnippering van krachten bij het onderzoek. De juiste methode zou zijn het gehele onderzoek in bepaalde onderdelen te splitsen en deze over de Europese landen te verdelen.


Overigens kan ik degenen die aan jonge onderzoekers willen laten zien hoe zo'n stuk dient te worden opgesteld, warm aanbevelen dit rapport als voor­beeld te nemen.


In West-Duitsland bestaan in verband met de bestrijdingsmiddelen scherpe tegenstellingen. Rachel Carsons boek werd vertaald onder de titel Der stum­me Frübling. Door de "Informationsstelle des Verbandes der Chemischen Industrie" te Frankfurt werd een brochure van 8 blz. uitgegeven onder de titel: "Die Wissenschaft nimmt Rachel Carsons Stumme Frühling nicht stumm hin" Hierin worden de gevaren en nadelen glashard ontkend, waar­bij men zich beroept op "Fachleute" en "Zahlreiche Forscher und Wissen­schaftler von Rang und Namen”. Deze zouden Rachel Carsons beweringen beslist afwijzen en deze ook overtuigend weerleggen.

Deze Informationsstelle moet maar eens beter informeren, o.a. door het bestuderen van de rappor­ten over de Amerikaanse "hearings".


Geheel aan de andere kant staan degenen die veel verwachten van de biologisch-dynamische of organische landbouwmethode waarvan Duitsland de bakermat is. Deze methode is gebaseerd op de filosofische theorieën van Rudolf Steiner. Alle gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen wordt beslist afgewezen. De gewassen zouden volkomen gezond blijven door [199] het gebruik van compost die op een bepaalde manier is bereid.

In de USA wordt deze methode sterk aangehangen door o.a. J. I. Rodale, wiens boek ik reeds noemde. Door landbouw op deze gezonde grond zouden niet slechts de planten en de dieren, maar ook de mensen gezond blijven. Over deze methode heb ik wèl veel gelezen, maar ik heb er generlei ervaring mee. Onder vakgenoten wordt meestal de spot ermee gedreven. Ik acht dit on­juist. Hoewel ik het extreme standpunt, waardoor deze methode, die bijna een levensleer is, wordt gekenmerkt, niet kan delen, acht ik verhoging van het humusgehalte van de grond in ieder geval gunstig voor het gewas. Som­mige ernstige onderzoekers hebben mij zelfs meegedeeld dat zij daarvan soms resultaten hebben gezien die hen verbaasden. Het lijkt mij dan ook nodig in deze richting een nader onderzoek in te stellen. Elke mogelijkheid om de kwaliteit van ons voedsel te verbeteren dient te worden aangegrepen. In het Nederlandse onderzoekprogramma is deze methode dan ook opge­nomen.


In Duitsland beschikt men over een uitstekende instelling die onderzoek verricht naar de kwaliteit van het voedsel, de "Bundesanstalt fur Quali­tätsforschung pflanzlicher Erzeugnisse" te Geisenheim, onder leiding van prof. dr. W. Schuphan. Deze schrijft in een in 1963 verschenen publicatie: "Door het eten van voedingsplanten die met moderne bestrijdingsmiddelen zijn behandeld kan door niet te verwaarlozen hoeveelheden giftige residu's schade aan de gezondheid ontstaan, waaraan de doorsnee verbruiker zich niet kan onttrekken. Hij is gedwongen te gebruiken wat door de handel aan broodgraan, aardappelen, groenten en fruit wordt aangeboden. Ook dierlijke voedingsmiddelen: melk, boter, kaas, vet vlees en eieren kunnen residu's van giftige bestrijdingsmiddelen bevatten. Vooral de combinatie van plant­aardige kost, zoals wortelen, met melk, die vaak aan zuigelingen wordt gege­ven, levert een bijzonder gevaar op."


Schuphan behandelt in deze publica­tie uitvoerig de bezwaren die in vorige hoofdstukken reeds zijn besproken en die ook hij volkomen deelt. Hij deelt verder mee: "Nach Verabreichung gröszerer Mengen handelsüblicher Spätmohren unbekannter Insektizid-Be­handlung in der Universitáts-Kinderklinik Kiel-Hasse würden in mehreren Fällen toxische Symptome leichterer Art, wie Gewichtsabnahme, Vitamine-A-Blutspiegelabfälle, beobachtet. Da diese Symptome nach Verabfolgung garantiert Aldrin-Dieldrin-freier Möhren nicht auftraten (...) war ein Zu­sammenhang zwischen den toxischen Erscheinungen bei Säuglingen und den Aldrin-Dieldrin-Ruckständ nicht ganz von der Hand zu weisen." Dit betreft dus nadelige gevolgen bij baby's, nadat ze waren gevoed met wortelen die een residu van aldrin-dieldrin bevatten. Schuphan is terecht uiterst voor­zichtig met zijn conclusie. Over een dergelijke terughoudendheid wordt soms beweerd dat degene die deze betracht niet zeker is van zijn zaak en dat er [200] "dus" wel niets aan de hand zal zijn.


Voorzichtigheid met het trekken van conclusies siert echter de wetenschappelijke onderzoeker. Er kan zelden worden geconcludeerd dat iets "zeker" is, het gaat bijna steeds om meer of minder grote waarschijnlijkheden. Met baby's kunnen nu eenmaal geen proeven worden genomen, daarbij is men steeds afhankelijk van wat min of meer toevallig wordt waargenomen. De waarneming in de Kielse kin­derkliniek toont de dringende noodzaak aan, nauwkeurig op dergelijke symp­tomen te letten en te trachten door middel van dierproeven daarvan meer te weten te komen. Aangezien het hier stoffen betreft die schade kunnen toe­brengen, moet worden voorkomen dat kinderen deze binnenkrijgen, totdat is vastgesteld of zij al dan niet schadelijk werken.


Schuphan vermeldt verder belangwekkende gegevens over het zeer gif­tige parathion en het evenzeer giftige diazinon in wortelen "von denen man bisher annahm, sie würden spätescens 14 Tage nach der Behandlung in der Pflanze abgebaut sein". Bij onderzoek bleek dat 56 dagen na de laatste behandeling nog 3,3 ppm parathion en diazinon werd gevonden, véél te hoge residu's voor zulke giftige stoffen.


Zowel door Schuphan als door anderen zijn in West-Duitsland uitvoerige onderzoekingen verricht over de kwaliteit van plantaardige voedingsmidde­len, zoals het gehalte aan vitaminen en mineralen in fruit. Deze gehaltes kunnen naar gelang van de cultuurvariëteit sterk verschillen, sommige soorten appels bevatten tot 30 mgr vitamine C per 100 gram, andere slechts 3 mgr of minder. In alle gevallen zit verreweg bet grootste deel van de­ nuttige stoffen dicht onder de schil. U begrijpt wel reeds waar dit verhaal naar toe gaat. Natuurlijk weer naar de bestrijdingsmiddelen. Vaak wordt namelijk aangeraden fruit in verband met het daarop aanwezige residu te schillen, waarmee dan precies datgene wordt weggegooid waarvoor wij dat fruit kopen en eten: een geschilde appel is een minderwaardige appel.


In Nederland houdt men er trouwens zonderlinge denkbeelden op na in verband met de kwaliteit. Daarbij wordt een fraai uiterlijk beschouwd als een kenmerk van hoge kwaliteit. Zulk "mooi" fruit kan op vele fruittentoon­stellingen worden bewonderd. Ook de prijs die de kweker voor zijn product ontvangt hangt af van het uiterlijk. Een paar vlekjes of een ruwe schil van fruit brengt dit direct in een lagere prijsklasse en de kwekers doen natuurlijk alles om dit te voorkomen. Er zijn zelfs cosmetische bespuitingen, die uit­sluitend dienen om de kleur mooier en de schil gladder te maken. Wie op deze dwaze en onverantwoorde vertoning aanmerking maakt, krijgt onverander­lijk te horen dat "het publiek" dit nu eenmaal wenst, waarbij wordt verge­ten dat jarenlang aan de consument is gesuggereerd dat "mooi" fruit iden­tiek is met hoge kwaliteit. Die bespuitingen zijn geen bezwaar, men kan het fruit toch schillen...!