© www.dode-lente.nl   

Volgende hoofdstuk naar index boek voorgaande hoofdstuk

voorgaande

1950 - 1959 lijst

volgende


 HOME


een terug

 Boek  DODE LENTE




     BRON en KNIPSEL 1957-06-15

BRON: "Max Dendermonde Miljarden insekten bedreigen ons bestaan". "Het Parool". Amsterdam, 15-06-1957. Geraadpleegd op Delpher op 09-06-2019, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ABCDDD:010831522:mpeg21:a0320

Het Parool 1957-06-15


Miljarden insekten bedreigen ons bestaan


Max Dendermonde

Onlangs verscheen in het blad TNO-Nieuws een bijzonder boeiend en zeer beangstigend artikel van de hand van dr. J. C. Briejèr, directeur van de Plantenziektenkundige Dienst te Wageningen. Het stuk handelt over de sterk toenemende weerstand van allerlei schadelijke insekten tegen de moderne, chemische bestrijdingsmiddelen, en is als zodanig reeds uiterst belangwekkend, maar het krijgt nog een extra betekenis door de vreesaanjagende, veel wijdere achtergronden, die dr. Briejèr in zijn artikel suggereert.


Maar voor wij u daarover vertellen — wijzer geworden door een gesprek met genoemde wetenschapsman en door lezing van enkele zijner geschriften — zullen wij eerst nader ingaan op de toenemende insekten-resistentie. We doen dat aan de hand van citaten. „Zoals bekend, worden vele ernstige ziekten van de mens, zoals malaria, gele koorts en pest, overgebracht door insekten. Teneinde de verspreiding van zulke ziekten te voorkomen, is het noodzakelijk deze insekten te bestrijden. Vóór 1940 was dit zeer moeilijk, omdat men niet over afdoende middelen beschikte. Toen DDT en soortgelijke middelen gevonden werden, hief men een groot gejuich aan: het probleem was opgelost”. In een brief schrijft Dr. B., Dat niet de atoombom het beste wapen was tegen de Jappen, maar DDT. Dat zegt dus wel iets!


Maar: „de ontnuchtering volgde spoedig en het gejuich is reeds lang verstomd. In 1943 begon men in Zweden een intensieve campagne met DDT tegen vliegen. Drie jaar later was het al mis. Hetzelfde gebeurde in Denemarken, Italië, Zwitserland en ongeveer 28 andere landen. Overal had men in het begin een verbazingwekkend succes: er waren nagenoeg geen vliegen meer, het probleem was opgelost. Toen het na enkele jaren heel wat minder goed ging, werd o.a. schuld gegeven aan slechte DDT, nalatigheid van de uitvoerder, lage temperatuur en nog veel meer. Niemand wilde geloven, dat de vliegen resistent geworden waren. Maar omstreeks 19 47 werden mij in het Insekticiden-Laboratorium te Springforbi in Denemarken vliegen getoond, die even rustig in DDT rondliepen als primitieve tovenaars op gloeiende kolen”

 

Een dergelijk verschijnsel was overigens niet nieuw, men had er rekening mee kunnen houden: „In 1914 werd uit de U.S.A. gemeld, dat de San José schildluis niet meer reageerde op californische pap. In 1916 bleek, dat schildluizen op citrusbomen ongevoelig waren geworden voor blauwzuur. De resistentie van Enarmonia ten opzichte van loodarsenaat was reeds in 1928 bekend”. In feite was er dus niets nieuws onder de zon. „Het aanpassingvermogen van insekten is nu eenmaal verbazingwekkend. Er is vrijwel geen milieu, waarin geen insekten leven. Er komen vele soorten voor in derriswortel. Ze leven in de vreemdsoortigste medicijnen in de apotheken. In plassen ruwe aardolie bij de boortorens komen vele insekten om. De z.g. petroleumvlieg zag daarin echter een lekker hapje; haar larven leven in die ruwe olie en voeden zich met de omgekomen soortgenoten”.


Maar nu eerst terug naar die Deense vliegen. „De bestrijdingscampagnes waren zeer intensief en zij werden zowel tegen de vliegen zelf als tegen de larven gericht. Vrijwel geen enkel exemplaar kon aan de aanraking met DDT ontkomen. De opruiming was dan ook enorm. Sporadisch bleven er nog wel een paar vliegen over, maar wie daarop lette was een kniesoor. Dat waren natuurlijk dieren, die ondanks de zorgvuldige bestrijding niet met het gif in aanraking waren gekomen”, dacht men. „Die zullen er ongetwijfeld óók bij zijn geweest, maar men zag een andere categorie over het hoofd, namelijk vliegen, die wel waren aangeraakt, maar niet doodgingen: de resistente exemplaren. De overgebleven dieren bestonden dus uit twee soorten: niet geraakte én resistente. Het percentage resistente individuen zal hoger zijn naarmate de bestrijding intensiever i s.” Met andere woorden: hoe meer insekten men doodt, des te hoger — relatief gezien — zal het aantal resistente exemplaren onder de overblijvende levende zijn. Door deze natuurlijke selectie maken we onze vijanden dus sterker! „Nu is echter ongetwijfeld niet ieder exemplaar om dezelfde reden en in gelijke mate resistent. In grote lijnen kunnen we de eigenschappen die verantwoordelijk zijn voor de resistentie in drie groepen onderscheiden:

1. Fysiolonische resistentie, dat is het vermogen om door biochemische processen het gif onschadelijk ie maken.

2. Morfologische resistentie, namelijk als door bepaalde morfologische factoren, bijvoorbeeld een dikke huid, het gif moeilijker kan binnendringen.

3. Resistentie door een bepaald gedrag, waardoor aanraking met het gif wordt vermeden.



DIT is slechts een zeer grove indeling; in werkelijkheid is het probleem zo gecompliceerd, dat wij er feitelijk nog maar weinig van weten. Van vliegen is o.a, bekend, dat zij DDT, dichloor-diphenyl-trichlooraethaan, onder afsplitsing van zoutzuur kunnen omzetten in niet giftige dichloor-diphenyl-dichlooraethaan. Dit kunnen alle vliegen, maar de meeste kunnen het niet snel genoeg en daarom gaan ze dood. Sommige ontsnappen maar net aan hun noodlot, andere kunnen het extra snel en ze zijn daardoor superresistent. Weer andere ontspringen misschien de dans omdat ze een dikkere opperhuid hebben of omdat ze steeds maar rondvliegen en niet op met DDT bedekte oppervlakten gaan rondlopen. In de nakomelingschap kunnen exemplaren voorkomen, die verschillende eigenschappen voor resistentie in zich verenigen en die dus hoogresistent zijn. Nu gaan we er weer met DDT overheen en misschien zelfs met een verhoogde concentratie. De gevolgen hiervan laten zich gemakkelijk begrijpen. Dat zijn de vliegen die ik in Denemarken in de DDT zag rondlopen”.


Misschien zal dit alles u weinig verontrusten, omdat u geneigd bent te denken: „Nou ja, ze vinden wel weer iets nieuws”, en dat is dan mooi voor u, want er is al angst genoeg in het leven. En bovendien: het zijn toch maar vliegen! Zo is het, maar wat voor vliegen geldt, geldt evenzeer voor alle andere insekten en ook voor aaltjes, bacteriën, virussen, schimmels, en zelfs ratten en muizen. De zaak waarom het gaat is dat men al te veel verzuimt de natuur als een geheel te beschouwen. „In de gehele natuur kan men het voortdurend streven naar behoud van evenwicht waarnemen. Wordt dit evenwicht verstoord”, aldus de woorden van dr. B. in een ander, reeds uit 1949 daterend artikel, genaamd: Zijn wij op de goede weg?, „dan treden al spoedig krachten op, die het trachten te herstellen. Dit kan op velerlei manieren gebeuren. Een zeer eenvoudig voorbeeld is de voortdurende strijd, die in onze duinen gevoerd wordt tussen de St. Jacobsvlinder en het St. Jacobskruid. in sommige jaren zijn de duinen geel getint door de bloemen van het kruiskruid. Het landschap, dreigt er op bepaalde plaatsen door overwoekerd te worden. De rupsen van de vlinder vinden een welvoorziene dis en het insect vermeerdert zich snel. Twee of drie jaren later is elke plant overdekt met de zwartgele rupsen. Het kruiskruid wordt geheel kaalgevreten, er komen massa's vlinders, die echter bijna geen planten vinden om hun eieren op te leggen. Het eindresultaat is, dat er vrijwel geen kruiskruid meer is en ook geen rupsen zijn. De plant begint zich dan weer snel te vermeerderen en het lieve leven begint opnieuw. In andere gevallen worden insectenplagen in toom gehouden door parasieten. Deze parasieten weer door hyperparasieten, enz. De aandachtige onderzoeker zal nog vele andere mechanismen ter bewaring van het evenwicht kunnen waarnemen.


ER heerst echter één plaag op aarde, die zich steeds meer onttrekt aan het evenwicht. Dat is de mens. Hoe belangrijk we onszelf ook achten en hoe belangrijk wij in geestelijk opzicht ook zijn of kunnen zijn, biologisch gezien vormen wij een plaag. Er zijn zóveel mensen op aarde, dat zij hun behoeften niet meer kunnen dekken met wat de natuur opbrengt”. Bedoeld wordt: wat de natuur „in het wild” opbrengt. „Biologisch gezien moest de mens dus verhongeren als de St. Jacobsvlinder of door ziekten worden weggemaaid als geparasiteerde insecten. In vroegere eeuwen geschiedde dit ook in sterke mate. Honger, pest, cholera, pokken deden miljoenen mensen omkomen. De bevolkingsaanwas was gering en vaak negatief. Tegenwoordig heeft de mens zich steeds meer „onafhankelijk” gemaakt van de natuur, d.w.z. het evenwicht wordt steeds meer verbroken. Wat zijn daarvan de gevolgen?


Laat ons de beroemde coloradokever maar eens gaan bekijken. Dit insekt leefde vroeger zeer onschuldig op wilde Solanaceeën in Amerika. Vermoedelijk werd het daar op soortgelijke wijze in toom gehouden als de St. Jacobsvlinder bij ons. Maar de zich snel vermeerderende mensen moesten meer voedsel hebben en ze gingen steeds meer aardappelen verbouwen over enorme uitgestrektheden. Biologisch betekent dit een evenwichtsverstoring. Huiselijk gesproken wist de natuur daar wel raad op, ze had de coloradokever in petto en nog enige andere grappige middelen om aan die ongewenste aardappelplaag een einde te maken. De mens moest echter die aardappelen hebben en ontwikkelde een tegenoffensief, de ziektebestrijding. Overal waar men in land- en tuinbouw grote oppervlakten met bepaalde gewassen verbouwt, treedt hetzelfde verschijnsel op: verstoring van evenwicht, dat dan op kunstmatige wijze zo goed mogelijk hersteld moet worden. In de fijnere tuinbouw heeft men daarbij vaak nog te doen met zeer vatbare gewassen. Bovendien worden de culturen steeds intensiever en in verband daarmee nemen de plagen toe. Steeds meer „verzet” de natuur zich tegen de toenemende evenwichtsverstoring.



De mens grijpt naar sterkere middelen. Middelen, die „universeel” werken, maar die het beetje natuurlijk evenwicht, dat er nog is, geheel verstoren. Het einde hiervan kan volgens mijn persoonlijke mening niet anders dan catastrophaal zijn. Men kan zich in gissingen verdiepen hoe het verloop van zaken zal zijn, zekerheid kunnen we hierover niet verkrijgen.


WELLICHT zal de mensheid gedecimeerd worden door steeds verbitterder oorlogen om grondstoffen en voedsel. Er zijn echter ook andere mogelijkheden. Het is niet uitgesloten dat de mens zichzelf langzaam zal vergiftigen met de chemische stoffen, die zowel in land- en tuinbouw als bij de bereiding van het voedsel worden gebruikt. Vermoedelijk zullen beide factoren plus nog enkele andere ons naar de onvermijdelijke catastrofe voeren”, aldus citaten uit enkele schrifturen van dr. Briejèr, met wie ik onlangs in het gebouw van de Plantenziektekundige Dienst te Wageningen een gesprek mocht hebben, een gesprek, waarin hij mij in grote lijnen hetzelfde vertelde.


U moet zich overigens niet voorstellen, dat dit gesprek werd gevoerd op een onheilspellende toon, want dr. Briejêr is -— wanneer men hem eenmaal „los” heeft, en dat is niet zo gemakkelijk — een man (56, ironische bril, sterk roker) die over een zeer goed gevoel voor humor beschikt, in elk geval niet iemand is, die opgejaagd door het gebouw rent, daarbij uitroepend: „Wat moeten we er aan doen? Wat moeten we er aan doen?”

Dat gebouw leent zich trouwens ook niet voor een dergelijke opgewonden stemming, want men is daar heel rustig bezig met allerlei wonderlijke proeven, waarbij duizenden dooreenwriemelende 'beestjes in nette glazen doosjes heel wetenschappelijk de das wordt om gedaan, hetgeen dan keurig zijn weerslag vindt in zuivere tabelletjes en mooi getekende curven, leder vak heeft zijn overcompensatie, en zo houdt men er daar in Wageningen voor de grap wat kakkerlakken van zeer groot formaat op na, zoals een ander kanariepietjes. De hoog wetenschappelijke heren laten die miniatuur-voorwereldlijken speels over schouders en nek lopen en gaan er mee om als waren het heel kleine, lieve hondjes. Overigens hebben deze kakkerlakken wel hun nut, want ze dienen als test voor vrouwelijke sollicitanten: „Juffrouw, wilt u uit die kast daar even een kakkerlak voor me pakken?” Wie weigert kan wel naar huis gaan, verpleegsters hebben hun etter en bloed, Wageningse laboranten hun kakkerlakken, hun ratten en muizen.

Men schijnt zeer snel te leren in vrede met dit gebroed te leven. Vrede heerst overigens alom, speciaal in die esthetische afdeling, waar men ten behoeve van het landbouwonderwijs allerlei insekten in plastic blokjes insluit, en waar men prachtige expositie-tableaux samenstelt, heel anders dan die duffe, fantasieloze kasten, die wij vroeger op de lagere schooien de h.b.s. hadden hangen.


„Als ik de taak van de Plantenziektekundige Dienst in enige woorden zou willen samenvatten, dan zouden dit - de woorden „Waken”, „Documenteren”, en „Voorlichten” zijn", boekstaafde dr. Briejèr. Aan voorlichting wordt bijzonder veel gedaan, en op zeer moderne wijze, niet voor niets heeft dr. B. een grote belangstelling voor de nieuwe methoden der publiciteit. Hetgeen echter niet betekent, dat hij voortdurend op een onheilspellende trom timmert: „Maakt u de mensen niet te bang met uw stuk”. Ondertussen hebt u begrepen, dat er op internationaal niveau nog wel iets anders is om over te praten dan enkel de atoombom.



VERPLAATSTEN ziekten van diverse aard zich vroeger slechts langzaam van de ene plek op aarde naar de andere, vliegtuigen, treinen en snelle schepen hebben daarin grondige verandering gebracht. Ons aller uiterst gecultiveerde bestaansbodem is mede daardoor bijzonder kwetsbaar geworden.

Bovendien: de mens zelf is zwakker geworden. „Wij leven langer, maar onze weerstand is geringer”, volgens Dr. B. „Het is overduidelijk, dat wij op een gevaarlijke weg zijn. En nu spreken we alleen nog maar over resistentie. Er zijn echter nog andere nadelen verbonden aan de chemische bestrijding, zoals het vernietigen van natuurlijke vijanden van de schadelijke organismen. Bovendien vrees ik, dat wij met de onkruidbestrijdingsmiddelen ook zullen vastlopen en misschien wel zeer spoedig. Het onderzoek van andere bestrijdingsmogelijkheden zal met kracht moeten worden voortgezet. Het zal sterk biologisch gericht moeten zijn, niet chemisch. Wij zullen moeten trachten de natuurlijke processen behoedzaam in de door ons gewenste richting te leiden, in plaats van te proberen ze met ruw geweld te dwingen.


Een voorbeeld van behoedzaam leiden is de vruchtwisseling bij aardappelen. In verband met het aardappelcystenaaltje. Als goede richtingen van onderzoek komen daarbij het kweken van resistente aardappelrassen en het zoeken naar lokstoffen om de aaltjes uit de cysten te lokken, waarbij ze dan geen aardappelen vinden om op voort te leven. Daarentegen is het gebruik van nematiciden of aaltjesdodende middelen bruut geweld, dat ons duur te staan kan komen. Er is hier een geestesgesteldheid, een inzicht nodig, dat ik bij vele onderzoekers mis.


Het leven is een voor ons onbegrijpelijk wonder, waar wij altijd met eerbied tegenover moeten staan, zelfs als we het moeten gaan bestrijden. Feitelijk is de noodzaak om bestrijdingsmiddelen te gebruiken een bewijs van onmacht en onwetendheid. Onmacht om de natuurlijke processen zodanig te leiden en te beheersen dat het gebruik van bruut geweld niet nodig is”.


Met andere woorden: het biologisch evenwicht, dat door de mens zo rigoureus is verstoord, moet op de een of andere manier worden hersteld, of liever: er moet door de mens naar worden gestreefd een nieuw bij hem passend evenwicht te creeëren. Bijvoorbeeld: wil men een bepaald insekt in toom houden, doodt het dan niet, maar laat het doden door zijn natuurlijke parasiet. Men zou de natuur niet moeten gaan bestuderen in vakjes, maar in haar totaliteit, in haar enorme samenhang. Het zou daarom nodig zijn om voor elk probleem afzonderlijk wetenschappelijke werkgroepen in het leven te roepen, groepen waarin geleerden van velerlei faculteit zouden moeten samenwerken.

En dit zou niet enkel nationaal, maar veel sterker nog internationaal moeten geschieden. Want andermaals: de mensheid wordt door sterker gevaren bedreigd dan door die van de atoombom alleen. „Wat zou er gebeuren”, vroeg Dr. Briejèr zich af, „als een resistent geworden insekt resistent geworden bacteriën over de wereld zou verspreiden?” Kortom, hoezeer de wetenschap ook vordert, er is geen reden om ons op de hoge borst te slaan.

Het noodlot van Napoleon, die de slag bij Leipzig niet verloor door de kracht van zijn menselijke vijanden, maar door het geniepige werk van de typhusluizen, wacht in principe de wereld nog dagelijks. De beschaafde mens moet zichzelf weerbaarder maken, zichzelf trachten te stellen in een natuurlijker evenwicht. Niet de dood is het grootste gevaar voor de mensheid, maar haar welvaart. Dat betekent, dat wij van de wieg tot het graf een zeer gevaarlijk leven blijven leiden. Het is goed ons daarvan bewust te zijn zonder ach en wee.


Naar knipsel

en bron

BRON Delper: Het Parool 1957-06-15


Uitvoerige aandacht aan een artikel in het blad TNO-Nieuws;


Over #resistentie van insecten voor o.a. DDT


Schrijver was dr. J. C. Briejér,

Directeur van de Plantenziektenkundige Dienst te Wageningen.

 /  1950-1959  / DIVERSE 1957-06-15  



1954-12-04

Zeeuws landbouwblad

1957-02-23

Zeeuws landbouwblad

1957-06-15

Het Parool

1963-04-27

Trouw

1963-10-30

Trouw

1964-04-17

 De Telegraaf

1964-07-16

Het Vrije volk

1964-10-30

Prov. Zeeuwse Courant



BOEK

  ZILVEREN SLUIERS

1967-11-15

Alg. Handelsblad

1967-12-30

Leeuwarder Courant

1968-03-12

Nieuwsblad v/h Noorden

1969-01-18

Nederlands Dagblad

1969-12-15

Alg. Handelsblad

1969-02-27

De Telegraaf

1970-06-13

De Telegraaf

1970-09-28

Leeuwarder Courant



MEER Dr. C. J. BRIEJÉR

Friesche Koerier 1969-06-07

Aardige uitleg over #resistentie......

in/fo