© www.dode-lente.nl
HOME
voorgaande |
1970 - 1979 lijst |
volgende |
een terug
Boek DODE LENTE
BRON Delpher: NRC-Handelsblad 1976-03-20
De Gifmengers van Europa
(Door F. G. de Ruiter)
Op een manifestatie in hotel Krasnapolsky te Amsterdam riepen milieugroepen vorige week op tot nieuwe acties tegen de toenemende Rijnvervuiling. Donderdag 1 april komen de ministers van de Rijnoeverstaten eindelijk weer bij elkaar (in Parijs) om het stagnerende overleg te hervatten. Een onze redacteuren beschrijft hoe ernstig de toestand is.
Praten, schrijven of mediteren over de Rijn is een somber stemmende bezigheid geworden. Er was een tijd dat men aan deze rivier romantische gezangen wijdde, maar die is allang voorbij. De vraag „Warum ist es am Rhein so schön?” roept slechts een meewarig lachje op. De Rijn heet nu het grootste open riool van Europa, de Rijn is op sterven na dood en vader Rijn werd een vieze ouwe vent als gevolg van grenzeloze vervuiling.
De droeve werkelijkheid is dat al die uitspraken nog waar zijn ook. „ Van zalm naar arsenicum”, luidde de kop boven een weekbladartikel over dit onderwerp, en daarmee lijkt de aftakeling het best getypeerd.
Is er desondanks nog hoop voor de Rijn? Farce Majeur, het licht-satirische team van de NCRV, meent van wel: „De rivier wordt op den duur zo warm, dat we tropische toestanden krijgen en dan kunnen onze kinderen ook de Nijlpaarden voeren bij Lobith”. Een aardigheidje over een vorm van vervuiling - de zg. thermische verontreiniging als gevolg van koelwaterlozingen — die op het ogenblik juist minder urgent is. Het zijn vooral de massale zoutlozingen en de vervuiling door giftige chemische stoffen alsmede zware metalen, waar men zich grote zorgen over maakt.
En niet ten onrechte, zoals de cijfers aantonen. In 1974 (gegevens over vorig jaar zijn nog niet verkrijgbaar) voerde de Rijn de volgende hoeveelheden mee: 41 ton kwik, 410 ton arsenicum, 130 ton cadmium, 1710 ton lood, 1650 ton koper, 13.100 ton zink, 3100 ton chroom en ongeveer 19 miljoen ton keukenzout. De zoutvracht bereikte een recordhoogte en de geloosde hoeveelheden metaal stegen van 4 tot 40 procent. Alleen de concentratie arsenicum bleef gelijk, terwijl de afvoer van kwik daalde. Maar de opsomming is nog lang niet compleet. Behalve genoemde hinderlijke, schadelijke of ronduit giftige stoffen- voert de Rijn grote hoeveelheden olie, fenolen, detergenten, biociden, ammoniak, nitraten, fosfaten, enzovoorts mee. De temperatuur is opgelopen en de zuurstofhuishouding werd nog verder verstoord.
Visstand
In 1975 bleek uit een onderzoek van het KIWA dat Rijnwater onleefbaar is voor regenboogforellen. Na zes maanden heeft reeds een zeer sterke ophoping van giftige koolwaterstoffen in hun vetweefsel plaats en op den duur treedt grote sterfte op. Een jaar eerder was Rijnvis in Duitsland al ongeschikt verklaard voor menselijke consumptie. Een grote schok veroorzaakte destijds (1969) de beruchte endosulfanvergiftiging waar een massa vis aan ten gronde ging. De schuldige bleek het Westduitse chemische concern Farbwerke-Hoechst te zijn.
Sinds de laatste eeuwwisseling zijn trouwens al 15 vissoorten uit de Rijn verdwenen en vijf andere soorten gingen sterk in aantal achteruit. Bekend is verder dat de zeehondensterfte in het Waddengebied voor een deel wordt toegeschreven aan de kwiklozingen langs de Rijn. Rivierwater dat bij Hoek van Holland de zee instroomt, beweegt zich namelijk langs de kust naar boven en zoekt tussen Den Helder en Texel een weg naar de Waddenzee.
Drinkwater
Toch gaat het om hetzelfde water waaruit voor ongeveer 20 miljoen Westeuropeanen drinkwater wordt bereid, waardoor een rechtstreeks verband met de volksgezondheid ontstaat. De Maas, met zijn overigens veel geringere afvoer (slechts 8 miljard kubieke meter per jaar), steekt qua verontreiniging gunstig bij de Rijn af. Daarom zijn de waterleidingbedrijven van Rotterdam en Den Haag van Rijn- op Maaswater overgeschakeld via spaarbekkens in de Biesbosch en een Pijpleiding naar de Andelse Maas. Ook Zeeland en Noordwest-Brabant gaan uit de Biesbosch putten. De Rijn blijft evenwel drinkwaterleverancier voor o.m. Amsterdam, Dordrecht en de hele provincie Noord -Holland. Met grote moeite en zorg slagen de bedrijven er nog in om een betrouwbaar glas leidingwater te bieden, maar er kan een moment komen waarop de zuivering tekort schiet en men een kop thee van onverantwoorde samenstelling te drinken krijgt.
Er zijn trouwens niet alleen zuiveringsproblemen. Kortgeleden uitte de IAWR - een vereniging van 80 drinkwaterbedrijven in het Zwitserse, Duitse, Franse en Nederlandse stroomgebied van de Rijn - een ernstige klacht over aantasting van het leidingnet. Als gevolg van het tot recordhoogte, opgelopen zoutgehalte trad verhoogde roestvorming op, hetzelfde zout is verantwoordelijk voor aanzienlijke schadeposten in bet Westland. De groentekwekers in dit gebied zijn op Rijnwater aangewezen voor de besproeiing van hun gewassen, maar als er te veel zout in zit, zoals al jaren het geval is, komen er bruine punten aan, was de opbrengst vermindert. In 1970 werd de inkomstenderving door het Centraal Bureau voor de statistiek op circa f 25 miljoen per jaar geschat. Door enerzijds de stijgende prijzen en anderzijds de toegenomen chloridegehalten zal dit bedrag nu wel rond de ƒ 50 miljoen liggen.
Schuldigen
Als er naar schuldigen wordt gezocht, pleegt men vooral naar de Westduitse (chemische) fabrieken en de Franse kalimijnen in de Elzas te wijzen. Dat is ook logisch, in elk geval begrijpelijk, want die leveren in absolute zin verreweg de grootste bijdrage aan de industriële vervuiling (de "Mines de Potasse d'Alsace" bij Mulhouse zijn verantwoordelijk voor 40 procent van de zoutvracht). Maar de laatste tijd wordt steeds meer de vraag gesteld: wat doen we zelf, in Nederland, om die vervuiling terug te dringen?
Dan blijkt dat onze maatregelen niet strenger zijn dan van andere Rijnoeverstaten en dat kan in ons nadeel werken bij de internationale onderhandelingen over een schonere Rijn. Nederland is daar bij voortduring de vragende, want onderliggende, partij. Wij hebben last van hun vuil, zij niet van het onze, maar juist daarom zou een fors gebaar in de zin van een ingrijpend intern saneringsprogramma een gunstig psychologisch effect op de partners kunnen hebben.
De hoeveelheid vuil die Nederland toevoegt aan de smerigheid die bij Lobith ons land binnenkomt, is verhoudingsgewijs klein. Volgens een schatting van het Rijksinstituut voor de Zuivering van Afvalwater (RIZA) minder dan 10 procent, terwijl het Nederlandse traject ongeveer een zevende deel van de totale lengte van de Rijn uitmaakt. Maar dit gegeven is niet voldoende om ons op de borst te slaan. Nederland loopt zelfs iets achter bij de rest als het om de zuivering van afvalwater gaat.
In het hele stroomgebied van de Rijn wordt 39 procent van het totale aanbod (vooral rioolwater) op mechanisch-biologische wijze gezuiverd. Nederland scoort een percentage van 37.
Bilgewater
Een (misschien ondergeschikt) punt dat zeker in ons nadeel pleit, is de Nederlandse behandeling van het zg. bilgewater, een mengsel van water en olie dat zich op de bodem van schepen verzamelt. In Duitsland bestaat een onafhankelijke organisatie, die met behulp van speciale, geel geverfde vaartuigen dit bilgewater op de rivier inzamelt en later verwerkt. Dit gaat gepaard met een zorgvuldige controle. Een schipper op het Duitse deel van de Rijn zal het verontreinigende mengsel niet gauw overboord pompen. Nederland daarentegen blijft werken met walstations, waar de schipper uit eigen beweging moet aanleggen om op een nette manier van zijn bilgewater verlost te worden. Ook is hier de controle lang niet zo scherp.
Verder zijn ook hier fabrieken die schadelijk afval op de Rijn lozen. Nog kortgeleden kwam (dank zij een initiatief van het Milieu-actiecentrum Nederland en een onderzoek van de Utrechtse werkgroep projectonderwijs) aan het licht dat de metallurgische industrie Billiton (Arnhem) talrijke metalen aan de rivier toevoegt. „De gemeten concentraties aan cadmium, tin, lood, arseen, chroom, molybdeen, antimoon en vanadium zijn veel te hoog en leveren een niet te onderschatten bijdrage aan de vervuiling van de Rijn”, schreef de WPO in haar rapport.
De petrochemische industrie en de kunstmestfabrieken in de Rijnmond doen daar nog een royale schep bovenop. Dat zij de Rijn vervuilen, kan men moeilijk zeggen; daarvoor liggen ze te dicht bij de monding. Maar ze bedreigen wel het kustwater in Noordzee en Waddenzee, wat evenzeer geldt voor de Hoogovens, die per dag vier ton zink en een ton lood in de IJmuider buitenhaven storten.
Het verschil met Duitsland, Frankrijk en ook Zwitserland is natuurlijk wel dat hun lozingen ons schade berokkenen, terwijl zij van de onze- geen rechtstreeks nadeel ondervinden (de rivier stroomt nu eenmaal van boven naar beneden). Maar als het gaat om de vraag „Hoe behandelen we ons oppervlaktewater?” heeft Nederland weinig of niets extra's te bieden. Daarom zei de geoloog dr. D. Eisma, een van de particuliere ijveraars voor een schone Rijn, zaterdag jl. op het Rijnappèl van een aantal milieugroepen: „De Nederlandse regering heeft in feite niet zo veel been om op te staan wanneer andere Rijnstaten wordt verweten dat ze te weinig aan verbetering doen”, en hij vervolgde: „Het ligt binnen het bereik van de Nederlandse overheid om eenzijdig effectieve maatregelen te nemen en daarna hetzelfde van de andere Rijnstaten te eisen.”
D. J. Terlouw, fractieleider van D'66, sprak zich op dezelfde bijeenkomst in soortgelijke termen uit: „Ik wil niet zeggen dat we schuldiger zijn dan Fransen, Duitsers of Zwitsers, maar we opereren vanuit precies dezelfde mentaliteit. We hebben alleen een hekel aan lozingen als we er zelf last van hebben. Ook hier is milieubeleid ondergeschikt aan produktie.”
Topconferentie
Deze krachtige verwijzing naar de boter die aan ons hoofd kleeft en het nut de hand in eigen boezem te steken, leek vooral bedoeld voor zijn partijgenoot mr. L. J. Brinkhorst, die ook aanwezig was en als staatssecretaris van buitenlandse zaken nauw bij de onderhandelingen betrokken is. Op 1 april zal hij in Parijs met de ministers Westerterp (verkeer en waterstaat) en Vorrink (milieu) deelnemen aan de derde topconferentie over de Rijn, die al zeven of acht keer was uitgesteld.
Een betere illustratie van de moeizame wijze waarop dit overleg zich voortsleept, is nauwelijks denkbaar. En dat terwijl het instituut van de ministersconferentie juist in het leven was geroepen om knopen in de onderhandelingen op ambtelijk niveau door te hakken. Sinds een kwart eeuw - triest jubileum - kennen we de Internationale Rijncommissie, waarin hoge ambtenaren van de Rijnoeverstaten tot eenstemmigheid proberen te komen over saneringsmaatregelen.
Wat in die periode aan resultaten werd bereikt, is echter nauwelijks de moeite waard. De kwaliteit van het Rijnwater vertoonde geen vooruitgang, integendeel: het bederf greep steeds geduchter om zich heen. Geen wonder ook als men bedenkt dat de Rijncommissie geen enkele executieve bevoegdheid bezit, maar slechts aanbevelingen kan doen over de vraag hoe bepaalde vervuilingsvraagstukken op te lossen zijn. En die aanbevelingen moeten de instemming van alle partijen hebben.
Eind 1971 trad de politieke bruikbaarheid van deze formule ten volle aan het licht. Het ambtelijke overleg liep toen - het gebeurde in Bazel - volledig vast op het punt van de Franse zoutlozingen. Nederland nam het initiatief tot een ministersconferentie om uit de impasse te raken.
Hoe weinig dat initiatief ten slotte uithaalde, zal langzamerhand bekend zijn. De eerste topconferentie — oktober 1972 in Den Haag — leverde weliswaar enkele principeakkoorden op, maar die hebben nog geen effect gehad. Frankrijk bijvoorbeeld beloofde om per 1 januari 1975 de helft van zijn afvalzouten (3,8 van de 7,6 miljoen ton) achter te houden in plaats van in de Rijn te storten als eerste stap naar een oplossing. Het is echter niet gebeurd en zoals de zaken er nu voorstaan, kan het nog ettelijke jaren duren ook. De afspraak om ten minste één keer per jaar als ministers en staatssecretarissen bijeen te komen, bleek ook een lachertje. In 1973 lukte het nog net, maar 1974 en 1975 verstreken zonder een dergelijk topberaad.
Nu gaat het dan eindelijk weer gebeuren, maar of deze derde zitting veel op zal leveren, wordt betwijfeld. Staatssecretaris Brinkhorst is tamelijk optimistisch, zoals hij vorige week op het Rijnappel liet merken, maar anderen als Jan Terlouw zijn uitermate sceptisch gestemd.
Over een zoutverdrag volgens de oorspronkelijke plannen hoeft men al niet meer te praten (Frankrijk onderzoekt nu de mogelijkheid om de miljoenen tonnen kali-afval de bodem in te spuiten, maar de proeven zijn nog niet voltooid). Urgenter met het oog op de volksgezondheid is trouwens de totstandkoming van een verdrag tegen chemische vervuiling, waarover de laatste jaren oneindig werd getwist met als gevolg dat de ministersconferentie („om knopen door te hakken”) keer op keer werd uitgesteld.
Tegenstellingen
Hier liggen de tegenstellingen tussen Nederland/Frankrijk enerzijds en Duitsland/Zwitserland anderzijds. Ze spitsen zich toe op de vraag: is de Europese kaderregeling voor oppervlaktewateren, waarover eind 1975 in Brussel moeizaam een compromis werd bereikt, voldoende voor de Rijn of eist deze rivier strengere lozingsnormen? Met andere woorden: krijgt de Rijn een zwaarder recept dan de rest?
Vooral Duitsland verzet zich daartegen, uit angst dat de fabrieken aan de Rijn en haar zijstromen — circa 70 procent van de totale Westduitse industrie - door de milieu-eisen te zware financiële offers moeten brengen. Dit zou hun concurrentiepositie t.o.v. bijvoorbeeld de Franse industrie in het Rhónedal verslechteren. Dat kunnen we in deze tijd van economische recessie niet gebruiken, zegt Bonn, met een beroep op dé werkgelegenheid.
De Nederlandse regering verzet zich tegen die opvatting. Zij houdt vast aan een strak(ker) saneringsprogramma voor de Rijn, omdat het giftige vuil daar volgens haar meer kwaad kan stichten dan elders. Minister Westerterp zei half oktober vorig jaar in deze krant: „Waar vind je een stroomgebied met zo'n enorme bevolkingsdichtheid? En waar zijn tegelijk zo veel industrieën geconcentreerd? Nergens en daarom moet de mogelijkheid open blijven om voor de Rijn een apart regime in het leven te roepen.; een regime aangepast aan de ernst van de vervuiling.”
Nieuwe stappen?
In hoeverre Duitsland hieraan tegemoet wil komen, zal straks blijken. Als de conferentie tenminste iets concreets oplevert. De kans dat de zaak ook in Parijs vastloopt, is niet uitgesloten en dan rijst de vraag of Nederland als meest gedupeerde partij nieuwe stappen onderneemt ter wille van een schonere Rijn. Op een IAWR-congres in Amsterdam heeft Westerterp daarover iets onthuld. „Als bij het komende overleg van de betrokken ministers, ondanks alles wat vooraf ging, toch de resultaten uitblijven, moeten we onszelf de vraag stellen of de weg van dit overleg nog wel zinvol blijft. In dat ongunstige geval zal de Nederlandse regering zich beraden hoe zij haar inspanningen dan richting moet geven.”
Dus met het mes in de achterzak naar Parijs? Dat bleek niet zo'n vaart te lopen, toen we hem later om een toelichting vroegen. „Ruzie”, aldus Westerterp, „is het laatste waar we behoefte aan hebben, daar is de zaak niet mee geholpen. Waar het om gaat is dat we een oplossing bereiken. Pas in het uiterste geval, als blijkt dat we ook met dit overleg geen stap verder komen, zullen we ons beraden op andere, mogelijkheden. Maar daar wil ik niet op vooruit lopen. Ik kan in dit stadium eenvoudig mijn kaarten niet op tafel leggen.”
Onder-minister Brinkhorst kon daar vorige week aan toevoegen dat Nederland pas bij een volledig debacle zijn zwaarste politieke geschut (Den Uyl) in stelling zal brengen. Rustig aan, luidt dus kennelijk de boodschap, en blijven hopen op betere tijden - een consigne dat zou passen in de opvatting dat Nederland niet hoog van de toren kan blazen zolang we op milieugebied geen voorsprong hebben. „Eerst zelf aan het werk en dan eisen stellen”, zei dr. Eisma, de geoloog, ongeveer. Simpel vertaald: eerst Billiton aanpakken en dan Hoechst aanklagen. Het zou onze moeilijke onderhandelingspositie zonder twijfel verbeteren. Wie wijst er overigens niet naar de ander?
Toen ik jaren geleden de Franse kalimijnen bezocht voor een verslag over de zoutlozingen, bracht ir. Jacques Thomas me bij de smeerpijp, die het grauwe drab naar de Rijn voert. We stonden op de oever en de man verklaarde: „Wat wij doen is ellendig voor jullie, maar wat de Duitsers doen is nog veel erger” en hij wees met zijn pijp richting Bondsrepubliek. „Daar komen de gemeenste gifstoffen vandaan”. Hij had nog gelijk ook. Maar zolang Jacques Thomas en de rest alleen maar wijzen, knapt de zieke, vieze oude man nooit op.
/ 1970-1979 / DIVERSE 1976-03-20
BRON Delpher: NRC-Handelsblad 1976-03-20 ook in MAP
#RIJN De Gifmengers van Europa
Zie meer knipsels
over vervuiling Rijn ►
in/fo
SITEMAP |
GEGEVENS |
ZOEKEN |
Biografie-1 |
Biografie-2 |
Biografie-3 |
Invloed-01 |
Wikipedia-E |
Wetgeving |
Oskam-01 |
1991 MJPG |
2010 gebruik |
2012 gebruik |
2016 gebruik |
afzet/gebruik |
Grondgebruik-01 |
Niet landbouw |
Gedrag |
NEFYTO |
keuzelijst |
New Yorker |
Silent Spring |
Dode-Lente |
USA Rapport |
Zilveren Sluiers |
DEEL-1 |
DEEL-2 |
DEEL-3 |
DEEL-4 |
DEEL-5 |
HOOFDST.-01 |
HOOFDST.-02 |
HOOFDST.-03 |
HOOFDST.-04 |
HOODFST.-05 |
HOOFDST.-06 |
HOOFDST.-07 |
HOOFDST.-08 |
HOOFDST.-09 |
HOODFST.-10 |
HOOFDST.-11 |
HOOFDST.-12 |
HOOFDST.-13 |
HOOFDST.-14 |
BRONNEN |
vóór 1940 |
1940-06-16 |
Colloradekever |
1e maal DDT |
Rupsenplaag |
USA DDT |
Nobelprijs |
Nevelspuit |
Rijnvervuiling |
ZLM rapport |
1954-07-19 |
Dr. Briejér |
Dr. Briejér |
lijst 1960-1969 |
gifgebruik 1960 |
The New Yorker |
8 x silent spring |
5 X dode lente |
Rachel Carson † |
2 X zilveren sluiers |
1980-1989 |
1990-1999 |
2000-2009 |
2010-2019 |
1980 Lekkerkerk |
1980 Volgelmeer.p. |
1981 Westland |
1982 Zure regen |
40 Jr. GIF |
1986 Tsjernobyl |
25 jr dode lente |
1989 CFK's |
1989 MJP-G |
bodemsanering |
Meerjarenplan |
1990-12-19 |
Zenuwziekten |
MJP-G |
1992-03-10-2 |
Bestrijdingsmiddelen |
MJP-G |
Vrije zone |
2002-06-05> |
2004-06-06 |
2008-10-01 |
2013-05-13 |