© www.dode-lente.nl
HOME
voorgaande |
1980 - 1989 lijst |
volgende |
een terug
Boek DODE LENTE
/ 1980-1989 / DIVERSE 1989-02-11
BRON Delpher: De Volkskrant 1989-02-11 ook in Milieu-MAP
“Van verreweg de meeste chemische stoffen
om ons heen weten we nog steeds niets”
Aan alle kanten zijn we omgeven door chemicaliën. Sommige zijn giftig, andere onschadelijk, maar van verreweg de meeste is niets bekend. Toxicologen onderzoeken in hun laboratoria de meest uiteenlopende stoffen op hun effecten. Een probleem is dat de resultaten bij proefdieren niet zonder meer op mensen mogen worden toegepast. Is de mens een grote rat of niet?
(Door MAARTEN EVENBLIJ)
ELK JAAR sterven er wel een paar mensen aan een overdosis water. Niet door verdrinking, maar doordat ze dagelijks een emmer water naar binnen werken. Ook keukenzout eist zijn slachtoffers. Het is onontbeerlijk voor het voortbestaan van levende cellen, maar wie er te veel van nuttigt, krijgt last van zijn nieren. Voor de volksgezondheid zou het dan ook goed zijn als de prijs van zout zou vertienvoudigen, menen sommige toxicologen. “Alle dingen zijn giftig en er is niets dat geen gif bevat; alleen de dosis bepaalt of iets niet giftig is”, schreef de Zwitserse arts Paracelsus reeds in de 16e eeuw.
Toxicologen, die de schadelijkheid van stoffen voor mens en milieu onderzoeken. Proberen te achterhalen wanneer het lichaam te veel, te vaak, of te lang met een stof in aanraking komt, zodat er ziekteverschijnselen optreden.
Hoewel Paracelsus als grondlegger van de toxicologie geldt, en het gifmengen in de Middeleeuwen en Renaissance een wijdverbreide methode was om tegenstanders uit de weg te ruimen, kwam de toxicologie pas tijdens de (chemische) revolutie tot bloei.
De na-oorlogse toxicologie begon met de constatering dat er jaarlijks een groot aantal nieuwe chemische stoffen bij komt, waarvan absoluut niets over de werking op de mens bekend is. De explosie van de chemische technologie maakte een controle op giftigheid noodzakelijk. Vooral chemicaliën in voedsel en geneesmiddelen werden toen onderzocht. Daarnaast nam men het gebruik van chemicaliën op de werkplek en de schadelijkheid van insekticiden — gemaakt om te doden — onder de loep. Pas in de jaren zestig kwam aandacht voor de giftigheid van zware metalen en PCB's.
Veel meer dan een black box-aanpak hadden de toxicologen niet voor handen. Geef honderd ratten, muizen of cavia's verschillende doses van de te onderzoeken stof en kijk bij welke hoeveelheid de helft het loodje legt. De dosis die dodelijk (letaal) is voor de helft van het aantal proefdieren, zegt iets over de directe giftigheid van een stof, de 'acute toxiciteit'. Deze zogenaamde LD.MDSD/50.MDNM/test staat' wegens het grote aantal proefdieren dat hij verbruikt en de beperkte hoeveelheid informatie die hij biedt, onder zware kritiek.
“Die LD-MDSD/50.MDNM/-test is een waanzinnige test”, zegt prof.dr v. Feron, hoofd van de afdeling Biologische Toxicologie en onderdirecteur van het Instituut CVO-Toxicologie en Voeding TNO/ “Acute toxiciteit is eigenlijk alleen interessant voor het schatten van risico's bij de opslag van bulkchemicaliën als ammoniak en chloor.” Het is, aldus Feron, minder interessant te weten wanneer een dier sterft aan een hoge dosis, dan te weten wat er gebeurt als het langere tijd aan een lage dosis van een chemische verbinding is blootgesteld.
Ook al vinden toxicologen dat de acute toxiciteit weinig bruikbare informatie geeft — behalve in het geval van rampen, het gebruik van geneesmiddelen en bij zelfdoding door vergiftiging — toch blijkt verreweg het grootste gedeelte van de chemicaliën dat op de markt is alleen te zijn getest op deze acute toxiciteit. Van de zestigduizend stoffen die in 1983 op een registratielijst van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling; de club van rijke landen) stonden, was 80 procent alleen getest op acute giftigheid. Van slechts 4,4 procent van de chemicaliën waren bijvoorbeeld gegevens over hun effect op de voortplanting van proefdieren bekend.
Prof. dr J. Koeman, hoogleraar toxicologie aan de Landbouwuniver-siteit Wageningen: „Veel stoffen, zoals dioxinen en PCB's, zijn indertijd toegelaten zonder goed onderzoek. Ook de effecten van bijvoorbeeld nitraat en nitriet zijn pas kort duidelijk. Ons milieubeleid wordt bepaald door rampen als Bophal, Seveso en Basel. We maken ons zorgen over de voorpagina-chemicaliën, terwijl we maar van zeer weinig stoffen iets weten over hun effect op het milieu.
Net zoals bij de produktie van geneesmiddelen en voedingsstoffen moeten we daarom voor alle chemicaliën die in het milieu terecht kunnen komen naar een positieve lijst: alles is verboden, tenzij aannemelijk is dat de stof niet schadelijk is. Stoffen die niet echt noodzakelijk zijn, moeten we niet gebruiken.”
Van verreweg het grootste deel van de stoffen in ons milieu weten we dus eigenlijk niets, ook al begon men in de jaren vijftig met het testen op andere aspecten dan alleen de acute toxiciteit. Eerst op de chronische giftigheid en de kankerverwekkende eigenschappen. Later, na het Softenondrama, op de teratogene werking (het effect op de zich ontwikkelende vrucht) en op allergene en irriterende eigenschappen van chemicaliën.
De batterij testen werd steeds omvangrijker en duurder, maar er kwam nauwelijks inzicht in de werking van de stoffen op het lichaam. Proefdieren functioneren nog steeds als een black box die reageert op wat je erin stopt.
Feron: „De kracht van proefdieren is dat je zeer gedetailleerd te werk kunt gaan. Je kunt het proefdier helemaal uit elkaar halen en hersenen, testikels of lever uitpluizen. Je kunt alles zien. Van de voedselopname tot veranderingen in het enzym-systeem.”
Dat toxicologen als ze maar goed genoeg kijken, kunnen zien wat een stof teweeg brengt, wil echter niet zeggen dat ze ook weten hoe een stof werkt. Op welke manier PCB's precies kanker verwekken, of zware metalen het zenuwstelsel aantasten. „Bovendien”, benadrukt Feron, „proberen we niet een veilige wereld voor ratten te creëren, maar voor mensen.”
Bij gebrek aan beter is het recept daarvoor vrij eenvoudig: Men neemt een flink aantal proefdieren van diverse pluimage, voert deze verschillende hoeveelheden van de te onderzoeken stof (of laat ze die stof inhaleren, of met de huid in contact komen) en doet nog wat proefjes. Vervolgens let men op het gedrag, voedsel- en waterconsumptie en sloopt men na afloop van de proef het dier om het aan een minutieus onderzoek te kunnen onderwerpen. De concentratie waarvan men in het meest gevoelige proefdier geen veranderingen kan constateren (het no-effect level) wordt als veilig voor het dier beschouwd.
Vertaling van de bevindingen van dierproeven naar de mens gaat uit van de gouden regel: een mens is een grote rat, tenzij het tegendeel blijkt. Wat slecht is voor bijvoorbeeld een rat, is — naar verhouding van het lichaamsgewicht of het energieverbruik — dus even slecht voor een mens. Omdat een mens toch niet echt een grote rat is, hanteren toxicologen bij het omrekenen van proefdier naar mens een veiligheidsfactor van 100. Misschien is een mens wel wat gevoeliger, bovendien reageren niet alle mensen hetzelfde, redeneren zij.
„Er is niets afschuwelijkers dan die veiligheidsfactor”, zegt Feron uit de grond van zijn hart. „Het betekent dat je niet genoeg weet over het werkingsmechanisme van een bepaalde stof en genoegen moet nemen met een schatting uit de losse pols. In het algemeen blijkt die veiligheidsfactor wel te voldoen, maar misschien zou hij voor een aantal stoffen naar beneden kunnen.”
Een gebrek aan kennis over het werkingsmechanisme maakt de veiligheidsfactor van veel stoffen tot natte-vingerwerk. Bovendien schiet standaard toxicologisch onderzoek op een aantal terreinen tekort. Zo valt de invloed van stoffen op het zenuwstelsel en op het afweersysteem met de huidige testprotocollen moeilijk waar te nemen.
Toxicoloog prof. dr W. Seinen van de Rijksuniversiteit Utrecht: „Het opwekken van allergie zoals astma haal je niet uit de bestaande tests en ook auto-immuunziekten niet. Deze komen zo weinig voor, dat ze in een proef met tien tot twintig dieren niet opvallen. Als het effect van een bepaalde stof bij één op de duizend mensen voorkomt, vind je dat nooit terug in een experiment met proefdieren. Eén op de duizend is veel, vooral als het gaat om ernstig invaliderende verschijnselen als reumatische aandoeningen, bindweefselziekten en aantasting van de bloedvaten.”
Seinen vindt dat tekort in het toxicologisch onderzoek zowel frustrerend als een uitdaging voor zijn beroepsgroep. Er zijn echter nog andere problemen. Dat een dier kanker krijgt of zijn lever het opgeeft, valt gemakkelijk na te gaan, maar hoe neem je een depressieve rat waar, een vis met hoofdpijn, of een cavia die zich niet kan concentreren?
„Pijn valt zeer moeilijk waar te nemen”, erkent Koeman uit Wageningen. „Lusteloosheid uit zich bijvoorbeeld ook in de groei door een verminderde voedsel- en waterconsumptie. De gedragingen van de dieren worden zeer goed bekeken, maar de subjectieve beleving van stoffen is zeer moeilijk vast te stellen. De onschadelijkheid van een stof kun je nooit bewijzen, zelfs niet in een experiment met mensen. Je kunt hoogstens constateren dat een bepaalde dosis zeer waarschijnlijk geen effect heeft.
Seinen is optimistischer: „Ook hooftpijn heeft een fysiologische oorzaak. Aan dieren kun je een dosis geven waarbij zich morfologische afwijkingen voordoen. Bij een vermoeden van gedragsveranderingen kun je dan naar veranderingen in de hersenen of het zenuwstelsel zoeken.”
De beste uitspraken over het effect van chemicaliën op mensen, geven proeven met mensen. Daarover zijn ook toxicologen het met elkaar eens. Maar om, zoals een jonge buitenlandse toxicoloog onlangs voorstelde, proeven op mensen van boven de zeventig te gaan doen, vinden zij onacceptabel. Er zijn echter andere mogelijkheden genoeg vinden zij. „Ik ben van mening dat je veel meer met vrijwilligers kunt doen dan men denkt”, zegt Seinen. „Onderzoek een stof die je toch al op de markt wil gaan brengen, zoals de zoetstof als partaam, of gemodificeerd zetmeel, nu eens extra bij mensen. Laat vrijwilligers veel zetmeel-puddinkjes eten en onderzoek de bijwerkingen daarvan. Dan kan de veiligheidsfactor waarschijnlijk nu een factor tien omlaag.”
In elk geval moet er volgens Seinen en Feron veel meer gedaan worden met epidemiologisch onderzoek. Beroepsziekten kwamen vaak aan het licht door de alertheid van bedrijfsartsen en door epidemiologisch onderzoek. Het onstaan van tumoren door het gebruik van vinylchloride en asbest bijvoorbeeld, werd eerst bij mensen gevonden en pas later in dier-experimenteel onderzoek bevestigd. „Overheid en industrie zouden veel meer aandacht moeten besteden aan het verzamelen van zulks post-marketing-gegevens”, zegt Seimen.
Er is geen reden om aan te nemen dat een mens eerder dood gaat dan een dier. Toch zijn er verschillen in stofwisseling wat kan betekenen dat een voor een rat onschuldige stof in het menselijk lichaam tot een gevaarlijk reactieprodukt leidt.
Thalidomide, verantwoordelijk voor het Softenon-debacle, heeft geen invloed op de ontwikkeling van ratten-embryo's, maar wel op die van konijnen en mensen. Omgekeerd blijkt cafeïne wel effect op ratten-embryo's te hebben, terwijl bij embryo's van andere dieren niets te zien valt.
Er zijn meerwezenlijke verschillen tussen diersoorten. Zo heeft de mannetjesrat een eiwit dat reageert met bepaalde koolwaterstoffen uit benzine en daardoor nierbeschadigingen veroorzaakt. Vrouwrjesratten hebben dat eiwit niet en ook in mensen komt het niet voor. Muizen krijgen kanker van een afbraakprodukt van bepaalde drijfgassen. Mensen krijgen de betreffende kanker echter niet, omdat ze een andere stofwisseling hebben waardoor de gevaarlijke afbraakproducten niet ontstaan.
Inzicht in de verschillen in deze zogenaamde biotransformatie is onontbeerlijk voor het schatten van de risico's van bij dieren onderzochte chemicaliën. Toxicologen werken dan ook steeds vaker met weefselkweekmodellen, waarin ze menselijke cellen (van stukjes lever, nier of navelstreng) vergelijken met dierlijke cellen. Seinen: „Ik verwacht veel van deze in vitro-experimenten met menselijke cellen, maar voorlopig kunnen ze nog alleen aanvullend op dier-experimenten zijn. We zijn echter nog lang niet zo ver dat we aan deze experimenten betekenis kunnen hechten voor de werking van stoffen in het menselijk lichaam. Dat zal pas in de volgende eeuw kunnen.”
"Van verreweg de meeste stoffen om ons heen weten we niets". "De Volkskrant". 's-Hertogenbosch, 1989/02/11 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 04-10-2019, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ABCDDD:010856389:mpeg21:p079
In verband met de grootte van artikel geen knipsels
ni/nf
SITEMAP |
GEGEVENS |
ZOEKEN |
Biografie-1 |
Biografie-2 |
Biografie-3 |
Invloed-01 |
Wikipedia-E |
Wetgeving |
Oskam-01 |
1991 MJPG |
2010 gebruik |
2012 gebruik |
2016 gebruik |
afzet/gebruik |
Grondgebruik-01 |
Niet landbouw |
Gedrag |
NEFYTO |
keuzelijst |
New Yorker |
Silent Spring |
Dode-Lente |
USA Rapport |
Zilveren Sluiers |
DEEL-1 |
DEEL-2 |
DEEL-3 |
DEEL-4 |
DEEL-5 |
HOOFDST.-01 |
HOOFDST.-02 |
HOOFDST.-03 |
HOOFDST.-04 |
HOODFST.-05 |
HOOFDST.-06 |
HOOFDST.-07 |
HOOFDST.-08 |
HOOFDST.-09 |
HOODFST.-10 |
HOOFDST.-11 |
HOOFDST.-12 |
HOOFDST.-13 |
HOOFDST.-14 |
BRONNEN |
vóór 1940 |
1940-06-16 |
Colloradekever |
1e maal DDT |
Rupsenplaag |
USA DDT |
Nobelprijs |
Nevelspuit |
Rijnvervuiling |
ZLM rapport |
1954-07-19 |
Dr. Briejér |
Dr. Briejér |
lijst 1960-1969 |
gifgebruik 1960 |
The New Yorker |
8 x silent spring |
5 X dode lente |
Rachel Carson † |
2 X zilveren sluiers |
1980-1989 |
1990-1999 |
2000-2009 |
2010-2019 |
1980 Lekkerkerk |
1980 Volgelmeer.p. |
1981 Westland |
1982 Zure regen |
40 Jr. GIF |
1986 Tsjernobyl |
25 jr dode lente |
1989 CFK's |
1989 MJP-G |
bodemsanering |
Meerjarenplan |
1990-12-19 |
Zenuwziekten |
MJP-G |
1992-03-10-2 |
Bestrijdingsmiddelen |
MJP-G |
Vrije zone |
2002-06-05> |
2004-06-06 |
2008-10-01 |
2013-05-13 |